bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

09-12-2008

Sinterklaasje, kom maar binnen! – Sint Nicolaas ontkleed (deel 2)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:59

Wat is het guur buiten! Er staat een ijzige wind en er valt sneeuw. Dat is een mooi gezicht als je binnen zit. Ik zit binnen, maar zie er geen klap van. De gordijnen zijn dicht. Buiten is het dan ook stikkedonker. Dus hoe mooi het er ook uitziet, ’s avonds heb je er niets aan.
Ik vind sneeuw wel leuk. Behalve dat het er mooi uitziet overdag, is het een fijn avontuur om erdoorheen te banjeren. Niet al te lang, hoor, want dan krijg ik koude voeten. Ik houd niet zo van koude. Ik ben meer een mens voor de warmte. Het voorjaar en de zomer, dát zijn de jaargetijden dat ik geniet, dat ik rondloop in t-shirtjes en op mijn blote voeten in sandalen.

Gelukkig is het nu wél warm in huis. Ik heb de centrale verwarming op eenentwintig graden gezet.
Uit de stereo klinkt stemmige muziek. Een vrouwenstem zingt in een Scandinavische taal. De begeleiding is sober; je hoort alleen gitaar of een piano. Ik vind het een mooie plaat en de cd-speler staat op de repeat. Het is al de tweede keer dat ik hem hoor.
Het is vijf december. De heerlijke avond is gekomen. Nou, dit jaar niet. Ik ben alleen en vind het niet eens erg. Geen cadeaus, geen gedichten en geen pepernoten voor mij dit jaar. Ik heb er geen zin in.

Eigenlijk ben ik gewoon bang dat ik te stout ben geweest. Áls er al een Sint binnenkomt, weet ik zeker dat ik in de zak zal belanden. Want wat ben ik dit jaar vaak de fout in gegaan!
Ik heb een hoop meisjes en vrouwen begeerd die ik beter níét zou begeren. De meesten waren veruit te jong voor mij. Ik ben een ouwe viezerik. Mijn vlees is zwak. Ik heb het niet in de hand. Als zo’n prachtig breekbaarheidje in mijn omgeving is, moet ik er wel naar kijken. Voor ik het weet, verlang ik ernaar om die zachte rondinkjes te strelen. Gelukkig ben ik ook weer niet zó’n viespeuk dat ik dat verlangen omzet in daadwerkelijke handelingen. Ik ben meer een stille genieter. Mijn hoofd zit voortdurend vol met gedachten aan bekoorlijke glimlachjes, schitterende ogen, blozende wangetjes, prille tietjes en zachte billen.
Met dat ik dit zit te overwegen, betrap ik me erop dat het me opwindt. Ik schrik ervan en wil mijn aandacht afleiden. Zuchtend sta ik op en loop ik naar het grote raam.

Ik schuif het gordijn een klein stukje opzij en werp een blik op straat. Veel kan ik niet zien. Het sneeuwt gigantisch. Overal is alles wit. Iets verderop is een lantaarnpaal. Daaronder is goed te zien hoeveel vlokken er naar beneden dwarrelen.
Hee, er is beweging! Er loopt iemand. Wie gaat er nu met dit weer over straat? Als ik goed kijk, begrijp ik wie het is. Een lange gestalte, gehuld in een witte jurk, die een rode mantel om zich heen heeft geslagen. Op het hoofd zie ik een soort rode puntmuts. Of nee, het is geen puntmuts. Het is een mijter. Ik had het kunnen weten. Het is de Sint.
Met één hand probeert de goedheiligman de mijter op het hoofd te houden; met de andere zet hij de staf diep in de sneeuw. Voetje voor voetje schuifelt hij vooruit.
“Hij is alleen,” stel ik vast. “Vreemd. Waar zijn de pieten gebleven? Ik zie ook geen zak.”

Even lach ik om mijn eigen flauwe grapje. “De enige zak in de buurt, dat ben ik zelf.”
De Sint is bijna onder de straatlantaarn vandaan. Plotseling zie ik hem wankelen. Zijn voet glijdt weg en hij valt achterover. Boem, met zijn hoofd op de besneeuwde stoeptegels. Dat zal zeer doen.
Ik denk niet meer na, maar ren naar de voordeur en gooi die open. Op het tuinpad is het glad, maar ik spoed mij verder. De goedheiligman ligt nog altijd op de grond. Ik krijg sneeuwvlokken in mijn ogen, maar ik glibber snel verder.
“Sint!” roep ik, als ik bijna bij hem ben aangekomen. Ik kniel neer. De oude man ligt met gesloten ogen op de witte bodem. Er dwarrelen vlokjes op zijn gezicht. “Sint! Heeft u zich pijn gedaan?” Ik schud aan zijn schouders.

