Ouwe zak met heimwee
“I was so much older then
I’m younger than that now”
(uit: Bob Dylan’s ‘My Back Pages’)
Allahmachtig, ik ben vandaag 42 jaar oud geworden. Het gaat hard. Ondertussen ben ik er een beetje aan gewend, maar een paar jaar geleden had ik het wel moeilijk. Die veertig, daar zag ik als een Vaalsberg tegenop. Veertig is het teken van het einde der tijden.
Vroeger, toen ik een tiener was, vond ik iemand van twintig al oud; toen ik twintig was leek een dertiger een bejaarde en toen ik dertig werd beschouwde ik iemand van veertig als een fossiel dat al dood is, maar daar nog even aan herinnerd moet worden. Met andere woorden: ik kon mij absoluut niet voorstellen hoe of ik zou zijn als ik ouder zou worden. En áls ik het me niet kon voorstellen, dan zou de enige logische conclusie zijn: ik haal het ouder worden niet eens. Met nog weer andere woorden: ik ga voortijdig de pijp uit. En iedereen die mijn brieven, mijn verhalen en mijn boeken kent, die weet: de dood, daar ben ik doodsbang voor.
Nu ik dan uiteindelijk zo verschrikkelijk oud ben geworden, beschouw ik mijzelf dan ook maar als dood, onlevend, overleden, gestorven, kassiewijle en het hoekje om. Hetgeen mijn angst voor het oud worden en mijn schrik voor het oud zíjn een stuk draaglijker maakt. Ik zie het dan maar als een nieuwe fase in het leven; wat moet je anders?
Zo dood als een pier ben ik. Ik geloof zo langzamerhand steeds meer dat ik echt niet meer van deze wereld ben. Mijn werkelijkheid slaat nergens op; tenminste, hij past niet meer in deze tijd. Ik heb geen auto – sterker nog: ik kan niet eens rijden -, ik heb geen modebiele telefoon, ik gebruik geen creditcard, mij ontbreekt een mp3-speler of iPod, ik loop niet op straat met dopjes in mijn oren, en hoe ik DVD’s moet branden daarvan ben ik al helemaal niet op de hoogte. In hoeverre pas ik nog in het straatbeeld? Ik koop bijna niets meer bij de supermarkt, ik ga niet (meer) naar familiecampings en huisjesparken, hamburgerverkooppunten hebben een slechte aan mij, ik betáál nog in de winkel voor het cd’tje dat ik graag wil hebben, ik loop alweer een paar weken op blote voeten in mijn sandalen, ik eet pastinaken en postelein en raapstelen en schorseneren, en in de bus lees ik nog een boek. Een boek, zou iemand in de wereld nog weten wat dat is?
Toevallig ging mijn stijgende leeftijd én mijn veertigste verjaardag gepaard met een lichte promotie in mijn werk. Soms vallen gebeurtenissen als puzzelstukken in elkander, als iemand begrijpt wat ik niet bedoel.
Dan schakelen we nu even over naar een gesprek dat plaatsvond op mijn veertigste verjaardag.
“Jeetje, Bas,” zeiden mijn moeder en schoonmoeder in koor, “wanneer doe jij nou eens iets aan al dat haar?”
“Daar doe ik helemaal niets aan. Het is juist de bedoeling dat er niets aan gebeurt.”
“Laat jij je haar soms groeien?”
“Hmm, laat me eens denken. Ik doe niets aan mijn haar; wat zou er dan mee gebeuren?”
“Maar waarom? Zo kennen we je helemaal niet!”
“Tijd om me te leren kennen. Het is allemaal oedipaal, ma. Het heeft te maken met een hoop onverwerkte jeugdtrauma’s en daarbij: een nieuwe fase in het leven vraagt om een nieuw image.”
“Nieuwe fase, zegt hij. Hij klinkt al aardig op leeftijd.”
“Toch leuk om te merken hoe we om die onverwerkte jeugdtrauma’s heen weten te praten. Maar waar het om gaat is: wees nou maar blij dat deze nieuwe levensfase alleen maar gepaard gaat met een verandering in werk en in uiterlijk.”
“Hè? Hoe bedoel je dat nou weer?”
“Nou, menige veertiger gaat er vandoor met een ander wijf.”
“O? Heb jij een andere vrouw dan?”
“(zucht) Nee. Gelukkig niet. Ik moet er niet aan denken, al dat gedoe van scheiden en kinderen verdelen, van opnieuw iets opbouwen en gestuntel met condooms.”
“Jeetje, waarom gaan jullie uit elkaar? Toch niet vanwege de seks zeker? Nu is dat misschien nog belangrijk voor je, maar er komt binnenkort een tijd dat dat allemaal niet meer zo nodig hoeft, hoor. Tenminste: ík moet er niet meer aan denken op mijn leeftijd.”
“Fijn.”
“Maar condooms, is dat nog steeds verplicht tegenwoordig?”
“Ma, ik ben al drie jaar gesteriliseerd, dus condooms hebben we niet meer nodig.”
“Gesteriliseerd? Hij vertelt ons nooit iets. Waar was dát nou voor nodig?”
“Om ervoor te zorgen dat ik mijn kwade genen niet verder kan verspreiden.”
“Kwade genen, zegt hij. Ik weet niet van wie hij die heeft, hoor, die kwade genen. Niet van óns, in ieder geval. Zó heb ik hem niet opgevoed!”
Ineens verlang ik naar de brievenbus die gewoon rood is in plaats van oranje. Of de oude vertrouwde blauwe treinstellen van de NS. Heinz ketchup in een fles die nog gewoon rechtop staat in plaats van op de kop. Tandpasta in een tube van metaal. Een bankgebouw dat je binnen loopt, en waarin je aan de juffrouw achter de balie vraagt: “Mag ik vijftig gulden opnemen?” Witte ziekenauto’s in plaats van knalgele. Blauwe briefjes van tien. Een krant die je hele ontbijttafel in beslag neemt als je hem open slaat. Lego zonder poppetjes. De kleuterschool, de lagere school, de middelbare school, de LTS en de Mavo. Een Citroën Snoek die bij het starten eerst moet ‘opstijgen’. Koffie uit een filter in plaats van uit pads. Een telefoon met een draaischijf; een lokaal telefoonnummer dat nog uit vijf cijfers bestaat. Flipje uit Tiel. De auto’s op straat die ik herken van mijn autokwartet; meer auto’s heb je niet. ‘Toppop’ met Ad Visser. Een vinyl elpee op de draaitafel. Mijn schetsboek. De mechanische typemachine. Televisie op twee netten, en alleen ’s avonds. Patat eens in de maand op zaterdag. Waar is mama die mijn boterhammen smeert voor tussen de middag?
Begrijpen jullie een beetje wat ik bedoel?
Zeg niet dat ik in een midlifecrisis verkeer. Want als dat zo is, dan is-ie chronisch.
Apeldoorn, 17 mei 2007