De uitverkorene
Zolang ik hier kan blijven liggen, vind ik het best. Ik heb niet zoveel behoefte aan al te veel gedoe aan mijn hoofd. Het liefst blijf ik hier.
Geen idee hoe lang ik hier al lig. Volgens mij ben ik nog niet zo oud. Tenminste, ik voel me jong. Vraag me niet naar mijn leeftijd. Ik was er ineens, zo lijkt het. Daarvoor bestond ik uit verschillende componenten. Voor mijn gevoel werden die componenten samengevoegd en ineengedrukt, waardoor ik deel leek te zijn van een grote massa. Die massa werd weer uiteengereten. Plotseling was het korte tijd heel warm en kwam ik tot leven. Zo ontstonden mijn lotgenoten en ik. Althans, zo is het in mijn beleving gegaan. Ik heb geen scherpe herinneringen.
Ondanks dat ik me zo jong voel, toch merk ik ook wel dat ik ouder word. Mijn vel wordt rimpelig en minder flexibel. Ik heb last van uitdrogingsverschijnselen. Ik lig ook op een harde ondergrond. En dat ik zo dicht tegen mijn collega’s aangedrukt word, maakt het er ook niet prettiger op.
Maar wat een schitterend uitzicht heb je vanaf hier, zeg. We liggen gezamenlijk knus bij elkaar. Ik kan goed ver weg kijken, want ik heb een mooie plaats aan de buitenkant. In het midden van mijn blikveld staat een grote boom. Er hangen lichtjes in en zilveren slingers en ballen. Overal om ons heen zie ik van die lampjes. Het lijkt wel of er wat te vieren is. Naast de boom staat een klein stalletje met beelden van mensen en dieren erin.
Het is hier lekker warm. We zijn in een woonkamer. Er hangt een grote ster voor het raam. Af en toe komt er een mens langs ons heen lopen. In de avond zitten de mensen rond de boom. Ze kijken naar een vierkante kast waarin iets beweegt.
Soms loopt er zo’n mens langs en stopt dan bij ons. Dan houden we allemaal onze adem in. We weten wat er komen gaat. Op zo’n moment wordt een van ons uitverkoren. De mens pakt de uitverkorene uit ons midden weg. We zien hem nooit meer terug, maar kennen het lot dat hem boven het hoofd hangt. Het is de reden van ons bestaan.
Ughe ughe! Sneeuw daalt op mij en mijn lotgenoten neder. De vrouw des huizes heeft de bus met poedersuiker gepakt en over ons uitgestrooid. Dit gebeurt wel vaker. Het maakt ons klaar voor consumptie.
Opnieuw komt er iemand bij ons staan. Het is een klein mens van de mannelijke soort. Hij pakt de collega die naast mij ligt. De bofferd. Hij is uitverkoren. Maar nu heb ik wel iets meer ruimte. Dat is ook prettig.
Iets verderop ligt ook een collega van een andere soort. Daar waar wij meer een stoere ronde uitstraling hebben, daar ziet hij er meer uit als een vettige flap.
De kleine mens is niet de enige die hier in de buurt woont. Voor zover ik het goed heb kunnen waarnemen, wonen er vier mensen in dit huis.
Je hebt dan die jongen. Hij heeft een puisterig gezicht en schreeuwt veel naar de andere mensen. Er is ook een man, duidelijk de vader. Hij gedraagt zich rustig. Er hangt lang haar over zijn schouders. Hij loopt vaak naar een apparaat dat in een kast staat. Hij drukt ergens op en even later horen we mooie klanken door de kamer. Een andere belangrijke persoon is de moeder van dit gezin. Zij zit veel te praten met de andere mensen. En iedereen praat ook met haar.
Tenslotte is er een jonge vrouw, waarschijnlijk de dochter. Allemensen, wat is zij mooi. Ze heeft lange haren en donkerbruine ogen. Het is dat ik een andere levenstaak te vervullen heb, maar anders zou ik wel eens willen proberen contact te maken. De enige hoop die ik heb, is dat zij mij als uitverkorene zal pakken.
Soms komen er ook andere mensen in dit huis. Zij blijven nooit lang. De moeder wijst naar onze woonplaats en dan komt een zo’n bezoeker naar ons toe en kiest een van ons uit.
Op dit moment is er zo’n vreemde in huis. Aan het gezicht zie ik dat het familie van de moeder moet zijn. Ze is alleen veel ouder. Ik denk dat het de moeder van de moeder is. Ze praat veel en met schelle stem. De vader, de jongen en de mooie dochter praten niet met haar. Ze gaan wat achteraf zitten.
Het leven van mijn soort is kort, maar geen van ons twijfelt aan het belang ervan. Wij zijn er om de Mens te dienen. Als we dat goed doen, zullen we een veilige plek krijgen in het hiernamaals van mijn soort. Wat is er mooier dan je levensbestemming vervuld te zien? Ik zou het niet weten. Niemand twijfelt ook aan die bestemming. Wij krijgen het vanaf ons allereerste ontstaan diep in ons mee. Noem het instinct. Niemand die ons hoeft te wijzen op die bestemming. Wij hebben geen boek nodig; wij weten het gewoon. Wij zijn, dus wij dienen.
Ineens hoor ik lawaai van buiten dit huis. Het zijn oorverdovende knallen om ons heen. De vader heeft een fles gepakt en maakt die open. Hij giet vloeistof uit de fles in hoge glazen.
De moeder is opgestaan en loopt naar ons toe. Ze pakt de schaal waarop wij liggen en loopt ermee naar de anderen. Ik geloof dat er een belangrijk moment is aangebroken. Meerdere van ons zullen worden uitgekozen. De moeder houdt de schaal eerst bij de gast, de oude vrouw.
Ik bid dat ze mij overslaat en een collega zal uitkiezen. Nee! Ik wil niet door haar uitgekozen worden, maar door de mooie dochter!
De dikke knuisten van het wijf knijpen mij bijna fijn. Tegenstribbelen kan ik niet. Ik zie nog net dat de dochter haar keus heeft bepaald op die slappe flap. Ondertussen vlieg ik door de lucht in de richting van het tandeloze, gapende gat van het oude wijf.
Dus nu is hier het moment gekomen om afscheid te nemen van mijn aardse bestaan. Ik zal nog heel even voortleven in het maag-darmkanaal van iemand die even niet aan d’r cholesterol denkt. Bijtend maagzuur zal mijn verteringsproces in gang zetten. Na een lange tocht door twaalfvingere, dikke, dunne en endeldarm zullen mijn laatste resten, versmolten met die van lotgenoten, het lichaam verlaten in de vorm van goor ruftende excrementen. De weg naar mijn hiernamaals zal gaan door riolen.
Het oude wijf opent haar eetgat. Het moment is daar. Vaarwel.
Apeldoorn, december 2007