Langzaam openen de ogen. Ze zijn felblauw en kijken verrassend helder.
“Gaat het, Sint?” vraag ik.
De ogen zeggen niets. Ze gaan even langzaam dicht en dan weer open. Alsof ze willen vertellen dat het goed is.
“Kom, ik help u overeind.” Ik neem de Sint bij de arm. Traag komt hij omhoog. Hij kijkt wat verward.
“Eh … waar ben ik?” zegt hij met opvallend lichte stem.
“Kom, ga met mij mee naar binnen,” zeg ik. “Dan kunt u wat opwarmen en even op adem komen.” Ik hoop maar dat de Sint zich even niets herinnert van al mijn onbetamelijke verlangens.

Voorzichtig schuifel ik met de oude man aan mijn arm in de richting van mijn voordeur, die nog altijd op een kier staat. Bij de stoeprand wankelt de heilige weer. Bliksemsnel grijp ik hem bij zijn middel. Gelukkig gaat het goed en valt hij niet. Maar allemensen, wat heeft de Sint een slanke taille!
“Kijkt u wel uit?” zeg ik. “Op uw leeftijd heeft u zó een gebroken heup te pakken.”
De oude man heft zijn hoofd naar mij op en kijkt me flauwtjes aan. Plots valt het me op hoe klein hij eigenlijk is. Vroeger was Sint Nicolaas een rijzige figuur die angst, ontzag en bewondering inboezemde.
Op de deurmat klop ik de meeste sneeuw van de tabberd af.
“Gaat u maar snel de woonkamer in,” zeg ik. “Daar is het lekker warm. Ik zal gauw een flinke kop koffie voor u maken.” Ik spoed mij de keuken in.

Als ik terugkom met een grote mok senseobocht, merk ik dat de Sint zich totaal niet verroerd heeft. Daar staat hij, doorweekt, druipend en bibberend van de kou.
“Wacht, ik help u met wat warmer worden. U bent drijfnat. Het lijkt me het beste dat u die natte boel uittrekt.”
De tabberd is loodzwaar; die heeft nogal wat water geabsorbeerd. Geen wonder dat de oude man zo wankelde.
“Gaat u zitten, dan doe ik uw schoenen uit.” Ook de sokken zijn nat, dus die trek ik ook uit. Wat een kleine, sierlijke voetjes heeft de Sint!
“Die witte jurk is ook doorweekt. Er zit niets anders op, uwe heiligheid. U zult ook die uit moeten trekken. Ik haal een deken.”

De Sint staat nog steeds in mijn woonkamer. Ik heb de deken op de bank gelegd.
“Sint Nicolaas? Wat zei ik nu? U moet de jurk uitdoen. Straks wordt u nog ziek! U hoeft zich niet te schamen, hoor. We zijn kerels onder elkaar. Wacht, ik help u dat ding over uw hoofd te trekken.”
Voorzichtig pak ik de mijter van het hoofd van de Sint en zet ik hem op tafel. Ik buk, pak de jurk van onderen beet en trek hem naar boven. De halsopening is bijna te klein voor het hoofd van de oude man. Ik trek langzaam, maar toch stevig.
Oei, wat gebeurt er nu? De goedheiligman verliest zijn baard en pruik!

Ik schrik. Voor mij staat een prachtige jonge vrouw. Ze heeft alleen ondergoed aan. Lichtblauwe kanten lingerie. Haar lange blonde haren hangen slordig en in natte strengen over haar schouders. Verlegen heeft ze haar ogen neergeslagen. Aan haar wenkbrauwen hangen nog twee plukken witte watten.
Even ben ik stomverbaasd. Dan zie ik hoe koud ze het heeft en sla ik de deken om haar heen. Zachtjes duw ik haar naar de bank. Ze gaat zitten. Ik geef haar de mok koffie. Ze pakt hem aan.
“Mag ik?” vraag ik, en ik trek voorzichtig de twee plukken watten van haar voorhoofd.
“Dank je,” zegt ze zachtjes.
“Iemand moet het toch doen,” zeg ik. Ik weet niet waarom ik het zeg.
Gedurende een minuut of langer is het stil. Op de klanken uit de stereo na, dan. “Mooie muziek,” zegt ze, terwijl ze me aankijkt. Wat een prachtige ogen. Ik knik.
“Wie mag ik bedanken?” vraagt ze.
Ik pak de mok koffie weer van haar aan en zet die op tafel. Ik neem haar hand in de mijne en noem mijn naam. “En hoe heet jij?”
“Sofia.” Met een klemtoon op de tweede lettergreep. Ik weet dat het de schitterendste naam ter wereld is. Sofia kruipt zachtjes tegen mij aan.
“Weet je,” zeg ik, “jij bent het mooiste sinterklaascadeau dat ik nooit heb durven vragen.”

