bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

11-07-2008

Ouwe zak met heimwee

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 23:11

Bazbo“I was so much older then
I’m younger than that now”

(uit: Bob Dylan’s ‘My Back Pages’)

Allahmachtig, ik ben vandaag 42 jaar oud geworden. Het gaat hard. Ondertussen ben ik er een beetje aan gewend, maar een paar jaar geleden had ik het wel moeilijk. Die veertig, daar zag ik als een Vaalsberg tegenop. Veertig is het teken van het einde der tijden.
Vroeger, toen ik een tiener was, vond ik iemand van twintig al oud; toen ik twintig was leek een dertiger een bejaarde en toen ik dertig werd beschouwde ik iemand van veertig als een fossiel dat al dood is, maar daar nog even aan herinnerd moet worden. Met andere woorden: ik kon mij absoluut niet voorstellen hoe of ik zou zijn als ik ouder zou worden. En áls ik het me niet kon voorstellen, dan zou de enige logische conclusie zijn: ik haal het ouder worden niet eens. Met nog weer andere woorden: ik ga voortijdig de pijp uit. En iedereen die mijn brieven, mijn verhalen en mijn boeken kent, die weet: de dood, daar ben ik doodsbang voor.

Nu ik dan uiteindelijk zo verschrikkelijk oud ben geworden, beschouw ik mijzelf dan ook maar als dood, onlevend, overleden, gestorven, kassiewijle en het hoekje om. Hetgeen mijn angst voor het oud worden en mijn schrik voor het oud zíjn een stuk draaglijker maakt. Ik zie het dan maar als een nieuwe fase in het leven; wat moet je anders?

Zo dood als een pier ben ik. Ik geloof zo langzamerhand steeds meer dat ik echt niet meer van deze wereld ben. Mijn werkelijkheid slaat nergens op; tenminste, hij past niet meer in deze tijd. Ik heb geen auto – sterker nog: ik kan niet eens rijden -, ik heb geen modebiele telefoon, ik gebruik geen creditcard, mij ontbreekt een mp3-speler of iPod, ik loop niet op straat met dopjes in mijn oren, en hoe ik DVD’s moet branden daarvan ben ik al helemaal niet op de hoogte. In hoeverre pas ik nog in het straatbeeld? Ik koop bijna niets meer bij de supermarkt, ik ga niet (meer) naar familiecampings en huisjesparken, hamburgerverkooppunten hebben een slechte aan mij, ik betáál nog in de winkel voor het cd’tje dat ik graag wil hebben, ik loop alweer een paar weken op blote voeten in mijn sandalen, ik eet pastinaken en postelein en raapstelen en schorseneren, en in de bus lees ik nog een boek. Een boek, zou iemand in de wereld nog weten wat dat is?

Toevallig ging mijn stijgende leeftijd én mijn veertigste verjaardag gepaard met een lichte promotie in mijn werk. Soms vallen gebeurtenissen als puzzelstukken in elkander, als iemand begrijpt wat ik niet bedoel.
Dan schakelen we nu even over naar een gesprek dat plaatsvond op mijn veertigste verjaardag.

“Jeetje, Bas,” zeiden mijn moeder en schoonmoeder in koor, “wanneer doe jij nou eens iets aan al dat haar?”
“Daar doe ik helemaal niets aan. Het is juist de bedoeling dat er niets aan gebeurt.”
“Laat jij je haar soms groeien?”
“Hmm, laat me eens denken. Ik doe niets aan mijn haar; wat zou er dan mee gebeuren?”
“Maar waarom? Zo kennen we je helemaal niet!”
“Tijd om me te leren kennen. Het is allemaal oedipaal, ma. Het heeft te maken met een hoop onverwerkte jeugdtrauma’s en daarbij: een nieuwe fase in het leven vraagt om een nieuw image.”
“Nieuwe fase, zegt hij. Hij klinkt al aardig op leeftijd.”
“Toch leuk om te merken hoe we om die onverwerkte jeugdtrauma’s heen weten te praten. Maar waar het om gaat is: wees nou maar blij dat deze nieuwe levensfase alleen maar gepaard gaat met een verandering in werk en in uiterlijk.”
“Hè? Hoe bedoel je dat nou weer?”
“Nou, menige veertiger gaat er vandoor met een ander wijf.”
“O? Heb jij een andere vrouw dan?”
“(zucht) Nee. Gelukkig niet. Ik moet er niet aan denken, al dat gedoe van scheiden en kinderen verdelen, van opnieuw iets opbouwen en gestuntel met condooms.”
“Jeetje, waarom gaan jullie uit elkaar? Toch niet vanwege de seks zeker? Nu is dat misschien nog belangrijk voor je, maar er komt binnenkort een tijd dat dat allemaal niet meer zo nodig hoeft, hoor. Tenminste: ík moet er niet meer aan denken op mijn leeftijd.”
“Fijn.”
“Maar condooms, is dat nog steeds verplicht tegenwoordig?”
“Ma, ik ben al drie jaar gesteriliseerd, dus condooms hebben we niet meer nodig.”
“Gesteriliseerd? Hij vertelt ons nooit iets. Waar was dát nou voor nodig?”
“Om ervoor te zorgen dat ik mijn kwade genen niet verder kan verspreiden.”
“Kwade genen, zegt hij. Ik weet niet van wie hij die heeft, hoor, die kwade genen. Niet van óns, in ieder geval. Zó heb ik hem niet opgevoed!”

Ineens verlang ik naar de brievenbus die gewoon rood is in plaats van oranje. Of de oude vertrouwde blauwe treinstellen van de NS. Heinz ketchup in een fles die nog gewoon rechtop staat in plaats van op de kop. Tandpasta in een tube van metaal. Een bankgebouw dat je binnen loopt, en waarin je aan de juffrouw achter de balie vraagt: “Mag ik vijftig gulden opnemen?” Witte ziekenauto’s in plaats van knalgele. Blauwe briefjes van tien. Een krant die je hele ontbijttafel in beslag neemt als je hem open slaat. Lego zonder poppetjes. De kleuterschool, de lagere school, de middelbare school, de LTS en de Mavo. Een Citroën Snoek die bij het starten eerst moet ‘opstijgen’. Koffie uit een filter in plaats van uit pads. Een telefoon met een draaischijf; een lokaal telefoonnummer dat nog uit vijf cijfers bestaat. Flipje uit Tiel. De auto’s op straat die ik herken van mijn autokwartet; meer auto’s heb je niet. ‘Toppop’ met Ad Visser. Een vinyl elpee op de draaitafel. Mijn schetsboek. De mechanische typemachine. Televisie op twee netten, en alleen ’s avonds. Patat eens in de maand op zaterdag. Waar is mama die mijn boterhammen smeert voor tussen de middag?

Begrijpen jullie een beetje wat ik bedoel?
Zeg niet dat ik in een midlifecrisis verkeer. Want als dat zo is, dan is-ie chronisch.

Apeldoorn, 17 mei 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Het klopt nooit

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 23:06

BazboDe broer van mijn vrouw is dood.

Hersenbloeding. Met veel bombarie werd hij opgehaald. Hij haalde de plaatselijke krant. Niet dat zijn naam erbij stond. Zo was hij niet. Maar het hele dorp liep uit. Hij was bekend bij een ieder.

