Dag 1: maandag 16 juli 2007
Elektronisch inchecken bij de KLM, ongestempelde treinkaartjes en een overboekt vliegtuig. Een viersterrenhotel, levensgevaarlijk verkeer en heuvels. Opdringerige handelaren, bier uit plastic en sinaasappelsap dat ijsthee blijkt te zijn. Een Nederlandse Turk, een dure minibar en een avondlijke zoektocht op zoek naar bier en wijn. Nu nog een flessenopener.
“Oh, wat mooi!”
Elektronisch inchecken bij de KLM. Mooi, maar het werkt niet. We hebben het gisterenavond laat geprobeerd en vanmorgen vroeg nog een keer.
Hidihi is er om 05.30 uur. Volledig in stijl draagt ze een fez. Ze brengt ons naar het station.
We hebben de trein van iets voor zes uur ’s morgens. Ik heb gisterenmiddag de treinkaartjes al gekocht, en vergeet nu om de ze op het perron af te stempelen. Als we ergens tussen Amersfoort en Amsterdam zitten, komt er een conducteur. Die is zo vriendelijk om die drie keer vijfendertig pleuro boete niet in rekening te brengen. Er bestaan nog vriendelijke mensen, dat zie je dan maar weer.
Automatisch inchecken bij de KLM. Mooi, maar het werkt niet. Een behulpzame meneer van de KLM krijgt het ook niet voor elkaar. “Er is iets mis; ik weet het ook niet; u moet naar de gewone incheckbalie.” Mooi. Dus niet.
Een dame toetst van alles in.
“Wat was er nou mis?” vraagt E.
“De vlucht is overboekt,” is het antwoord. “Teveel stoelen verkocht.”
“Hebben we nou wel een plekkie?” vraag ik.
“Nee.”
“O?”
“Ja. Onze fout. Maar u krijgt genoegdoening. Compensatie.”
Fijn. We krijgen uitleg over de volgende vluchten van vandaag, eten op kosten van de KLM, en allerlei andere goedmakertjes die het nét niet zijn. Mooi?
Gelukkig valt het allemaal mee. Na uitgebreid koffie leuten blijkt dat we wél het vliegtuig in kunnen. Luuk vliegt voor het eerst. Twee uur en vijfenvijftig minuten. Naast mij zit een jong Turks stel dat voorde tweede keer naar Istanbul gaat . Ze geven me een hoop tips. Allemaal dingen die ik allang gelezen heb in de gidsen. Op dit moment lees ik de gids die ik van AarJan geleend heb.
De lunch komt uit een kartonnen doosje. Ik bespeur een hoop opgelegde vitaminen en koolhydraten. We worden ruim voorzien van drinken.
Bij het landen schommelt het vliegtuig vervaarlijk. Ik hoop dat we het halen. (Pas een paar dagen later gaat er een landing fout in Zuid-Amerika. Hoop dooien daar.)
Een visum. We moeten eerst een visum halen. Daar staan we dan. We spreken geen woord Turks, behalve “Merhabba”, en hun Engels is nauwelijks beter. Zowaar, we vinden onze bagage snel. Nu de uitgang nog. Hoe we ook om ons heen kijken: geen exit. Als we iets lopen, is-ie natuurlijk heel dichtbij. De schuifdeuren gaan open en we staan in de arrivals hall. Een hele menigte aan papieren bordjes met namen gaat omhoog. E ziet een bordje met de naam van ons reisbureau. Het is een jongedame, die ons in vloeiend Duits vertelt dat we dááro moeten wachten.
Niet veel later zitten we met een ander Hollands gezin in een taxibus. De jongedame lult ons de oren van de kop over allerlei dingen die ik allang in die reisgids had gelezen. We rijden langs de Zee van Marmara, aan de zuidkant van Istanbul. Als we de Blauwe Moskee ver weg kunnen zien, slaan we af naar links, het centrum in. Tenminste, als dit het centrum is. Weet ik veel. Heel Istanbul ziet eruit als het centrum van de stad. Het is een drukte van belang. De taxi rijdt onder een aquaduct door, gaat rechtsaf, geeft ons uitzicht op een kolossale moskee, en draait dan een armetierig straatje in. Eerst de gasten van Hotel Senator afzetten. Dat zijn wij.
Het viersterrenhotel blijkt inderdaad een viersterrenhotel. Oh, wat mooi. De jongedame loopt mee naar binnen en helpt ons op weg. De dame achter de balie pakt onze identiteitskaarten af en gebaart dat we mogen wachten in de lobby. Na een minuut of vijf komt een heuse piccolo ons ophalen. Hij brengt onze koffers via de lift naar de tweede hotelverdieping (=vierde etage). Daar volgen we hem door een doolhof van gangen. We komen aan bij kamer nummer 217. Oh, wat mooi. Eén of andere pief maakt nog even Luuks bedbank op en dan verdwijnen de twee mannen. Ik wil ze wel wat geld geven, maar ik héb helemaal geen geld. Nog niet.
Terug in de lobby huur ik bij de receptie een kluis, terwijl alle spullen voor erin nog boven op de hotelkamer liggen. Ontbijt is van zeven tot tien op de eerste verdieping.
We zijn klaar voor de eerste verkenning van Istanbul. Op zoek naar een bank.
We lopen het straatje omhoog naar een grotere weg. De Sehzade Basi Cadessi zullen we vaker betreden. Langs de Prinsenmoskee. Hier, een supermarkt! Mooi. Maar geen geld. Geen bank te bekennen. Gingen die banken trouwens niet om vier uur dicht? Het is hier nu kwart over vier.
