bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

10-12-2010

Zweten in Zweden (1)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2010 — bazbo @ 21:14

“Sneeuwt het al?” had ik vooruit gemaild. Het sneeuwde als de ziekte. Kan de ziekte sneeuwen? Van mij wel. In de vliegende sneeuwstorm daalden we de trap van het vliegtuig af. Goedkoop, die prijsvechters op de markt van internationale vluchten, maar je loopt zo een kou op. Het was min twaalf.
“We moeten nog opschieten,” zei Vrouwlief in de aankomsthal. “Om half tien hebben we de bus gereserveerd. Hoe laat is het nu?”
“Vijf voor half tien.”
“Dat gaan we niet redden.”

De sneeuw vliegt met enorme vlagen tegen de grote voorruit van de touringcar. We zitten voorin en hebben zo van hoog uitzicht over de weg. Buiten is alles wit. Ook al is het stikkedonker hier in deze bossen en landerijen. De bomen, de rotsen, de velden, zelfs de weg is wit. Een tijd of wat geleden waren we in Noorwegen; daar strooien ze niet, maar schuiven ze de sneeuw alleen maar weg. Niemand in paniek, niemand die langzaam rijdt vanwege mogelijke gladheid. Ook hier niet. Je houdt je hart vast. Ik in ieder geval wel. Bij wijze van spreken dan. Het is dat er zo’n hoop troep om mijn hart heen zit en ik er niet direct bij kan. Zou ook een grote zooi geven. De grote zooi bevindt zich nu buiten. Wij zitten hier in deze propvolle bus. Voorin. We zien het wegdek vóór ons. De chauffeur zit een banaan te eten. Hij wel. Ik zou geen hap door mijn keel krijgen. Straks glibberen we nog van de weg af. Ik kijk naast me of Vrouwlief ook in haar broek zit te piesen van angst. Ze slaapt. Dat zou ik ook wel willen. Het is bijna middernacht, maar ik kan geen oog dicht doen. Ieder moment verwacht ik dat de chauffeur de bus niet langer onder controle heeft en we langs zo’n steile rotswand een Zweedse åfgrönd in låzeren. Ik ril en knijp mijn ogen stijf dicht. Wat doe ik hier ook?

“Heb je er zin in?” vroeg Vrouwlief vanmorgen, toen we twee koffertjes over straat naar de bushalte zeulden.
“Tuurlijk,” zei ik. “Vakantie. Die hadden we nog niet gehad, dit jaar. Ik ben er wel aan toe.”
“Ben je moe?”
“Helemaal kapot. Ik merk het gewoon. Het was dan ook een bijzonder jaar.”
“Goed dat we er even tussenuit kunnen.”
“En gaaf dat onze vriendin au3 een deel van haar tijdelijke huis voor ons open zet.”
Trouwe lezertjes weten wel over welk bijzonder jaar ik sprak. Vrouwlief was ernstig ziek, inclusief operatie, bestraling en chemokuren. Dat bepaalde de dagelijkse gang van zaken in huize bazbo nogal. Zelf bracht ik weer eens een boekje uit, mocht ik her en der op een podium gaan staan voorlezen en ging ik schrijven voor het Apeldoornse stadsblog. Bijzonder. Dat zei ik toch?

De stinkende streekbus bracht ons naar Arnhem. Daar stapten we over op een stadsdienst naar het Gelredome. Een pendeltaxi stond ons aldaar op te wachten. Om 15.00 uur stapten we uit op vliegveld Weeze (Duitsland).
“Nog iets belastingvrij kopen?” vroeg ik.
“Waarom? Je mag het toch niet meenemen.”
“Tuurlijk wel. Waarom zouden ze het anders verkopen?”
“Ik bedoel: je mag het niet mee terug naar Nederland nemen.”
“Dan zuipen we het daar ter plekke op.”
“Jij dronk toch geen sterke drank meer?”
“We nemen een mooie Jameson voor au3 mee.”
“Heb je geld nodig?”
“Ik pin wel. Wacht … eh, waar is mijn bankpasje?” Paniekerig graaide ik in de binnenzak van mijn jas. We waren nog niet eens in Zweden, maar ik stond al te zweten.
“Hoi Zoon,” sms’te Vrouwlief. “Wil jij even kijken in je vaders jas aan de kapstok of zijn bankpas erin zit?”
“Zit erin.” Korter kon zijn bericht niet zijn. Zoonlief was duidelijk blij dat zijn ouders een paar dagen waren opgehoepeld.

