Solo concert
De vloer komt in beweging en schokt hevig. Ik zie het landschap aan me voorbij razen. Grasvelden, een akker, dan weer wat water. Het volgende station is Eindhoven. Vier jaar geleden probeerde ik in deze stad mijn opleiding voort te zetten, maar het bier in de talrijke kroegen smaakte me beter dan de in mijn ogen overbodig opgelegde kennis van professoren die de lagen stof van hun ziel kuchten bij iedere zin die ze zo tergend traag uitspraken. Ik sliep in deze stad op de bank van menig ex-vriendin. Ik kreeg het voor elkaar dat ze me telkens binnen lieten. Ook al waren er zoveel borden gesneuveld en was er zoveel pijn geschied. In de luwte van de ochtend werd ik weer op straat gezet omdat ze moesten werken of studeren. Met een baard van drie dagen, vuile kleren en weinig geld op zak at ik brood in de verwarmde stationshal en miste ik alweer mijn enige doel: te worden wat van me werd verwacht.
Stop. Alles staat stil. Deuren zwaaien moeizaam en krakend open.
Ik zit hier alleen. Er stappen wel mensen in, maar ze verdwijnen allemaal naar andere gangen. Op andere stoelen of banken. Een aan stukken gescheurde krant ligt aan het voeteneind van het bankje naast mij. Er staan smerige voetsporen op. Toch kan ik nog ontcijferen wat er staat geschreven. Het dringt niet tot me door. Elk woord zweeft in het rond, vindt geen aansluiting in een zin en blijft zeurend, nutteloos in mijn kop spoken.
Alles komt weer in beweging. Ik kijk uit op het perron. Buiten rennen mensen een stukje mee. Er zit een slecht geklede vrouw te knikkebollen op een bankje. Mijn ogen volgen haar tot ik haar niet meer kan zien. Iemand komt mijn kaartje controleren. Ik vergeet meteen z’n gezicht. Ik zie geen grasvelden, geen akkers en al helemaal geen water meer. Hier en daar een huis of een flat waar licht brandt. Maar het is vooral de vroege avond die buiten alles zwart kleurt. Mijn ogen zijn zwaar; ze vallen dicht.
Station Tilburg. Als ik uitstap slaat meteen de kou om me heen. Ik knoop mijn jasje helemaal tot boven dicht en loop met opgetrokken schouders en mijn handen diep in de jaszakken gestopt richting het centrum. De mensen lachen. Ze dragen grote tassen vol cadeaus. Het ruikt naar verse oliebollen en suikerspinnen. Ik twijfel of ik nog wat zal eten in een van de gezellig cafés die het winkelende publiek naar binnen zuigen of om meteen naar de poptempel te lopen. Ik kies voor het laatste.
Ik zie bekenden. Ze zwijgen allemaal. Eens per jaar zien we elkaar omdat we toevallig van dezelfde muziek houden. Af en toe durf ik te knikken naar iemand met wie ik vorig jaar nog stond te drinken. Maar ik ben bang dat ze me niet meer herkennen. Een grote golf van slenterende mensen begeeft zich naar de ingang. Ik zwem mee en alweer wordt er een kaartje gecontroleerd.
T-shirts kosten dertig euro per stuk; de laatste cd is hier vijf euro goedkoper dan bij mijn vaste platenboer. Ik besluit de cd te kopen en wat muntjes in te slaan voor straks. Er staat een flinke rij bij de muntautomaat. De man voor mij draagt een tour-shirt van de band die ik straks ga zien. Het is de tour van de eerste plaat, heel veel jaren geleden. Hoe graag had ik ze toen gezien! Als ik aan de beurt ben en mijn geld in de gleuf stop, kletteren er vier gele muntjes in het vakje. Dat zijn dan twee grote emmers bier voor vanavond. Mijn vaste plaats aan de bar blijkt bezet. Je kunt hier prima het concert volgen, bier drinken en eventueel flirten met de dienstdoende bardame. Dat deze plaats nu is ingenomen door een erg jonge kerel met jeugdpuistjes, doet me alleen maar goed. Tijd is alles en het heeft me ingehaald. Ik dien me elders te vermaken in de grote zaal. Steeds meer mensen zoeken een goede plaats voor het podium. De pauzemuziek is prettig en herkenbaar. Mijn eerste emmer bier bestel ik aan de bar. Op het moment dat ik twee muntjes overhandig, dooft het licht in de zaal en begint de muziek vanaf het podium te spelen.