Een man die nog in de bloei van zijn leven was.
Lieve vrouw. Prachtige zoon.
Een eigen zaak. Was hard voor zijn werknemers; hád hart voor zijn werknemers.
Altijd eerlijk en oprecht. Recht door zee. Maakte van zijn hart geen moordkuil. Geliefd bij zijn vrienden; gevreesd bij ieder die ruzie met hem had.
Niet altijd even genuanceerd. Schopte soms tegen heilige huisjes. Deed mensen om zich heen verdriet.
Eigenwijs mannetje. Ging altijd zijn eigen gang. Trok zich van niemand wat aan.

Harde jeugd; veel meegemaakt. De gebrande hand is de beste leermeester.
Lag krom voor zijn jonge gezin; niets mocht het ze ontbreken. Het beste van het beste. En het ging steeds beter.
Zijn vrouw bleef nog steeds even lief; zijn zoon werd een jongeman die later de zaak zou overnemen.
Vakantie hier, mooi huis daar. Lekkere auto onder de kont, groot feest als er iets te feesten was.
Je kunt zeggen wat je wilt; hij heeft geleefd. Geleefd zoals hij het wilde. En dat verdient alle respect. Mijn respect in ieder geval.
Kijk, daar zit hij met zijn biertje. Glaasje jenever ernaast.
Laten we het met hem vieren.

Zie hem daar liggen. Een ziekenhuisbed op de Intensive Care. Een complete muur aan apparatuur.
We staan naar hem te kijken. Slangen uit zijn mond en zijn neus. Zijn borst gaat zachtjes op en neer. Hij ademt nog. Dit is niet de Zwager zoals ik hem wil kennen.
Een familielid staat erbij en weet niet wat te zeggen.
“Kijk, dat is zijn hand,” zegt ze.
“Wat dacht je dan?” vraag ik me stilletjes af. “Zijn elektrische grasmaaier?” De grap past niet. Geen enkele grap past. Niets past.
Ineens klinkt er allemaal gepiep uit een van de honderden apparaten uit de muur. Iedereen om het bed schrikt en trekt wit weg. Er komt een zuster. Ze drukt op een knop. Het gepiep stopt.
Pas later, als iedereen afscheid genomen heeft, gaat de stekker eruit.
Essentiële organen heeft hij beschikbaar gesteld als donor. Zó’n man was het.

Mensen met krullen willen steil haar; mensen met steil haar willen krullen.
Mensen die een kind willen, kunnen er soms geen krijgen; er zijn vrouwen die zwanger zijn, maar het kind niet willen krijgen en abortus laten plegen.
Er zijn mensen die hopeloos zoeken naar een partner; sommige stelletjes zijn elkaar zat en gaan scheiden.
Als je jong bent, wil je graag ouder lijken; als je ouder wordt, wil je jonger lijken.

De broer van mijn vrouw is dood.
Het leven is oneerlijk. Het klopt nooit.
Wij klootzakken blijven leven. De mensen die je dierbaar zijn gaan dood.

– voor Gerard

Apeldoorn, 7 mei 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Carlo Piemol viert feest

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 22:59

BazboCarlo Piemol viert feest.
Buurman Barman ergert zich aan het lawaai.
Hoe een luidruchtig feest kan zorgen voor verdraagzaamheid.
De tolerante samenleving is dichterbij dan we denken!

Carlo Piemol is jarig.
Hij krijgt een heleboel mensen op bezoek.
De vrienden Felix en Vincent.
Tante Huppeldepup en ome Nogwat.
Opa Poepchinees en neef Noga.
En nog veel meer mensen.
De bel gaat.
“Alweer bezoek,” denkt Carlo Piemol.
Hij loopt naar de deur en doet hem open.
Het zijn de twee nichtjes Tok en Tak.
“Wat leuk dat jullie er zijn,” zegt Carlo Piemol. “Kom binnen.”

“We hebben ook nog wat voor je meegebracht,” zegt Tok.
“O, het zal wel weer een paar sokken zijn,” zegt Carlo Piemol.
“Nee hoor,” antwoordt Tak, “het is een uitschuifbare rolladetang!”
“Wat leuk!” reageert Carlo Piemol. “Die had ik nog niet!”
“Dan heb je hem nu,” zegt Tok.
Ze trekken hun jas uit.
“Willen jullie wat drinken?” vraagt Carlo Piemol.
“Ja, doe maar wat fris,” zegt Tak.
“Een dubbele wodka of zo.”
“Hè gadverdamme, jullie lijken Margreet Dolman wel.”

In de kamer van Carlo Piemol is het gezellig.
Het is er mooi versierd en er zijn veel mensen.
De vrienden Felix en Vincent.
Tante Huppeldepup en ome Nogwat.
Opa Poepchinees, neef Noga en de nichtjes Tok en Tak.
En nog veel meer mensen.
Er wordt gezongen en gedanst.
De muziek is erg goed.
Frans Bauer en Jan Smit en zo.
De gasten worden al aardig bezopen.

Buurman Barman leest een boek.
‘De avonturen van Bertus Blotekont’.
“Snotverdomme,” zegt hij hardop.
“Wat een takkelawaai hiernaast.
Zo kan ik me toch niet concentreren op wat ik lees?
Wat een tyfusklereteringpleurisgeluid!
Kan het potverdepotver niet wat zachter?”
De muziek wordt alleen nog maar harder.
Hij kan de buren horen lallen.
Buurman Barman staat op en loopt naar de muur.
Met zijn twee vuisten timmert hij er op los.
Het helpt geen ene sodemieter.
Het hoofd van buurman Barman wordt nu heel rood van woede.
Hij pikt het niet langer meer.

De bel gaat.
“Alweer gasten?” denkt Carlo Piemol.
Hij doet de deur open.
“Dag buurman Barman, wat leuk dat u ook op mijn feestje komt!”
Maar buurman Barman zegt:
“Ik kom helemaal niet voor jouw feestje.
Ik wil een boek lezen.
Ik wil geen kloteherrie aan mijn kop.
Dus doe die pokkemuziek zachter of ik haal de politie erbij!”
“Sorry hoor,” verontschuldigt Carlo Piemol zich.
“Maar het is hier ook zo gezellig!”
“O ja, is dat zo?” vraagt buurman Barman.
“Dat wil ik dan wel eens zien.”

Het is zeven uur in de ochtend.
Het feest is nog in volle gang.
Buurman Barman lalt mee met de laatste hit van Normaal.
Hij heeft de nacht van zijn leven gehad.
“Dit is veel leuker dan een boek lezen,” zegt hij.
“En ik heb nog een lekker wijf versierd ook!
Die Tok heeft een fijne set tieten!
Wat een heerlijk zatte zooi hier!
En dat lawaai… wie kan dat nou ene fuck schelen?”
“Je hebt gelijk!” roepen alle gasten.
En ze vieren het feest nog heel lang door.
De vrienden Felix en Vincent.
Tante Huppeldepup en ome Nogwat.
Opa Poepchinees, neef Noga en de nichtjes Tok en Tak.
Carlo Piemol én buurman Barman.

(Dit is deeltje 1 van de Carlo Piemol serie.
Andere deeltjes zijn in voorbereiding.)

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

De oorlog? Me reet! – Dodenherdenking 2007

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 22:57

GrandWazoo
Voor de gelegenheid hadden TheGrandWazoo en bazbo ieder een column gemaakt…



“Wie van jullie opa’s of oma’s hebben nog in het verzet gezeten?”, vroeg meester Joep van groep 8.
Twee vingers schoten de lucht in.
“Mijn opa heeft nog eens een Duitser van de brug geduwd,” riep Ron enthousiast, terwijl hij zijn onderarm overdreven ondersteunde.
“En mijn oma kreeg de loop van een geweer tegen haar slaap aan. De mof vroeg haar waar de onderduikers waren, maar ze deed net of ze doof was,” voegde Kevin er aan toe.