Linksaf dan maar, op de gok naar het noorden, in de richting van de Gouden Hoorn. Plan: de Kruidenbazaar bezoeken en op de Galatabrug staan. Istanbul ligt op heuvels, had iemand dat al verteld? Nee, nou dan doen wij het! Het verkeer is druk, wild en roekeloos, ook in de smalle straatjes. Ineens staan we voor de Süleymaye Camii (Moskee). Daar wil ik nog ’s in. Wat een joekel. Dan moeten we de heuvel af. Da’s steil.
Ineens zien we eindelijk een bank. Oh, wat mooi. Kunnen we nu eindelijk gaan kopen en brassen. De tocht naar beneden levert hilarische taferelen op. Steile trappen, belachelijke winkels (alleen maar weegschalen?), hopen afval op de weg en ’themastraatjes’: een straatje textielwinkels, een straatje huishoudplastiek en een straatje banken (wááát?). Bij de Gouden Hoorn is het ontzettend druk. Ook erg veel bedrijvigheid op het plein van Eminönö. Zondag zijn er verkiezingen. Nu een hoop lawaai van propagandamakers voor ieders partij. Het plein hangt vol rode vlaggetjes. Busjes met luidsprekers erop rijden af en aan. Ze prijzen allemaal hun partij aan. Denken we. Of misschien verkopen ze cheeseburgers?
Onze eerste échte bezienswaardigheid is de Kruidenbazaar. Het systeem in deze overdekte markt is al snel duidelijk. Er is één medewerker buiten de winkel en één binnen. Die buiten praat de klant naar binnen. Eerst in het Turks, en als je niet reageert volgt Engels, Duits en Nederlands. E is de eerste winkel al binnengeloodst. Luuk en ik begrijpen dat je géén oogcontact met die gasten moet hebben, maar ondertussen vanuit je ooghoek moet zien wat er aangeboden wordt. Kortom: zo snel mogelijk hier vandaan.
De Galatabrug op. Fantastisch uitzicht. Oh, wat mooi. Aan het eind van de brug is mijn oriëntatie weg. De kaart van die buurt heb ik niet bij me. Omdraaien, dus.
Aan de onderkant van de brug zijn eettentjes. Overal willen ze je naar binnen praten. Het voelt erg onbeleefd om steeds gewoon door te lopen, maar niets anders helpt. Als we op het pleintje achter de Kruidenbazaar terug zijn, zoeken we een tentje waar we iets kunnen gaan drinken. Wéér overal obers die mensen naar binnen praten. Demonstratief ga ik dáár zitten waar niemand staat. Er zijn banken met tapijtkussens, parasols en kleine tafeltjes. Een ober loopt met borden eten, die hij bij de buren heeft gehaald. We bestellen Efes, het Turkse bier. Het komt in een rode plastic beker, zodat je niet kunt zien wat erin zit. Vast geen tapvergunning. Het duurt even voordat we duidelijk kunnen maken dat Luuk appelsap wil. Dat hebben ze niet. Wél jus d’orange. Dan dat maar. Even later krijgt hij ijsthee met multivruchtensmaak. Hoop mensen te zien. Het is druk rondom het pleintje.
We lopen terug in de richting van het hotel. De tocht gaat door smalle kronkelende straatjes; ik kan de weg moeilijk op de kaart vinden, maar weet de richting ongeveer. Shit, daar is de Grote Bazaar. Die willen we écht niet in. Even later staan we op de drukke stadsverkeersader Yeniçeriler Cadessi. Ook hier weer heel veel winkeltjes en handelaren op straat.
Om zeven uur zijn we terug in het hotel. Eten? Hier! In het historisch restaurant van het hotel. Alledrie een mixed grill. Luuk aan de appelsap en zijn ouders aan de Efes. We worden aangesproken door een jonge medewerker van het hotel. Hij spreekt vloeiend Nederlands. Op de vraag waar hij dat opgelopen heeft, antwoordt hij dat hij in Nederland geboren is, maar nu hier in Istanbul woont en werkt.
We eten voor zeventig lira. Dat is vijfendertig euro.
Het is negen uur als we weer in de hotelkamer zijn. Er is een minibar, maar daar willen we geen gebruik van maken. We zijn nog geen halve dag in Istanbul en vinden vier lira voor een glas wijn al duur.
Ik ga de straat op, op zoek naar de supermarkt. Buiten schemert het. De Prinsenmoskee is schitterend verlicht. De supermarkt is gesloten. Her en der is wel zo’n ‘büfe’, waar je dag en nacht van alles kunt kopen. Efes, bijvoorbeeld. Ik loop een klein rondje en vind zo’n winkeltje. Ik koop een fles wijn voor acht lira, een fles appelsap en wat blikken Efes. Als ik terugloop naar het hotel, zie ik ontelbare büfe’s. Zo is er ook een bijna naast het hotel en op het geveltje prijkt een reclamebord voor Efes.
De fles wijn blijft ongeopend. We hebben geen kurkentrekker. Die blikken Efes zijn zo op en dus gaan we op tijd naar bed. Morgen staat het Topkapipaleis op het programma. En de eerste oproep tot het gebed vanaf de Moskeeën vindt plaats om vijf uur. Oh, wat mooi.
Wat een geweldige stad… ik snap zelf niet waarom ik daar nog niet ben geweest…
Reactie by Aar — 11-11-2007 @ 12:52