Apeldoorn, december 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

De hamam en de radar

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:57

Ik heb een tijd geleden al eens geschreven over mijn bezoeken aan de sauna, of ’thermen’ zoals het tegenwoordig in wellnessbewoordingen heet. Heet? Wat een raar woord in dit verband! Toen ging het over een mooie zomerdag waarop het heerlijk naakt toeven was in het complex en de omliggende tuinen. Nu is het guur. Het vriest en bij vlagen sneeuwt het.
“Zou je je slippers niet aandoen?” vraagt vrouwlief, als we buiten naar een saunahut lopen. Ik heb alleen mijn handdoek bij me, losjes over mijn schouder geslagen.
Ik ben een bikkel, zou je zeggen. Het ligt enigszins anders. Eigenlijk zou ik met mijn blote behaarde billen in de sneeuw moeten gaan liggen raggen. Eerlijk gezegd is verkoeling hard nodig. Het uitzicht hier is namelijk weer eens overweldigend en dan heb ik het niet over de omgeving, het gebouw of de weersomstandigheden. Jaja, nee: de radar staat weer eens aan.

De radar staat altijd aan. Laat ik daar heel eerlijk over zijn. Overal en altijd zijn mijn voelhorens op zoek naar mooie meiden en fijne vrouwen. Niet dat ik thuis te klagen heb, hoor. Integendeel. Maar het is sterker dan ikzelf. En in zo’n sauna is het aantrekkelijke aanbod best groot.
Gelijk de eerste cabine waarin we zitten, is het al raak. Een jonge vrouw gaat naast mij op de bank liggen, op haar rug met haar benen naar mij toe. Ze kronkelt wat om een behaaglijke houding te vinden. Even kijk ik naar haar. Ze ligt er prettig bij met ietwat gespreide benen en biedt mij zodoende ruimschoots uitzicht op haar haarloze externe vrouwelijke geslachtskenmerk. Snel wend ik mijn hoofd af.

Zo gaat dat altijd, het eerste uurtje in de sauna. De reden van onze aanwezigheid is ontspanning, maar in het begin gieren de zenuwen door mijn lijf. Waar laat ik mijn ogen? Kan ik gewoon kijken naar al die blote mensen of vinden ze me dan een viespeuk? En omgekeerd: al die blote mensen die naar mij kijken, wat vinden die van mij? Hoe zit het met het formaat van mijn orgaan? Lachen ze me nu toe of uit?
Na een uurtje ben ik wel wat rustiger. Ik ben mij weer bewust dat iedereen op zijn of haar eigen manier een mooi mens is. Of je nu een smal kontje hebt of een dikke reet, of je gezegend bent met peertjes of meloenen, en of je een augurkje of een komkommer met je mee moet zeulen. Het maakt niet uit; ik loop voluit met mijn piemel te paraderen. En ik kijk gewoon in het voorbijgaan onopvallend naar alle vrouwelijke gezichten, borsten, billen en andere interessante onderdelen.

Dit keer heeft vrouwlief iets extra ontspannends geregeld: een behandeling in de hamam!
Op de afgesproken tijd melden we ons in badjassen bij de balie. Een volledig geklede dame brengt ons naar een uithoek van het beautygedeelte van het gebouw. Daar wacht een grote Turksuitziende man ons op. Hij heeft een roodgeruite doek om zijn middel geslagen en draagt zwarte cloggs. We moeten de badjas aan een haakje hangen en plaats nemen in een kleine stoomcabine.

Tegenover ons zitten twee jonge meisjes van een jaar of twintig. De een is rondig en blondig; een frisse Hollandse kaasdeerne met bleke huid, rode wangetjes en haar haren in een paardenstaart. Ze heeft een slanke taille, waardoor haar volle billen en borsten opvallen. Het andere meisje is een klein Zuidoost-Aziatisch mensje. Ze heeft een platgeslagen spleetogenkop om op te spugen, maar wel vriendelijke oogjes en de rest van haar lijfje is ronduit goddelijk. Zo mooi glad en lichtbruin met fijne rondinkjes. Snel kijk ik maar weer naar mijn vrouwlief.
Dan komt de grote kale Turkse meneer. Hij neemt ons mee naar de hamamruimte. Er zijn vier open kamertjes waar het ritueel gaat plaatsvinden.

In de vier halletjes staan vier mensen klaar. Drie mannen en een vrouw. We zijn met drie vrouwen en een man, dus ik ga ervan uit dat de vrouwen een man krijgen en ik de vrouw. Lijkt me voor alle partijen wel zo prettig, nietwaar? Het wordt allemaal anders dan ik verwacht.
Ik krijg de grote brede kale Turk. “Liggen,” gebaart hij.