De klas luisterde met ingehouden adem naar de avontuurlijke en ietwat fantasierijke verhalen van de kinderen. Kreten als “moffen” en “vieze, smerige Pruisen” vlogen door het klaslokaal. Ondertussen scheen de flauwe lentezon door de stoffige en gelige gordijnen. De lente kon je ruiken door het raam dat half open stond. Ik hoorde vogeltjes fluiten en bouwvakkers luidkeels met de muziek op de radio meezingen, maar hoorde niet de kwetsende opmerkingen van mijn leeftijdsgenoten. Kwetsend, omdat ik een Duitse moeder heb van wie ik veel houd.
Ik was dol op de lente. De hele dag lekker buiten spelen en voetballen op het trapveldje met mijn vriendjes. Meestal speelde we Duitsland – Nederland. En als Duitsland won, dan was het schuld van die dikke moffen met hun “smerig voetbalspel”. Ik was ondertussen allang van het veld weggelopen om in het gras te gaan liggen, luisterend naar vliegtuigen van de militaire basis die naast ons trapveldje lag.
In de lente mocht ik tussen de middag van mijn moeder ook buiten eten en drinken. Verse karnemelk en broodjes kaas. Het smaakte in de buitenlucht zoveel beter. Maar de gedachte dat ik daarna weer naar school moest, gooide flink roet in het eten. Daar zou ik tijdens de eerste lentedagen opnieuw geconfronteerd worden met de vreselijke verhalen uit de Tweede Wereldoorlog.

“Mam, mag ik vanmiddag thuis blijven?”
“Nee, je moet gewoon naar school hoor … of voel jij je een beetje ziek?”
“Beetje wel, ja …”
“Je hebt zonet anders wel smakelijk je broodje opgegeten.”
“Ben ook niet echt misselijk of zo … ”
“Dan kun je ook gewoon naar school.”
Ik barstte in tranen uit. Had me al veel te lang ingehouden al die tijd. Ieder jaar weer kwam het terug, maar in de laatste klas van de basisschool leek alles veel harder aan te komen of in elk geval pijnlijker.
“Ze gaan straks weer praten over die stomme moffen, mam,” zei ik snikkend.
“Wie heeft het er dan over?”
“De kinderen in de klas en heel soms de meester.”
Dat was niet gelogen. Ook meester Joep kon af en toe zeer grof zijn als het om de ‘vijand’ ging.
“Was opa eigenlijk fout in de oorlog mam?”
“Nee, opa niet. Maar de vader van … nou ja, daar hebben het nog wel eens over. Je moet nu echt naar school.”

Die middag was ik in verwarring. Had mam nu echt gezegd dat er een familielid van haar kant wellicht fout was in de oorlog? Vreemd zou dat niet zijn; ze is immers Duitse. Ik begon me nu wel degelijk misselijk te voelen en met zware benen liep ik het schoolgebouw binnen. Het raam was gesloten en er kwam geen frisse lucht meer binnen. Kon nu dus geen vogeltjes of bouwvakkers meer horen. Op het bord stonden nog de jaartallen ’40-45′ met rood geschreven. Als je eenmaal op je plaats zat, mocht je niet meer naar de wc, tenzij je een vinger opstak en echt dringend moest. Ik zat links vooraan; lezen in een boekje viel veel te veel op. Geen enkele keus: ik moest en zou luisteren naar de vreselijke verhalen.

Die middag ging het over de concentratiekampen. Over de getto’s en de nationalisten, maar ook over de NSB’ers. De hele oorlog in een notendop. Ik hoorde niet meer de verwensingen richting Duitsers, maar luisterde naar het verhaal. Niet bepaald passioneel verteld; de leraar had er al een aantal jaren opzitten. Maar toch klonk het voor mij vers in de oren. Duidelijker en helder. Ik kon niet meer wegkijken of vluchten naar geluiden van buiten. Ik stond volledig in het nu.
Toen de middag om was, liep ik naar buiten, met al die informatie in mijn hoofd. Het enige wat ik kon uitbrengen was: “Heeft hier iemand van onze familie aan meegedaan?”

Een aantal weken later mochten twee kinderen op 4 mei een bloemenkrans leggen op het oorlogsmonument. De hele klas diende aanwezig te zijn. Van een afstandje keek ik toe hoe Paul en Kevin vol trots het boeket droegen.
Ik voelde me wat ongemakkelijk. Geen schuldbesef, maar de wetenschap dat de vader van mijn opa vroeg in de oorlog naar Rusland trok om daar zijn vrienden bij te staan. De wetenschap dat hij veel veldbrieven had nagelaten en amper wist van wat er wérkelijk gebeurde in de rest van de wereld, en wat het nationalisme écht inhield. Het was een man die liever naar buiten staarde en luisterde naar vogels en bouwvakkers. De realiteit ontsnapt aan het verlangen om vrij te zijn. Samen met zijn vrienden een ideaal nastreven, zo troebel en vaag.
Het volkslied werd ingezet en ik keek omhoog. De avondzon verdween achter een handjevol wolken.

bazbo

BazboHet ging thuis nergens anders over. Vooral aan tafel, onder het eten. Sowieso (überhaupt, an sich, ins Blaue hinein, es ist kaus bausen) kon ik er bij mijn lieve moeder geen speld tussen krijgen. Áltijd was ze aan het woord. Altijd. Knappe jongen die haar kon onderbreken en iets zinnigs kon zeggen waar ze naar luisterde.

De oorlog ligt als een grijze deken over mijn jeugd. Ikzelf ben van mei 1965. Mijn moeder is geboren op 30 januari 1933, de dag dat in Duitsland Adolf Hitler aan de macht kwam. Ik heb lang gedacht dat er enig verband bestaat tussen beide gebeurtenissen. Ik weet het nog steeds niet zeker. Mijn vader is van februari 1934. Mijn jeugd bestaat voor een groot deel uit het aanhoren van verhalen over de oorlog. Van mijn moeder, dan. Het gezin waaruit ze komt woonde destijds in Amsterdam. De verhalen gingen over het luchtalarm dat afging, dat ze in de schuilkelders moesten. Of dat er vliegtuigen overvlogen. Of dat er een bom viel. Straten verderop.
Papa hield meestal zijn mond. Hij zei niet veel.

In 1977 was ik elf of twaalf jaar. De film ‘Een brug te ver’ werd gemaakt. De film gaat over de brug bij Arnhem, maar werd gefilmd bij Deventer. Ik woon in Apeldoorn. Voor de film moesten grote zwermen bommenwerpers vliegen. Vanuit de klas konden we de vliegtuigen boven ons horen langs komen vliegen. Een reden voor mijn moeder om tijdens het avondeten te praten. En voor mijn vader om te zwijgen.

Dodenherdenking. Het hele jaar hoorde ik verhalen over de oorlog. Op 4 mei moest je je bek dicht houden. Twee minuten lang. En kijken naar de televisie. De Waalsdorpervlakte. Of een ander braakliggend terrein. Weet ik veel. Het zei me niks. En als de trompet begon te spelen, moest ik me altijd inhouden om niet keihard “Ivanhoe!” te roepen.
(Toen Ronald Giphart begin jaren negentig een verhaal publiceerde waarin hij tijdens dodenherdenking inderdaad “Ivanhoe!” riep, overstroomde een gevoel van herkenning mijn bliksem.)