“Volgens mij lees jij dat reisgidsje nu voor de 12.354e keer,” zei Vrouwlief toen het vliegtuig was opgestegen.
“Klopt,” was mijn antwoord kortaf.
“Gaat het wel?”
“Hmmmm,” kreunde ik.
Vrouwlief legde haar hand op mijn knie. Het was maar goed dat ik vlak voor het aan boord gaan nog eens fiks naar het toilet was geweest. Anders stond mijn broek nu stijf van de zeik. Het water stond me dan niet in de broek, wél in mijn nek.
Het gidsje was een gids. Een dikke van Capitool. Ideaal. Het beloofde dat we mooie dingen te zien zouden krijgen in de komende dagen. Een Koninklijke stad, gelegen op verschillende eilandjes, vol musea, paleizen en historische gebouwen. Alles was te voet te bereiken. En au3 woonde vlakbij het centrum. Wat wilden we nog meer? Ik wist wel wat ik wilde. Dat de mooie stad dichtbij mijn eigen huis was, zodat ik niet hoefde te vliegen. Bibberend herlas ik de ‘Tips voor de reiziger’.

“Sneeuwt het al?” had ik vooruit gemaild. Het sneeuwde als de ziekte. Kan de ziekte sneeuwen? Van mij wel. In de vliegende sneeuwstorm daalden we de trap van het vliegtuig af. Goedkoop, die prijsvechters op de markt van internationale vluchten, maar je loopt zo een kou op. Het was min twaalf.
“We moeten nog opschieten,” zei Vrouwlief in de aankomsthal. “Om half tien hebben we de bus gereserveerd. Hoe laat is het nu?”
“Vijf voor half tien.”
“Dat gaan we niet redden.”
“Best wel,” deed ik stoer. “Jij loopt rustig; ik ren vooruit en kijk waar we moeten zijn.”
Als een gek rende ik heen en weer tussen de verschillende taxi- en busstandplaatsen. Mijn kleine koffertje hobbelde achter mij aan over de sneeuwheuvels op het wegdek. Het was godsgruwelijk koud.
“Dáár moeten we zijn!” schreeuwde ik naar Vrouwlief en ik wees op een touringcar die met draaiende motor stond te wachten. “Jij loopt nog steeds rustig; ik wrik me naar binnen!”
Mooi niet. De bus zat vol. “Next one in a half hour,” zei een vent in een uniform. Het was een neger. Hoe kwam die hier zo bruin in het Hoge Noorden? Raadsels.
Een half uur werd natuurlijk een uur. Om kwart voor elf vertrok de bus. We zaten aan boord. Voorin. Met vol uitzicht op de weg vóór ons.

Ze rijden hier als gekken. Met dit takkeweer. De grote vlokken slaan tegen de voorruit. Het lijkt de chauffeur niet uit te maken. Anderhalf uur duurt de rit en we zijn nog niet eens over de helft. Onze gastvrouw au3 is via sms op de hoogte dat we om kwart over twaalf op het station aankomen in plaats van kwart voor elf. Ik reken. We moeten dan nog met de metro naar haar huis. Dan zal het wel een uur of één zijn voordat we aan het bier kunnen. Als ze bier in huis heeft. De chauffeur rukt en trekt aan zijn stuur. Op de snelheidsmeter zie ik dat we tachtig kilometer per uur rijden. Af en toe worden we ingehaald. Aan de andere kant van de weg rijden weer twee sneeuwschuivers met zwaailichten aan. De sneeuwstorm loeit om ons heen. Ik bibber, maar niet van de kou.
“Laat ik maar een foto maken,” denk ik bijna hardop. “Misschien leidt dat me even af.” Onhandig peuter ik onder mijn dikke jas. Daar heb ik mijn colbertjasje. In een zak daarvan zit mijn fototoestel en mijn ID-kaart. Ik heb niet genoeg ruimte; die busbank is smal. Na een boel rukken en trekken aan het polstouwtje heb ik dan eindelijk mijn fototoestel in handen. We rijden net op een beter verlicht stukje snelweg. Niet dat je veel kunt zien van de borden boven de bus. Ik maak een foto.
Ik voel beweging naast me. Het is Vrouwlief. Ze wordt wakker.
“Zijn we er al?”
“Bijna.”
“Hoe lang nog?”
“Veel te lang.”
“Wat ruik ik? Ben jij dat?”
Ik knik.
“Wat is er dan?”
“Ik zit te zweten in Zweden.”

(Wordt vervolgd.)

Apeldoorn, december 2010

(E4 van Skavsta Airport naar Stockholm – 23 november 2010 – foto: bazbo)

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post. | TrackBack URI

Leave a comment