Ik zweef. Tussen meezingers en spannende improvisaties. Het geluid van een oude mellotron rommelt in mijn onderbuik. Een lage, zachte toon borrelt omhoog en leidt tot een gigantische explosie. Bijna orgastisch is de beleving van deze zuivere kunst. Mijn lievelingslied voor de toegift roert me tot tranen. Een jong stel houdt elkaar stevig vast. Ze zoenen. Mensen schreeuwen om meer. De muziek heeft ze de hele tijd in hun greep gehouden; de ontlading is massief. De zaal trilt. Ik beef. Het zweet loopt langs mijn rug naar beneden. Ik heb nog twee muntjes voor een emmer bier. Door de mensenmassa probeer ik mij een weg te banen naar de bar. Een prachtige studente helpt me aan drank. Ik zeg vriendelijk ‘dankjewel’, en loop naar de zijkant van het podium. Nu kan ik alles erg goed zien. De toegift is bezig. Een episch stuk van twintig minuten, dat alle kanten uitschiet, raast door de zaal. En verstopt zich in de oren en de harten van de mensen. Elke slok van mijn bier smaakt fris. Dan zie ik een fan eenzaam en alleen in de zaal staan. Ook hij heeft niemand om vast te houden. Hij draagt een tour-shirt van de periode waarin ik de band graag had willen zien. Het is de man die voor me stond bij de muntmachine! Ik moet me inhouden om niet naar hem toe te gaan en om hem niet te omhelzen. In plaats daarvan concentreer ik me op de laatste minuten van het muziekstuk. Het einde is voorspelbaar als altijd, maar nog even indrukwekkend als toen ik het voor het eerst hoorde. In Eindhoven was dat. Ergens midden in de nacht. Het was die nacht dat ik besloot dat ik nooit meer zou studeren. Dat ze allemaal kapot mochten vallen. Het effect van de laatste maten was als een donderslag bij heldere hemel. In één teug klokte ik het laatste restje bier naar achteren.
Als eerste sta ik weer buiten de poptempel. Twijfelend. Zal ik nog wachten op de man met dat gave t-shirt? Maar om niet alweer de weg kwijt te raken moet ik op pad. In het centrum is iedereen al naar bed. Enkele kroegen zijn nog open. Iemand zingt luid in het portiek tussen twee grote winkelketens. Wolken drijven voor de maan. Af en toe valt er licht op mijn pad. De muziek dendert maar door in mijn hoofd en verwarmt nog immer mijn ziel. Ik houd alle noten bij elkaar. Ik ken ze uit mijn hoofd. Spreken kan ik niet; zingen wel. Zachtjes neurie ik de laatste minuten van het epische stuk.
Alles komt weer in beweging. Het schokt en dendert maar door. We staan nog even stil. Vijf, acht, vijftien minuten. Station Eindhoven. Dronken supporters gunnen mij geen eenzaamheid. Ze schreeuwen platte liederen en vragen mij waar ik vandaan kom. Ik geef ze zacht antwoord. De dronken supporters schenken geen aandacht meer aan me. Ik zie hoe ze met elkaar op de vuist gaan. Ze vliegen door de coupé. Een belachelijk gezicht. De controleur grijpt in, maar durft geen ferme actie te ondernemen. Zodra de controleur verdwijnt, begint het gejoel en gevecht weer opnieuw. Ik word er zenuwachtig van. Station Roermond. De dronken supporters stappen niet uit. Even overweeg ik om naar een andere coupé te gaan. Maar mijn ogen worden weer zwaar. En ze vallen dicht.
Met een grote vriendengroep gaan we naar Pinkpop. Ik kan het gras nu nog steeds ruiken. Kula Shaker speelt de sterren van de hemel en ik ben voor het eerst dronken. Mijn haar is lang en hangt voor mijn ogen. Door mijn licht blonde haren zie ik mijn meisje dansen. Ze gaat helemaal op in de muziek. Ik heb zin om haar vast te houden, maar we willen niet al te klef overkomen. Natuurlijk niet. We zijn zestien. Het jaar later gaan we naar Lowlands. Voor het eerst drink ik een fles wodka op in mijn eentje. Mijn haren zijn korter, mijn meisje is al maanden met een ander. Ik waggel over de camping en val over een paar scheerlijnen. De maan bungelt aan de hemel. Overal is muziek te horen. Mijn vrienden zoenen onbekende meisjes. Ik val uitgeput in het gras en word pas uren later wakker. Zoveel concerten gezien, zoveel vergeten. Verzopen verleden, geen duidelijke foto of ansichtkaart in mijn bezit. Alles is kwijt, maar ik ben tevreden. Geen enkel berouw voor zoveel kinderachtigheid.
Station Sittard. Ik schrik wakker. De dronken supporters staan buiten op het perron te gillen. Ik stap uit en trek alweer mijn schouders omhoog en stop mijn handen in de jaszakken. Op het perron staan, naast de supporters, drie jonge meisjes te wachten. Ze hebben het koud, maar stralen gelukkig. Dit is vast hun eerste avond uit. Ook zij zijn naar een concert geweest. Ze houden de gekochte merchandise stevig vast. Ik verlaat het perron en loop richting mijn huis. Dit is mijn stad niet. Iedereen slaapt al. De kroegen zijn al uren gesloten en bij de snackbar valt haast niets meer te halen. Nog drie straten en ik ben thuis. Ik heb geen zin om wat te zingen. Ben veel te bang iemand wakker te maken. Ik lach zacht om zoveel schaamte. Maar het lachen vergaat me snel wanneer ik bedenk dat het morgenvroeg weer wennen zal zijn zonder behaaglijke hoofdpijn, de smaak van de kater, op te staan.
Dit is mijn huis. Ik steek mijn sleutel in het slot, veeg mijn voeten, smijt de sleutel op het dressoir en stap de kamer in. Daar staat mijn bed. Het dekbed opengeslagen. Ik poets mijn tanden en bekijk mijn gezicht. Dan trek ik mijn kleren uit en stap in het koude, koude bed.