En toen was mijn papa jarig. Dit jaar in februari. Hij werd 73 jaar oud. Er was ’s avonds niet veel bezoek. Ik was er wel. En ineens vertelde hij.
Over hoe hij als jongen van elf jaar oud met zijn kleine zusje vanuit Amsterdam naar Friesland werd gestuurd, om daar de Hongerwinter door te komen. Over hoe hij uiteindelijk bij zijn tante Rie in Appingedam in Groningen terecht kwam. Over hoe hevig er daar werd gevochten in 1945, toen de Duitsers zich terugtrokken. Over lijken in het Damsterdiep. Over de puinhopen in de straten. Over hoe hij werd geëvacueerd naar een boerderij dorpen verderop. Hoe hij na dagen weer terug moest lopen. Hoe dat ook weer dagen duurde. Hoe Appingedam er gehavend bijlag. Hoe de lijken in de straten lagen. Hoe het huis waarin hij woonde beschadigd was. Over de reis terug naar Amsterdam halverwege mei 1945. Over hoe hij de Sluisstraat inliep, terwijl daar nog diverse festiviteiten plaatsvonden. Hoe zijn vader hem vanaf het balkon begroette.
Het was een bijzonder verhaal, dat een heel nieuw licht wierp op mijn vader en mijn Dodenherdenking.

Mijn vrouw las het verhaal. En zij zei: “Mijn ouders hebben in de oorlog ook heel vreselijke dingen meegemaakt. Leeftijdsgenoten zien fusilleren, en zo. Daar praatten ze vroeger nooit over.”

Mijn god, dit is iets waar je juist wél over moet praten. Zo veel mogelijk. En over moet schrijven. Zoveel mogelijk. Hoe onbeholpen de column ook is.

mei 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

De Heer op straat

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 22:50

BazboSoms sta ik verbaasd van mijzelf. Van de week had ik het nog.
Ik had niet veel tijd, slechts een uurtje, om een nieuwe staafmixer te kopen. Tja, we hadden een nieuwe nodig, want de oude verspreidde ineens een nogal penetrante doorbrandgeur. Maar daarover een andere keer meer.
Ik liep door de Hoofdstraat van Apeldoorn en was onderweg naar de witgoedwinkel. Mijn snelwandeling werd onderbroken door een tweetal tof uitziende jongemannen.

“Mogen wij u iets vragen?” vroeg de kleinste van de twee. Hij droeg een spijkerbroek, een wit T-shirt en een vaal spijkerjack. Zijn haar was kort en zat achterovergekamd. In zijn gezicht prijkten een kromme neus en een snor. De andere jongeman was wat groter en beduidend dikker. Hij droeg een bril met eveneens dikke glazen en zei helemaal niets. Hij bleef wat achter de kleine staan, alsof hij zich achter hem wilde verbergen.
“Vragen mag altijd,” zei ik terwijl ik mijn pas inhield, “maar het ligt aan de vraag of u ook daadwerkelijk antwoord krijgt.”
“Wij spreken de mensen aan,” sprak de kleinste van de twee mij aan, “en dan willen we graag praten over God en Jezus en wat zij in het leven van mensen kunnen betekenen. Kent u God?”
Ik begon een klein beetje aambeien te krijgen en sprak nogal kriegel: “Ligt er aan welke God u bedoelt.”
“Hoe ziet God er volgens jou uit?” deed de kleine ineens amicaal. Ik houd er eigenlijk niet van als ik door wildvreemden word getutoyeerd.
“Nou, dat weet ik niet. Ik heb geen god die er uitziet als een mens. Ik geloof in ieder geval niet in een man met een witte baard die daarboven ergens rondspookt.”
“Hoe ziet Hij er dan wel uit?” vroeg het ukkie ineens, op de manier van een schoolmeester die een proefwerk geeft.
“Hij ziet nergens naar uit, want hij is er niet,” zei ik droogjes.
“Geloof jij in God?” was de volgende vraag.
“Ik geloof het niet,” zei ik, grappig bedoeld. “Sterker nog: ik weet het wel zeker.”
“Dat God niet bestaat?”
“Dat ik er niet in geloof.”
“O. Maar Hij heeft ons toch bewijzen gegeven?”
“Bewijzen? Welke bedoel je dan?”
“In de Bijbel staat zwart op wit dat God er voor de mensen is en dat Hij de mens de keuzemogelijkheid heeft gegeven: of je volgt Mij, of niet.”
“Het is maar of je vertrouwen hebt in alles wat geschreven is,” zei ik.
“Maar het bewijs is er.”
“Voor mij kun je dat bewijs veel meer vinden in de zaken om ons heen: de wonderen der natuur, de wetten van de fysica, de mens en al zijn eigenschappen, …” deed ik ineens zweverig. Eens kijken wat ze hier mee zouden doen.
“Dat zie je verkeerd. God heeft zijn bewijzen gestuurd. Weet jij welke bewijzen?”
Ik wachtte even en zei: “Verras me eens.” Maar dat kon hij niet.
“Zijn Zoon en het Boek waarin alles opgetekend staat,” klonk zijn Alwetende toontje. “Er staat ook dat we ons aan het eind van ons leven zullen moeten verantwoorden voor hetgeen we in ons leven hebben gedaan.”
“Ja? En?”
“Weet jij wat er na jouw leven gebeurt?”
“Ja. De wereld draait gewoon verder zonder mij.”
“En wat gebeurt er met jou?”
“Dat lijkt me voor de voortgang van deze wereld niet zo belangrijk. Ik verdwijn in een urn. Althans, dat wat er van mij over is.”
“En jij denkt niet dat we verantwoording moeten afleggen voor datgene wat we hier op aarde hebben gedaan?”
“Weet ik veel. En al was het zo, dan ben ik daar niet bang voor.”
“Waarom niet?”
“Omdat ik het idee heb dat ik het hier op aarde nog niet zo slecht doe. Ik doe mijn best om iets te betekenen voor een paar mensen om mij heen.” En ik dacht aan een een hele rij mensen die momenteel erg belangrijk waren.
“Maar God heeft ons aan het begin van ons leven de keus gesteld: ‘Je kunt Mij volgen en dan bereik je het Eeuwige Leven, of je volgt Mij niet maar dan zijn de consequenties voor jou.'”
“En wat zijn die consequenties dan?” vroeg ik hem ineens op zijn eigen schoolmeesterstoontje.
“De consequentie is dat je dan je ondergang tegemoet gaat.”
“Ga ik dan naar de hel?”
“Ja. Dat zegt de Bijbel.”
“Weet je wat het met gasten als jullie is?” nam ik nu ineens dit gesprek volledig over. “Jullie god deugt voor geen enkele meter. Eerst zegt hij dat hij je de keuzemogelijkheid geeft. Als je hem volgt, is er niets aan de hand. Maar als je hem niet volgt, dan moet je het zelf maar weten, maar dan ben je verdoemd en ga je naar de hel. Noem je dat een keuze? Die klotengod van jou heeft mooi lullen. Hier is geen sprake van een wérkelijke keuze die je maakt in vrijheid; dit is gewoon een vorm van regelrechte dwang. En als ik in jouw geloof tot iets word gedwongen, dan wens ik daar niets mee te maken te hebben en is dit gesprek nu afgelopen.”
“O?” was de onthutste reactie. Hij stotterde. “O. Eh… mag ik u een folder aanbieden?”
“Ja, dat mag,” antwoordde ik kortaf.
“Hier. Alstublieft,” zei hij, terwijl hij een dubbelgevouwen A4’tje vanuit zijn binnenzak tevoorschijn haalde.
“Nee, dank je wel,” was mijn antwoord. “Ik zei dat je mij een folder mocht aanbieden. Ik zei niet dat ik die folder ook zou accepteren.”

