Hoe vaak!
Hoe vaak moet ik het nog zeggen? Die markt op maandagmorgen in Apeldoorn is geweldig! Over de kaaskraam heb ik al eens verteld, dus dat doe ik nu even niet. Nee, die groentekraam, die moet je hebben! Het zijn twee enorme vrachtwagens naast elkaar en wat ze er verkopen is van de allerhoogste kwaliteit. Het kost wat, maar dan heb je ook wat. Bovendien word ik iedere maandag geholpen door die mooie blonde dame.
Hoe vaak moet ik het nog zeggen? Ik heb een nieuwe werkplek. Ondertussen heb ik die nieuwe werkplek al ruim vijftien maanden, dus zo nieuw is het allemaal niet meer. Of had ik dat al eens verteld? Het is een leuke werkplek, hoor. Voortdurend krijg ik de aandacht van vrouwelijke collega’s. Dat is niet verwonderlijk, want ik ben er de enige man. Het zijn stuk voor stuk aardige mensen met wie ik samenwerk. Of nee, er zitten ook wel een paar kwakbollen bij. Maar over het algemeen heb ik het er goed naar mijn zin.
Hoe vaak moet ik het nog zeggen? Eén van de grote voordelen van de nieuwe werkplek is dat ik niet meer iedere dag in die stinkende streekbus hoef, maar lekker op het fietsie naar het werk kan. Heerlijk. Behalve als het regent. Zoals vandaag. Het is maandag. Op maandagmorgen werk ik niet. Had ik dat al verteld? Rond een uur of elf fiets ik naar het centrum van ons mooie Apeldoorn. Daar is de markt. Het is nog altijd de grootste stoffenmarkt van heel Nederland. Gelukkig is er ook een straatje met kramen voor levensmiddelen. Iedere maandagmorgen haal ik kaas en fruit.
Hoe vaak moet ik het nog zeggen? Die markt op maandagmorgen in Apeldoorn is geweldig! Over de kaaskraam heb ik al eens verteld, dus dat doe ik nu even niet. Nee, die groentekraam, die moet je hebben! Het zijn twee enorme vrachtwagens naast elkaar en wat ze er verkopen is van de allerhoogste kwaliteit. Het kost wat, maar dan heb je ook wat. Bovendien word ik iedere maandag geholpen door die mooie blonde dame.
Kijk, daar staat de eigenaar. “Druiven! Lekkere druiven! Eén doos voor een euro, twee voor één vijfenzeventig en drie voor twee euro! Maakt niet uit of je blauwe of groene druiven kiest.”
Daar is de mooie blonde dame die altijd bij het fruit staat.
“Zeg het maar weer,” lacht ze.
Vaak zijn er twee soorten mandarijnen: kleine goedkope en duurdere grotere. Meestal is het vijfendertig kleinere of twintig grotere voor drie vijftig. Ik kies altijd voor de duurdere grotere. Ik blijf niet aan het pellen, zeg.
“Mag ik er twintig?” vraag ik, terwijl ik naar de grotere mandarijnen wijs.
“Hetzelfde recept als altijd,” blijft ze glimlachen.
“Hetzelfde recept als altijd.” Hoe vaak moet ik het nog zeggen? Alles gaat altijd hetzelfde. Alleen al hier op de markt. Als ik kaas heb gekocht, loop ik verder door het ‘vreetstraatje’. En ja hoor, daar staan ze. Zes mannen. Met een Gaasstra jack aan en een boerenpet op de kop. Ze staan iedere week op dit tijdstip op precies dezelfde plek. Driftig zijn ze met elkaar in conclaaf. Ik zal hieronder een serieuze, maar tegelijkertijd tegenvallende poging doen om wat plat Apeldoorns te imiteren. Ik ben er namelijk wel geboren, maar niet verwekt (die grote eer viel te beurt aan de hoofdstad van ons land: Amsterdam), dus het dialect van mijn woonplaats zit helaas niet in mijn genen. Neem het mij maar niet kwalijk. Ik kan er ook niets aan doen.
“… en toen heddie de hele rotzooi verkoch!” snerpt de een.
“Krek wa’k zeg!” schalt een ander.
“Tis me wat!” giert een derde.
“Was moâh wat,” fulmineert de vierde.
“Dan hajje wat,” spuugt de vijfde.
“Wat zeggie?” kotst de zesde.
De snelheid waarmee ik loop, is precies goed om iedere week dit zelfde tafereeltje aan mijn ogen te doen ontrollen. Hoofdschuddend loop ik verder.
