Wat hééét! – een culicolumn
Maar natuurlijk, lieve Lezeressen! Heel graag voldoe ik aan uw persoonlijke wensen. Ook ik vond dat het hoog tijd werd voor nieuwe culicolumn. Al veel te lang heeft u het moeten stellen zonder mijn opwindende recepten en avontuurtjes uit de keuken. Maar aan uw zenuwslopende wachten komt dra een einde. Want hier is hij dan: een nieuwe culicolumn!
Ik heb een nieuwe werkplek. Maar wie kan dat wat schelen? Hij doet hier ook helemaal niet terzake. Vergeet dat ik erover begonnen ben.
De zaterdagmarkt in Apeldoorn is de grootste van heel Nederland, heb ik wel eens ergens gelezen. Het is er een drukte van belang, zowel vóór als achter de vele kramen. Onlangs ontdekte ik dat een bijzondere verkoper terug was van weggeweest. Hij moest erg lang op vakantie zijn geweest, want hij zag er nóg bruiner uit dan daarvoor. Bruin is niet het goede woord. Roetzwart is beter.
“Mag ik wat van die pepertjes?” vroeg ik hem een tijdje geleden. Toen was hij ook al erg zwart. “Bent u een neger?” wilde ik erachteraan vragen, maar ik durfde niet. Ik had wel eens gehoord dat die negers enorme piemels hebben en was bang dat hij – om te bewijzen dat hij een neger was – zijn enorme piemel zou laten zien. Bovendien was hij vast veel sterker dan ik, dus als het op een handgemeen zou uitlopen, zou ik zeker het onderspit delven.
“Hoeveel wilt u?” vroeg hij in perfect Nederlands. Dat mocht ook wel, dat perfecte Nederlands, want hij stond hier al jaren. Weliswaar met een erg lange vakantie als onderbreking, maar daar gaat het hier even niet om. Hij had een papieren puntzakje in zijn handen genomen.
“Doe maar een half zakje vol,” zei ik om hem niet te provoceren. Ik had ook wel eens gehoord dat die buitenlanders heel plotseling heel agressief kunnen worden, zonder enige aanleiding. Het beste leek me om hem niet boos te maken. Straks zou hij me nog neermeppen met zijn geërecteerde enorme piemel!
Hij graaide in een blauw krat vol pepertjes. “Ze zijn lekker scherp, hè?” zei hij nog. Nou, als een Afrikaan dat zegt, geloof dan maar dat je nog nooit zoiets heets tot je hebt genomen, hoor.
Vrouwlief had mijn kunst van het soep maken afgekeken. Ik kan overal soep van maken. Bij mij lóópt ook alles in de soep, maar daar gaat het nu niet om. De bereidingswijze is uitermate gemakkelijk. Bak een gesnipperde ui, voeg gesneden groente toe en bak die mee, giet een liter bouillon erbij, laat het een twintigtal minuten koken en pureer het met behulp van de staafmixer (Lang leve de staafmixer!). Tenslotte opleuken met zout, peper, kruiden, uitgebakken spekjes, een gebruikte tampon, rauwe stukjes paprika en/of croutons. Vrouwlief vond een verdwaalde bloemkool in een verre lade van de koelkast in de schuur. Je houdt je hart vast. Ze volgde al mijn aanwijzingen en dacht aan het eind er goed aan te doen de bloemkoolsoep wat op te peperen.
“Eén zo’n klein pestpepertje kan nooit genoeg zijn voor een hele liter,” moest ze gedacht hebben. Ze deed er zes in.
Gelukkig kwam mijn schoonmoeder die avond bij ons eten.
Flashback:
Zelf waren we vijf jaar geleden eens een paar dagen te gast bij onze vriend BigTony in Hull. Hull is dull, maar in de keuken van BigTony was het een levendige boel. Niet alleen at hij volkomen veganistisch, maar tevens hield hij van pittige gerechten.
“Moet je dit eens proeven,” zei hij in zijn malle taal. Hij pakte een aardpeerchip en deed er een druppeltje rode saus uit een klein flesje op. Ik stak het in mijn mond. Aan de muur hing geen brandslang. Daar baalde ik van.