De twee waren verbouwereerd. Ik draaide me van ze weg en wilde verder lopen. Maar dat lukte niet. Ik botste tegen een andere jongeman aan. In zijn hand had hij een mapje met kaarten. Op de kaarten stonden foto’s van schattige witte zeehondenjongen.
Kijk, dit zijn nu van die momenten dat ik zinloos geweld volledig begrijp. Dat ik een wildvreemde voorbijganger graag eens verschrikkelijk hard op zijn bek wil timmeren. In dit geval was de voorbijganger dichtbij genoeg om hem eens flink te raken. Maar ik had haast. Ik moest nog even een nieuwe staafmixer kopen, want mijn oude verspreidde een penetrante doorbrandgeur.
En dus negeerde ik mijn oergevoel en spoedde ik mij de Hoofdstraat verder door in de richting van de witgoedwinkel.

Apeldoorn, april 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Melkmuil

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 22:44

Bazbo“Is er nog melk?” vroeg de jonge knul aan de balie.
“Wacht,” zei ik, “ik zal even kijken.” Ik liep naar de grote koelkast en bestudeerde de inhoud. Met een vol pak melk liep ik terug naar de balie.
“Kijk ‘s,” deed ik joviaal. “Alsjeblieft.”
“Wat geef je me nou? Houdbare melk?” De jonge knul riep de hele kantine bij elkaar. “Gadverdamme. Is er geen verse melk?”
“Nee, het spijt me. Dit is alles wat er is. Maar het is ook melk, hoor.”
“Dat smerige bocht drink ik niet. Dat doe je maar mooi zelf. Wat is dit voor een kantine?”

Wij volwassen mensen in Nederland drinken melk. Dat is eigenlijk heel gek.
Pasgeboren zoogdieren, zoals bijvoorbeeld chimpansees, drinken melk bij hun moeder. Totdat ze oud genoeg zijn. Dan gaan ze over op ‘volwassen voedsel’. Melk is bedoeld voor de baby, om te kunnen groeien in de eerste fase van het leven. De moedermelk bevat alles wat het prille chimpanseelichaampje nodig heeft. Het hele apenlijfje is daar de eerste levensdagen op ingesteld. En na enige tijd verandert het en gaan jonge chimpanseekinderen over op ‘volwassen voedsel’. Stukjes fruit en zo. (Weet ik veel. Ik ben geen bioloog.)
Bij mensen is dat natuurlijk niet anders. Baby’tjes lurken aan de tieten van hun moeder. Totdat ze groot genoeg zijn om andersoortig voer te gaan nuttigen. Fruithapjes, lange vingers, rijstwafels, en zo verder tot macaroni in tomatensaus, raapstelenstamppot, een patatje oorlog en onbeperkt spare-ribs bij het steakhouse.
Maar nu komt het rare. Ondanks dat we ‘volwassen voedsel’ gaan eten, blijven we ook melk drinken. Melk die – oorspronkelijk gezien – bedoeld is voor de kleine kalfjes. Wij, volgroeide mensen, knijpen melk uit een koe en drinken dat op. Sterker nog, we fokken koeien zodanig, dat ze liters zuivel per dag produceren.

(Terzijde:
Zucht, er zal ook zeker wel weer een seksueel aspect aan vastzitten.
Koeien met grote uiers produceren veel melk. De meeste mannen vallen op vrouwen met grote uiers. Veel vrouwen laten hun uiers vergroten door er operatief plastic in aan te laten brengen. Of, zoals tegenwoordig kan, er vetweefsel uit de buikwand in te laten proppen.
Einde van dit terzijde. Ik dank u voor uw aandacht.)

In de afgelopen jaren ben ik een paar keer op vakantie geweest in landen om ons heen. Als ik in het buitenland ben, dan wil ik niet in zo’n luxe vijfsterren hotel zitten. Nee, in een huisje te midden van de plaatselijke bevolking. Cultuur snuiven; proeven van de gewoontes van de streek. Muziek uit het land horen en lokale gerechten proberen. En natuurlijk bekijken wat er zoal te koop is. Het bezoek aan de supermarkt is dan ook een hoogtepunt van avontuur.
Wat me keer op keer opvalt, is dat er in Duitsland en in Engeland nauwelijks tot geen verse melk te koop is. Navraag bij de dorpsbevolking leert me dat men gewoon geen melk drinkt. Bij het ontbijt neemt men vruchtensap, thee of koffie; bij de lunch en avondeten bier of wijn. Houdbare melk is er wel, maar dat gebruikt men sporadisch in bepaalde gerechten. De schappen vol verse melk zoals wij die kennen, zijn er gewoonweg niet.

Wij mensen zijn een rare diersoort. Alle andere volwassen dieren drinken toch ook geen melk? Maar ja, beesten rijden ook niet op een fiets of in een auto. Dus waarom zouden wij dat dan wel doen? Volwassen dieren gaan trouwens ook niet naar de winkel voor boodschappen.
Neem nou weer diezelfde chimpansees. Die zijn de hele dag op zoek naar voedsel en naar een manier om zich voort te planten. Wij doen dat eigenlijk ook, maar op een iets andere manier.
Wij mensen gaan de hele dag op een suf kantoor zitten om geld te verdienen, en met dat geld kunnen we dan weer voedsel kopen. Mannetjes gluren ondertussen op dat kantoor naar die lekkere secretaresse of dat hittepetitterige koffiemeisje. En de wijfjes lopen het grootste deel van de tijd met hun kont te draaien of met hun tieten te wiebelen.
Bij nader inzien verschilt ons menselijke gedrag dus niet eens zoveel van dat van de chimpansees.
Deze conclusie bracht mij op een idee.

“Hier,” zei ik lekker hard tegen de jonge knul. De hele kantine keek nu naar mij. “Ik heb geen verse melk, maar wel dít voor je.”
De jonge knul begreep het niet helemaal. Tenminste, hij keek me met grote ogen aan toen ik hem de banaan in zijn handen drukte.

Apeldoorn, april 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Dierenporno

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 22:40

BazboHet was rustig in huize bazbo. Vrouwlief was boodschappen doen en ik las de krant. Verderop in de woonkamer lag de kater Mo te slapen op zijn vaste plekje.
Rust en structuur in het huishouden, dat is waar ik van houd. Het was vrijdag 6 april 2007 en ik sloeg een nieuwe bladzijde van het Algemeen Dagblad open.
“Wat krijgen we nou?” riep ik hardop uit. Mijn aandacht was gegrepen door een artikel met de kop: ‘Eigenaar houdt man aan die pony 45 keer verkracht heeft’.
“Allahmachtig,” ontschoot me. “Waar gaat dat heen met deze wereld?”
Snel las ik verder. Wat zei het artikel nog meer?