Ik bots bijna op tegen het meisje met de telefoon. Altijd loopt ze te bellen. Altijd. Aan haar kop kun je zien dat haar IQ helaas onder de 60 is. Daar kan ze niets aan doen. Waar ze wél iets aan kan doen, is dat verschrikkelijke uiterlijk. Kijk, dat je niet al te slank bent, dat heb je zelf niet altijd in de hand. Maar waarom draag je dan zo’n dikke gewatteerde jas? Of heb je zo’n middeleeuwse uilenbril op je kop? En peenhaar kun je afscheren! Maar bovenal: waarom moet je zo luid schreeuwen in die modebiele telefoon? Ben je anders bang dat niemand ziet en hoort dat jij een modebiel hebt? Ik verdenk deze trol ervan dat ze de hele maandagmorgen rondjes loopt over het Marktplein en ondertussen tegen de kat z’n köt aan het kletsen is in die modebiel. Maar om dat te verzinnen heb je volgens mij een IQ hoger dan 60 nodig. Nog altijd hoofdschuddend loop ik verder.
Lopen gaat eigenlijk helemaal niet makkelijk. Ik heb pijn aan mijn knie. Dat komt zo.
Afgelopen vrijdagavond ben ik met Vrouwlief in Maastricht. Een stel goede vrienden heeft er een nieuw huis betrokken en of we dat even komen indrinken. Nou, dat hoef je geen twee keer tegen een bazbo te zeggen, hoor. Vrouwlief heeft een hotelletje geboekt enige straten verderop, zodat we die zaterdag lekker rustig aan kunnen doen en eens uitgebreid de stad kunnen bekijken.
Om een lang verhaal kort te maken: ik heb nogal veel bier gedronken op het feestje. Of nee, ik heb gewoon een beetje te weinig gegeten. Dat zal het zijn. Als we het feest verlaten en ik de voordeur achter me dicht trek, word ik bevangen door de kou. Plotsklaps ben ik heel draaierig. Vrouwlief probeert nog mijn arm te grijpen, maar ik ben de stoep al af. Ik heb echter niet in de gaten dat er een stoep ís. Mijn knie raakt het asfalt en vervolgens laat ik mijzelf met een mooie koprol over het wegdek draaien. Bliksemsnel raap ik de inhoud van mijn jaszak van de straat en stop die weer weg. Vervolgens sta ik op en haak ik mijn arm in die van mijn Vrouwlief. Samen strompelen we verder. Het dagje Maastricht loop ik nogal ongemakkelijk. Mijn knie doet zeer.
Vanmorgen rijd ik op de fiets naar deze markt. Dat zei ik toch al? Wat ik niet heb verteld, is dat het nogal miezert van de regen. En dat ik wind tegen heb. Ik scheur de straat in, met mijn paraplu voor mij uit. Normaal staat daar nóóit een auto geparkeerd. Nu wel. Ik zie hem pas op het moment dat mijn voorwiel de bumper raakt. Het stuur klapt scheef en mijn zere knie beukt tegen de nummerplaat. Au. Gelukkig heb ik geen schade gemaakt aan de auto. Wel aan mijn fiets. Het stuur staat dwars, maar dat kan ik makkelijk weer recht buigen. Snel rijd ik door naar de markt.
Daar pakken we de draad van het verhaal weer op. Dat u niet denkt dat ik niet meer weet waar ik ben gebleven.
“Anders nog iets?” vraagt de marktdame.
“Hoorde ik dat nou goed, net?” vraag ik. “Doen jullie de druiven spotgoedkoop weg?”
“Jazekers,” zegt ze. “Lekkere druiven, hoor. Eén doos voor een euro, twee voor één vijfenzeventig en drie voor twee euro! Maakt niet uit of je blauwe of groene druiven kiest.”
Echt goed kan ik haar niet horen. Maar het meeste weet ik al. “Nou, doe mij dan maar drie dozen. Twee blauwe en een groene, graag.”
Ze loopt naar de druiven en pakt drie dozen. Twee blauwe en een groene.
Ik heb intussen de schade al berekend en heb mijn geld klaar. Twintig mandarijnen voor drie vijftig en drie dozen druiven voor twee euro. Ze houdt haar hand op. Ze draagt van die gebreide zwarte handschoentjes met halve vingers. Wat schattig. Ik geef haar mijn briefje van vijf, twee muntjes van twintig en een muntje van tien.
“Kijk eens,” zeg ik. “Vijf. En vijftig.”
“Jij kunt rekenen.”
Ik ben verbouwereerd. Wat is dit voor kutopmerking? In één klap vind ik de mooie marktdame een ontzettend stomme trut. Weet je wat het is met vrouwen? Uiteindelijk vallen ze altijd tegen. Hoe vaak moet ik het nog zeggen?
Apeldoorn, februari 2009