Hij zette die avond drie curry’s voor ons neer. De ene noemde hij ‘mild’. Die brandde je de bek uit. De tweede was ‘a bit spicy’. Daar proefde je helemaal niets van, zó heet was hij. De derde was een klein schaaltje, speciaal voor hemzelf alleen. ‘Nice and spicy,’ noemde hij deze. Daar waagden we ons niet aan.
Terug in Nederland vonden we in een verlaten supermarkt een schap met flesjes waarmee we in Hull de aardpeerchips hadden bedruppeld. Die Hot Pepper Sauce noemen we sindsdien in huize bazbo: ‘BigTonysaus’.
Einde flashback.
Nadat we schoonmoeder hadden gereanimeerd, gingen we wat voorzichtiger met de pepertjes om.
Een kennis uit Texas schepte op het internet op over de jalapenopepers bij hem uit de streek, die ‘really really hot’ zouden moeten zijn. We zouden ze eens moeten proeven! Dan wist je niet meer waar je bleef! Toen hij een keer naar Europa kwam, had hij zijn inmiddels tot mythische proporties opgeblazen jalapenopepers meegenomen. In een potje op zuur. Zou je dat nou wel doen? zeiden zijn ogen toen ik er eentje uit het potje had gevist en in mijn bakkes had gestopt. Het was niet heet. Een beetje zurig, hooguit.
Pepers zijn heel goed zelf te kweken. Mijn tuin staat er vol mee. Nou ja, vol. Vorige jaren had ik twee of drie planten in een pot op het terras; dit jaar eentje. Als je in de keuken een peper snijdt, kun je de zaadjes eruit halen en drogen. Vervolgens douw je die zaadjes in kleine potjes met potgrond en dan maar wachten tot ze gaan ontkiemen. Wel af en toe water geven en verpotten als ze groter worden! Veel gemakkelijker is het om een peperplant te kopen bij de plantenwinkel of het tuincentrum.
Als de peper eenmaal geoogst is, moet je wel uitkijken. De buitenkant scheidt een stof af die je niet ziet, maar wel aan je vingers blijft zitten. Wrijf je dan in je oog, dan krijg je pijn in je oog. Ik kan daarover meepraten. Draag dus handschoenen bij het beetpakken of laat een ander het doen. Normaal gesproken laat ik het allemaal over aan Vrouwlief, maar door omstandigheden ben ik tijdelijk genoodzaakt om alles zelf te doen.
Vrouwlief is ziek. Eén van de bijwerkingen van de kuren en de stapels medicijnen die ze moet slikken, is dat haar smaakbeleving volledig verstoord is. Op de meeste dagen is álles vies en op sommige dagen proeft ze zoet en pittig. Vaak lijkt iets haar lekker en is de eerste hap dat ook, maar bij de tweede wordt ze dan misselijk van de gore smaak in de bek.
Op een goede dag stond ik weer eens te koken. Ik zou iets pittigs voor haar maken, zodat ze er ook daadwerkelijk iets van zou proeven. Een soort wokschotel werd het. Ik kok als ik wok, maar voor Vrouwlief heb ik alles over. Ik bakte blokjes kipfilet en deed er uisnippers, peultjes en wat dunne reepjes wortel bij. In de tuin plukte ik verse kruiden. Wat deden die thuiskoks er verder allemaal nog bij? Woksaus, dat was het. Ik had die middag in de supermarkt een flesje van het goedkoopste gevonden. ‘Zoet en pittig’, stond erop. En: ‘Voeg zes eetlepels woksaus toe.’
Zes eetlepels maar? Niets ervan! Een half flesje minimaal! Vrouwlief moet het próéven!
“En? Smaakt het?” vroeg ik, toen ze een hap had genomen. “Of is het te pittig? Je weet wat BigTony altijd zegt, hè? Gewoon door blijven eten. Dan ga je transpireren en daar koel je van af.”
“Ik krijg het er heet van,” zei ze. De tranen stonden haar in de ogen. De schat. Ze was zó ontroerd dat ik speciaal voor haar had gekookt.
“Trek dan wat uit,” stelde ik voor. Dat deed ze. Daar werd ík dan weer heet van. Ook ik trok wat uit.
Hitsig huppelden Vrouwlief en ik naar boven voor een forse pot stomende seks met behulp van mijn enorme piemel. En ik ben geeneens een neger. Wat héét!?
Apeldoorn, juni 2010
(Pepers in bazbo’s tuin)