De politie had in de nacht van maandag op dinsdag een 27-jarige man opgepakt die ervan werd verdacht dat hij in negen maanden tijd een pony in het Friese Marssum vijfenveertig keer heeft verkracht.
“Negen maanden?” dacht ik hardop. “In die tijd kun je volgens mij een kind krijgen!”
De eigenaar van de pony kon aan verschillende sporen zien wanneer de ponyverkrachter langs was geweest. “Na een aantal keren te hebben gepost, wist hij de man deze week te overmeesteren,” zei de tekst.
“Huh? Waarom deed de eigenaar niet eerder iets?” vroeg ik me af. Ik kreeg onmiddellijk antwoord.
“Seks met dieren is in Nederland niet verboden.” De politie probeerde daarom bewijs te verzamelen dat de man heeft ingebroken in de schuur waar de pony stond.
De pony is eigendom van een familie uit Gytsjerk. Hun twaalfjarige dochter verzorgde het dier. De familie wilde niets zeggen over het misbruik.
“Wááát? Seks met dieren niet verboden in dit land? Het moet hier toch niet gekker worden!” Briesend sloeg ik de bladzijde van de krant om.

“Wat krijgen we nu weer?” vroeg ik, toen ik de kop op de volgende pagina zag.
‘Nederland verspreidt meeste dierenporno.’ Het was een groot artikel, dat bijna twee bladzijden besloeg. Nederland blijkt wereldwijd de grootste distributeur van dierenporno te zijn. Ook worden in ons land films opgenomen waarin mannen en vrouwen seks hebben met dieren. Dat bleek zelfs uit een onderzoek van het AD!
Van de vijftienhonderd geïnventariseerde films is meer dan tachtig procent van Nederlandse distributeurs. Ook zijn de domeinnamen van honderden websites met dierenporno hier geregistreerd. Een oud-medewerker van een van de grootste distributeurs zegt: “We hebben de wereldmarkt in handen.”
Een Nieuwegeins bedrijf maakt twintig films per maand en linkt naar honderden sites.
“De opnames in Nederland beperken zich tot films met speciaal getrainde honden, die de actrices zelf meenemen naar de set,” vertelde het artikel. Ook in Oost-Europa worden veel films gemaakt. Films met paarden komen vaak uit Brazilië.
“De dieren zijn je werkmateriaal,” zegt een ex-producent, “dus daar spring je voorzichtig mee om. Geloof me, die beesten worden vertroeteld.”
Geschokt sloeg ik de krant dicht.

“Nou,” dacht ik, “als seks met dieren zo actueel is, dan zal het wel geil zijn. En het is niet eens verboden! Misschien moet ik het maar eens proberen.”
Op dat moment kwam onze kater Mo net langs mijn benen lopen. Ik lokte hem door met mijn vingers te knippen. Hij kwam onmiddellijk naar mij toe en sprong naast mij op de bank. Langzaam krabbelde ik op zijn onderrug. Zijn staart ging als vanzelf omhoog. Mo bood mij het zicht op zijn grijsroze aars.
Mijn bloed kroop waar het graag gaat. Snel ritste ik mijn gulp open en stroopte ik mijn broek omlaag. Een enorme erectie kwam tevoorschijn toen ik mijn onderbroek ook uittrok. Ik ging op mijn knieën op de bank zitten.
Liefdevol pakte ik Mo de kater bij zijn flanken beet. Zijn staart stak nog steeds omhoog. Zijn anus lonkte uitnodigend.
“Kom maar, poesje,” fluisterde ik.
Speels drukte ik de top van mijn harde plasser tegen het zachte aarsje van het beestje. Mo spinde.

Ineens ging de deur van de woonkamer open en kwam mijn vrouw binnen.
“Ben je nou al terug van boodschappen doen?” riep ik.
“Ja, ik hoefde niet zoveel te halen. Maar ik geloof dat ik op het juiste moment binnen kom.”
“Ach mens, zit niet zo te zeiken! Zo weet ik ook nog wel wat! Je hebt de afwas verkeerd gestapeld, zodat ik de onderkant van de borden ook moest schoonmaken! Mijn verse homp kaas heb je vernaggeld door hem fout aan te snijden; zo hol je hem uit! De nieuwe rol closetpapier hangt verkeerdom aan de houder; je weet dat het eerste velletje naar mij toe moet hangen, wil ik hem zó kunnen pakken! En het allerergste: daarnet wilde ik het gas aansteken en ontdekte ik dat je gebruikte lucifers hebt teruggestopt in het doosje!”
“Jezus Bas,” zei ze. “Jij hebt toch niet nóg meer seks met dieren nodig?”
“Huh? Hoezo?” was ik verbaasd.
“Jij loopt toch al de hele dag te mierenneuken!”

Apeldoorn, april 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Een fijn DVD’tje

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 22:38

BazboVrouwlief was jarig. Ik had een mooi cadeau voor haar. Een muziek-dvd. Ze was er erg blij mee.
Overdag was ze het stralende middelpunt van alle bezoek en ze genoot van alle aandacht.
’s Avonds laat, toen iedereen weer naar huis vertrokken was, schonk ik mijn vrouw een glaasje witte wijn in. Ik deed de muziek-dvd in de speler en wachtte op wat komen ging.
Mooie dames in beeld, die schone Finse liederen zongen. Een zeskoppige band speelde pittige volksmuziek. We vonden het heel mooi. Beetje stomme opzet van de dvd, want ik moest ieder nummer afzonderlijk in een menu selecteren.
Bij liedje zes ging het fout. Ineens stopte de dvd. Ik drukte op de menuknop van de afstandsbediening, maar er gebeurde niets. Welke toets ik ook probeerde, de hele boel zat vast. Ik haalde de dvd uit het apparaat en deed hem er opnieuw in. Geen resultaat; liedje zes en liedje zeven en alle andere deden het niet.

“Verhip!” riep ik. Ik deed de speler uit en weer aan. Wat ik ook deed, ik kreeg de zooi niet meer aan de gang. Driftig gooide ik de afstandsbediening van me af.
“Maar goed dat ik het bonnetje heb bewaard!” riep ik.
“Misschien lukt het straks wel weer?” probeerde mijn vrouw.
“Tuurlijk niet!” azijnde ik. “Waar slaat dat nou weer op? Dat spul moet het gewoon doen!”
“Nou zeg,” werd vrouwlief boos. “Je hoeft niet zo pissig tegen mij te doen, hoor!”
“Het is trouwens toch bedtijd!” Ik was ondertussen naar de keuken gelopen en begon de glazen in de vaatwasser te zetten.
“Ga je hem nog voor me ruilen?”
“Ja! Maar nu niet!”
Daar kwam ruzie van.
“Waarom doe je nou zo?”
“Ach, die elektronische rotzooi! Ik word er zo moe van. Welterusten!”

Niet veel later lag ik in bed te woelen en te piekeren.
Ik heb op zich niets tegen moderne apparatuur, maar het moet wel werken. Klauwen met geld kost het allemaal, en het minste dat ik dan verwacht, is dat het naar behoren functioneert.
Een vaatwasser die niet goed schoon poetst, de wasdroger die hapert, de stofzuiger die half zuigt, de buitenlamp die knippert, de elektrische tandenborstel die om de haverklap leeg is, de staafmixer die een penetrante doorbrandlucht verspreidt. De hel.
En dan die computer. Dagenlang bezig met het installeren van allerlei beveiligingssoftware en de spam met megavirussen komt met zeecontainers tegelijk binnen. Je kunt dit en dat allemaal doen met je pc, en als ik het probeer krijg ik de ene foutmelding na de andere. Mijn provider belooft een hoge snelheid, maar dat ding is zo traag als twee schildpadden tegelijk. Of de site die ik zoek ligt eruit. “Probeert u het later nog eens.” Waarom denk je dat ik nú achter dat ding zit?