“Eerste keer hamam?” vraagt hij. Ik knik.
Ik lig op mijn rug op een zwarte stenen werkbank en krijg een roodgeruite doek over mijn lendenen heen gedrapeerd. Verderop hoor ik een boel gespetter en geklots. Dan voel ik warm water over mij heen uitgegoten worden. Ik sluit mijn ogen en wacht wat er verder gaat gebeuren.
Grote handen wassen mijn benen en armen met een zachte doek. Ik wil ontspannen, maar merk dat ik dat best moeilijk vind. De handen glijden over mijn bovenbenen in de richting van mijn kruis en over mijn borst. Hij zal er toch niet aan gaan zitten, hè? Daar kan ik niet zo goed tegen. Onwillekeurig span ik mijn spieren. En dan is er weer veel warm water over mijn lijf.
“Omdraaien asjeblieft.” Deze is de inburgeringscursus maar nét doorgekomen.
Ik krijg een doek waar ik mijn hoofd op kan leggen, en hij legt doekjes onder mijn knieën en voeten. Dit ligt wel prettig, behalve dat mijn lul geplet wordt op het hardzwarte graniet. De lendelap krijg ik als een prop van onder tussen mijn benen gedrukt. Ik leg mijn handen onder mijn hoofd.

Als ik voor mij kijk, zie ik vrouwlief in de ruimte naast mij ook op haar buik liggen. Zij heeft een knappe jonge knul die haar behandelt. De jongeman zwaait iets met een soort luchtige handdoek en knijpt er dan een heleboel olie en zeep uit over de rug van mijn vrouw. Daar wrijft hij haar hele rug, armen en benen mee in.
Hetzelfde gebeurt bij mij. De zeepmassage wordt afgewisseld met warm water om mee af te spoelen.
Wéér de stevige handen op mijn lijf. Zelfs mijn billen slaat hij niet over. Hij kan het wel, deze vent. Krachtig gaat hij tekeer op mijn benen. Dan pakt hij mijn voet beet. O, als hij maar niet … hij doet het wel! Hij strijkt over mijn voetzool! Dat moet je niet doen! Er schiet een scheut naar mijn kruis. Ik wil hem van me af trappen, maar hij is me voor. Hij geeft een klap op mijn zool en legt mijn voet weer terug op zijn plek. Dan is mijn andere been aan de beurt. Mijn spieren staan stijf van de spanning. Het is toch geen homo, hè? Dat zul je altijd zien; dat heb ik weer! Ik kijk nog maar eens naar mijn vrouw die iets verderop ligt te genieten. Wéér het warme water over mij heen.

Mijn armen en handen krijgen eenzelfde zeepmassage. Eerst de rechterkant. Van boven naar beneden. Hij neemt de tijd. Zelfs vinger voor vinger wordt gesopt en gemasseerd. Dan kneedt hij mijn linkerarm. Aan mijn linkerhand zitten twee ringen. Een grote aan mijn duim en mijn trouwring aan mijn pink. Aan mijn pink? Ja, die moest verhuizen omdat mijn ringvinger te dik werd.
Waar ik bang voor ben gebeurt: als hij mijn pink bewerkt, glijdt mijn ring af.
“Sorry,” zegt hij en voorzichtig schuift hij hem terug op mijn vinger.
Nóg meer warm water over mijn lijf. En dan is het afgelopen.

“Zitten asjeblieft. Handdoek?” Ik begrijp dat ik hem had moeten meenemen. Dat heb ik niet.
“Ik heb alleen mijn badjas,” zeg ik terwijl ik rechtop ga zitten.
De brede kale man pakt mijn badjas en houdt die voor mij open. Ik sta op en draai me erin. Dan wijst hij mij naar een ontspanningsruimte; ik mag plaatsnemen op een bank met grote ronde kussens. Vrouwlief zit er al. We krijgen een glaasje thee. “Caj,” weet ik nog van mijn bezoek aan Istanbul anderhalf jaar geleden. De brede kale Turk reageert niet eens op mijn uitgebreide kennis van zijn taal.
De twee meisjes komen naast ons zitten. Ik voel me ontspannen, rozig en opgewonden. Vrouwlief merkt het.
“Laten we maar weer in onze blote reet de sneeuw ingaan,” zegt ze. Even later hebben we de thee opgeslurpt en de daad bij het woord gevoegd.
“Volgens mij heb jij hier een hoop te kijken,” zegt vrouwlief. Ze kent me.
“Nee hoor,” probeer ik diplomatiek te doen, “ik heb jou toch?”
Vrouwlief kijkt naar mijn kruis. “Slap gelul.”


Apeldoorn, december 2008

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
« Vorige pagina