We laten ons al deze nieuwigheden maar opdringen door anderen. In hoeverre hebben we die gadgets wérkelijk nodig? Het is ons allemaal aangepraat, via reclame in bladen, op radio en tv. “Dit kun je echt niet aan je voorbij laten gaan!”
Of nog erger: door de mensen om je heen. Je hoort er pas bij als je de laatste modellen hebt. “Wat? Heb jij geen mobiel? En hoe doe je dat dan?” Alsof ik van een andere planeet kom. Gesprekken op je verjaardag gaan nergens anders meer over dan over het laatste knopjesgeilheidsbevredigende speeltje dat iemand heeft aangeschaft.
We hebben het toegestaan dat die prullen in ons leven onmisbaar zijn geworden. Althans, we dénken dat ze niet meer uit onze samenleving zijn weg te denken.

Deze hedendaagse wereld, daar wil ik niet langer deel van uitmaken. Kijk eens wat een frustratie en boosheid het bij mij teweegbrengt. Ik wil er niet meer aan mee doen.
De pot op met modebiele telefonie en sms, e-mail en internet, dvd’s en Super-Audio-cd’s, telebankieren en kredietkaarten, Playstations en Wii’s en Gamecubes, palmpjes en laptops, mp3-spelers en iPods, en welke nieuwerwetse rommel dan ook. Het is allemaal nep. Het is allemaal fake. Het maakt meer kapot dan me lief is.

Laten we samen in de tuin raggen en onkruid wieden; kruiden en groenten en fruit verbouwen. Fietstochten met het gezin maken door de buurt. Nieuwe horizonten verkennen. Gezelschapsspellen spelen. Koken voor een groep dierbaren. Een gesprek voeren bij een glas wijn of bier. Andere mensen ontmoeten. Ervaringen uitwisselen. Verhalen vertellen. Elkaar vieren!
Of samen naar een mooi muziekje luisteren en kijken.

Morgen die dvd toch eens in de computer stoppen. ’s Kijken of-ie daar wél werkt.

Apeldoorn, maart 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Muziekcolumn – Peter Gabriel / Sledgehammer

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 22:32

BazboBij het toetje aten we fruit.
“Ik heb jou mee uitgevraagd, dus betaal ik,” zei Zij. Ik boog over het tafeltje heen en kuste haar op haar wang. Ik rook de geur die om haar heen hing.
“Dank je wel,” zei ik. “Dat is gul van je. En je ruikt lekker. Zo zoet als fruit maar kan zijn.”
“Ik ben je honingbijtje,” lachte Zij. Ze droeg een vale spijkerbroek met een ruimvallende blouse. Haar blonde haren waren kort geknipt.
“Ik vind het heerlijk om je zo blij te zien,” zei ik, toen we van het restaurant naar het buurthuis liepen.
“Dat komt door jou,” zei ze. “Jij vrolijkt me op.”
“Zal ik nog eens iets poëtisch zeggen?” vroeg ik. Zij hield van mijn verhalen en gedichten. “Jij zou een vliegtuig kunnen laten vliegen, als je jouw hemel maar open doet.”
“Wat zeg je dat toch weer mooi.” Ze gaf me een arm. Het liep niet gemakkelijk, want ik had mijn fiets aan de hand.
“Jij maakt zoveel in me los, Zij.”
“Ja hè? Ik bouw kracht in jou.”
“Zelf kun je de dingen ook mooi verwoorden, Zij,” glimlachte ik.
Ik was 22 jaar oud en Zij twee jaar jonger.

We stonden te dansen in de discoruimte van het buurthuis waar we allebei vrijwilliger waren. De diskjockey draaide de meest recente hits.
“Wow!” riep ik naar Zij. “Wat voor plaat is dit?”
“Het is de laatste single van Peter Gabriel,” gebaarde Zij. “‘Sledgehammer’!”
Ik bracht mijn mond bij haar oor en zei: “Ik ken Gabriel alleen maar van zijn werk met het oude Genesis. En zelfs dat ken ik niet eens goed.”
“Dit vind ik een mooie plaat.”
“Hij swingt de bocht uit! Hij voedt mijn gevoel voor ritme.”
We denderden als een stoomtrein over de dansvloer. Alleen de rails ontbraken. Soms ging het zo wild dat het leek of we botsauto’s waren.
“Morgen ga ik eens naar de platenwinkel!” riep ik.
“Wedden dat je Peter Gabriel gaat halen?”
“Ja!” gilde ik. “Dit is het nieuwe spul! Dit wordt de nieuwe muziekverslaving! Dat deze vorm van vermaak nooit ophoudt!”

Ik bracht haar naar huis. Ze wilde niet bij me achterop. Dus liepen we samen, arm in arm. De fiets hobbelde aan mijn rechterhand.
“We zijn er,” zei ze. “Hier woon ik.” Zij draaide zich naar me toe en ik naar haar. Mijn fiets stond tussen ons in.
“Zij,” zei ik voorzichtig, “ik vond het een heel leuke avond.”
“Ik ook.”
“Ik ga nu een soort getuigenis afleggen.”
“Oh? Dat klinkt heel ernstig.”
“Als je me belt, dan ben ik er voor je.”
“Dat is lief van je, Bas.”
“Ik ben alles wat je nodig hebt,” grapte ik. “Laat daarover geen twijfel bestaan.”
Toen kwam ze naar me toe. Ik moest me over mijn eigen fiets heen buigen. Haar lippen waren op mijn mond en haar rechterhand streek over mijn wang.
“Het is niet mijn gewoonte om zomaar iedere jongen af te lebberen, hoor,” zei ze en zoende weer verder.
“De pot op met die gewoontes,” fluisterde ik.
Ze moest lachen, maar bleef haar lippen op die van mij drukken.
Ik wilde haar vastpakken, maar ontdekte dat het niet ging. Die fiets stond nog steeds tussen ons in en ik moest hem vast blijven houden. Ik probeerde het ding aan de kant te rijden, maar dat lukte niet. Mijn aandacht voor haar tong verslapte. Al snel hield ze op met zoenen.
“Nou, dag Bas,” zei Zij. Ze klonk ineens nogal koeltjes. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ze draaide zich om en liep in de richting van haar huis. Ik keek haar na. Ze opende de voordeur, ging naar binnen en deed de deur zonder nog om te kijken dicht.

Ik fietste naar huis. Onderweg brulde ik ‘Sledgehammer’ van Peter Gabriel het donker in. Met Zij zou het ook nooit wat worden.
Thuis aangekomen ging ik de schuur in. Ik vond de grote moker van mijn vader en ramde de fiets aan diggelen.

Apeldoorn, maart 2007

================================================

Sledgehammer (Peter Gabriel)- 1986

You could have a steam train
If you just lay down your tracks
You could have an aeroplane flying
If you bring your blue sky back

You could have a big dipper
Going up and down all around the bends
You could have a bumper car bumping
This amusement never ends

All you do is call me
I’ll be anything you need

Show me round your fruit cage
‘Cause I will be your honey bee
Open up your fruit cage
Where the fruit is as sweet as can be

I’m gonna be your sledgehammer
Why don’t you call my name?
I’ll be your sledgehammer
This will be my testimony
I’ll be your sledgehammer
Put your mind at rest
‘ll be your sledgehammer
Let there be no doubt about it

I kicked the habit
Shed my skin
This is the new stuff
I go dancing in

Won’t you show for me?
And I will show for you

Yeah you
Only you
You’ve been coming through
I’ve been feeding the rhythm
Come on help me do
Gonna build that power
Build in you

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Muziekcolumn – Meat Loaf / Paradise By The Dashboard Light

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 22:31

BazboIk moest iedere vrijdagmiddag de krantjes van de kerk in onze wijk rondbrengen. Gelukkig liep mijn route ook langs haar huis. Soms vroeg ze me binnen. Dan zaten we op haar kamer en praatten over onze leraren op school of over hits die we op de radio hoorden.
We zaten allebei in twee Havo. Niet bij elkaar in de klas, helaas, maar we zagen elkaar wel op de gang in school. En in de kerk. Nu zat ik in haar tienerkamer.

“Hee, neem je volgende keer wat van jouw muziek mee?” vroeg Janneke. “Dan kunnen we die samen luisteren.”
“Wat wil je dat ik meeneem? Ik heb een zooi elpees en wat singletjes.”
“Doe maar singles. Die zijn lekker gauw afgelopen en dan kunnen we afwisselen.”
Ik begreep daar niets van. Ik vond een hele elpee juist veel mooier, omdat die veel beter liet horen wat een artiest of band wérkelijk kon. Ik nam afscheid en keek alweer uit naar de volgende vrijdag.

Een week lang zat ik te piekeren in mijn slaapkamer. Welk plaatje zou ik meenemen? Ik luisterde naar Supertramp. Zou ik daarmee indruk maken op Janneke? Het was echter geen singletje, maar een hele elpee: ‘Breakfast In America’. Ik vond hem erg mooi. Maar Janneke wilde geen elpee horen. Een langspeelplaat meeslepen op het krantenrondje was toch ook niet handig. Ik liep naar mijn kast en bladerde mijn kleine verzameling singles door.

“Kijk,” zei ik de week erop tegen Janneke. “Dit was mijn eerste singletje.” Ik zat op haar bed en zij op een lage luie stoel naast haar discomeubeltje.
“Nou, laten we er maar eens naar luisteren.” Ze nam het 45-toerenplaatje van mij aan. Even raakte mijn hand de hare. Ze legde het plaatje op haar draaitafel. Kort daarop klonk ‘Paradise By The Dashboard Light’ van Meat Loaf.
“O, deze ken ik wel,” zei Janneke. “Deze stond een jaar geleden toch in de hitparade?”
“Ja, dat klopt. Toen ik het filmpje bij Toppop zag, vond ik het echt geweldig.”
“Het is een heel goed nummer.”
“Ik heb het wel drie keer gedraaid op mijn verjaardag. We hebben er heel erg op staan swingen.”
“Was het nog leuk op je feestje?”
“Ja, het was heel gezellig,” vertelde ik. “Jammer dat je er niet bij kon zijn.”
“Ja, jammer.”
We zwegen.
“Hee, hier zit dat stukje met die honkbalwedstrijd,” zei ze. Ze giechelde.
“Wat is daar zo grappig aan?”
“Weet jij dan niet waar die honkbalwedstrijd voor staat?”
“Nee?”
“Tsjonge Bas, jij bent echt bleu en onwetend.”
Ik trok wit weg. Wat had ik gemist?
“Zal ik het je uitleggen?”
“Nou, als je wilt.”
“Maar je mag tegen niemand zeggen dat je het van mij hebt.”
“Is goed.”
Janneke boog voorover en begon naar me te fluisteren. “In Amerika gebruiken ze woorden uit een honkbalwedstrijd om te zeggen hoe ver een jongen en een meisje gaan als ze samen zijn.”
“Huh?”
“Ben jij dan nog niet voorgelicht?”
“Tuurlijk wel,” zei ik beslist. Ik begon zo langzamerhand te snappen waar dit over ging.
“Je kent honkbal?”
“Dat is toch net zoiets als softbal? Dat we met gym op het buitenveld spelen? Eén slaat de bal en probeert een rondje te rennen rond de vier honken.”
“Precies. Maar hier betekent het iets heel anders.”
Waarschijnlijk kon ze aan mijn gezicht zien dat ik niet goed begreep wat ze bedoelde.
“Nou, als je het eerste honk bereikt,” ging ze verder op haar geheimzinnige toon, “betekent dat dat je elkaars hand vasthoudt. Het tweede honk is als je met elkaar zoent, ook met je tong in elkaars mond en zo. Het derde als je met je handen aan elkaars kont en tieten zit.” Ik vond het heel ordinair dat ze woorden als ‘kont’ en ’tieten’ gebruikte. Ze begon stiekempjes te grinniken. “En het vierde honk is als je … Nou ja, als je heel ver mag gaan. Als je alles doet, dus.”
“O.”
“Ik vind het een heel gaaf nummer. Mag ik hem even hier houden voor een weekje? Dan kan ik hem nog wat beter horen en opnemen op een cassettebandje.”
“Weet je wat?” hoorde ik mijzelf ineens zeggen. “Je mag hem wel houden. Die Meat Loaf heb ik al veel gehoord. Ik ga de elpee nog wel eens kopen.”
“O, dat is lief van je. Wat wil je ervoor hebben?”
Ik durfde niet te zeggen: “Het tweede honk of verder.” In plaats daarvan hakkelde ik wat. “Eh …, nou, ik hoef er niets voor, hoor. Ik geef ze je graag.”
Ik wist niet goed wat of ik verwachtte. Eigenlijk verwachtte ik al helemaal niets meer.
“Nou, dank je wel,” zei ze. “Als ik ze draai, zal ik aan je denken.”
“Dan hoop ik dat je ze heel veel draait,” zei een stem in mijn hoofd. “Dat is aardig van je,” zei mijn mond.
“Graag gedaan.” Even legde ze haar hand op die van mij. Moest ik nu iets doen? Moest ik nu naar het eerste honk en haar hand ook vasthouden? Ik beefde en deed niets. Toen trok ze haar hand terug.
“Had je maar één plaatje bij je?” vroeg ze.
“Ja,” zei ik bibberig. “Ik heb nog even getwijfeld of ik mijn Supertramp-elpee mee zou nemen.”
“Bah, Supertramp!” riep ze en ze trok een vies gezicht. “Dat is echt muziek voor studiebollen, hoor! Maar goed dat je die niet bij je hebt, want die wil ik niet horen. Nou, laten we dan maar het achterkantje draaien.”
Ik durfde niet te zeggen dat ik die plaat van Supertramp echt heel mooi vond. We zaten stilletjes te luisteren naar de B-kant van de single. Toen moest ik gaan.
Ze liep met me mee naar de deur. Toen ik het tuinpad afliep, en naar haar omkeek, zag ik dat ze naar me stond te lachen.

De twee belangrijkste dingen die ik vanaf dat moment zeker wist:
1. Nooit muziek uit je eigen verzameling weggeven; zeker je allereerste zelfgekochte plaatje niet!
2. Het is ook altijd hetzelfde gezeik met die wijven.

Apeldoorn, maart 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
« Vorige paginaVolgende pagina »