bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

17-02-2011

Te veel seks

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2011 — bazbo @ 14:54

Onze schoonmaakster is een Bulgaarse. Ik dacht altijd dat er uit Bulgarije alleen maar yoghurt kwam, maar nu verscheen daar plots een leuke dame. Nederlands spreken kan ze niet, dus dat bespaart een praatje en kan ze gelijk hard aan het werk.

Zou dat kunnen? Zou dat bestaan? God bestaat ook niet. Toch hebben veel mensen het over hem. Of moet Hij met een hoofdletter? Dat zou raar zijn. Iets dat niet bestaat, waarom zou ik dat met een hoofdletter schrijven? Vrouwlief, dát moet met een hoofdletter! Zoals zij iedere dag het huis boent: álle lof. Of wacht, dat ligt tegenwoordig anders. Zij maakt het huis helemaal niet meer schoon. Dat doet een poetsvrouw. Iedere donderdagmorgen komt er een dame twee uur lang schrobben. Dat is hard nodig ook. Wat een viespeuken zijn wij toch. Zelf probeer ik iedere morgen na het kakken mijn sporen wel te verwijderen, maar ik heb er wel eens dagen bij dat ik vergeet om even achterom te kijken. Niets menselijks is mij vreemd. Dat kun je van God niet zeggen, geloof ik. Ik weet er niet zo veel meer van. Dat komt omdat ik al op jonge leeftijd van mijn geloof af ben gevallen. Toch komt God nog wel eens om de hoek kijken. Zoals laatst. Toen zei Vrouwlief: “God, maak die plee nou toch ’s schóón nadat je gescheten hebt!” Ik begreep dat niet zo goed. We hebben toch een poetsvrouw? Nou dan!

Onze schoonmaakster is een Bulgaarse. Ik dacht altijd dat er uit Bulgarije alleen maar yoghurt kwam, maar nu verscheen daar plots een leuke dame. Nederlands spreken kan ze niet, dus dat bespaart een praatje en kan ze gelijk hard aan het werk. Dat is wel nodig ook in ons huis, want wat een smeerbende is het. Een smeerbende is het vooral in de keuken, zeker als ik ’s morgens vroeg mijn lunchpakket heb klaargemaakt. Smeerbende: wat een leuk woordgrapje, vindt u niet? Dat is een rare vraag: ‘Vindt u niet?’ Waarom zou je aan iemand vragen of hij of zij iets níét vindt? Niet alleen raar, maar ook lastig. Wat zeg je tegen iemand die een zin begint met: ‘Is het geen idee als we …’ Het is toch juist wél een idee? Waarom vraag je dan of het géén idee is? Op de vraag ‘Is het geen idee als we …’ antwoord ik steevast: “Nee. Het is juist wél een idee. Een heel slecht idee, maar het ís een idee.” Een andere vraag die ik veel hoor: ‘Is Piet er niet?’ Wat heeft het voor zin om te vragen of iemand er niet is? En wat moet ik in Godsnaam antwoorden? ‘Ja, Piet is er niet,’ als Piet er inderdaad niet is? Of, als het tegendeel het geval is, nog verwarrender: ‘Nee, Piet is er wel.’ Mijn schoonmoeder belt wel eens op en vraagt dan: “Vrouwlief is er zeker niet?” “Ja, die is er zéker niet!” Gek word je ervan. Zeg nu zelf: wij Nederlanders maken onze taal er niet gemakkelijker op. Vandaar dat onze Bulgaarse poetsvrouw nog steeds geen woord Nederlands spreekt.

Die schoonmaakster kwam in huis, omdat Vrouwlief enige tijd ernstig ziek was. Zó ziek zelfs, dat ze niet eens kon schoonmaken. Het zou ook gewoon luiheid kunnen zijn, maar ik las in de folders van het ziekenhuis dat chronische vermoeidheid een van de bijwerkingen was van de chemokuren. Vrouwlief kreeg kuren. Toen de oncoloog dat aankondigde: “U gaat kuren krijgen,” zei ik: “Die heeft ze al jaren.” Niet dat het leven met een oudere vrouw een straf is. Integendeel. Ik voel me er nog erg jong bij. Zeker nu Vrouwlief ook nog eens in mindere conditie verkeert. Over mijn eigen conditie maak ik mij overigens geen enkele illusie, hoor. Ik rook dan wel niet, maar heb een veel te dikke kop en een bolle buik en zuip dagelijks meer alcohol dan goed voor mij is. Hoewel, men zegt dat een glaasje per dag gezond is. Voor de zekerheid neem ik er niet één, maar twee. Of drie. Meestal vier. Bij de vijfde ben ik vergeten hoe veel ik er ondertussen al op heb. Zo gaat dat de hele avond door tot ik ’s morgens wakker word en mijzelf afvraag hoe het me in ’s hemels naam gelukt is om die steile trap naar de slaapkamer op te komen. Met die eigen glasbak voor de deur wordt het overigens ook niets. De gemeente moet steeds meer bezuinigen. Het fietstochtje naar de glasbak is daarentegen dan weer goed voor mijn conditie. Gezónd dat ik ben!

Waar kwam de baas nou laatst weer mee aan? Bedrijfsfitness! Wat een debiel. Dat zeg ik niet hardop als hij tegenover mij staat, hoor. Daar zorg ik wel voor, dat hij niet tegenover me staat. Nee, je baas kun je het beste niet tegenover je hebben, maar beter náást je. Dat bedrijfsfitness had hij op poten gezet in het kader van het terugdringen van het ziekteverzuim. En dat terwijl iedere mongool op zijn vingers kan natellen (mongolen hebben net zo veel vingers als wij; ze hebben alleen een vingerkootje minder en één chromosoom dubbel) dat het overgrote deel van het ziekteverzuim onder werknemers wordt veroorzaakt door sportblessures. Ik weet daar alles van. Niet persoonlijk. Ik rook niet; ik sport ook niet. Ik beweeg wél. Dat dan weer wel. Stel je voor dat je niet meer beweegt; wie moet dan jouw ziekmelding doen? Ik snap die hele baas trouwens niet. “Je mag je werk nooit mee naar huis nemen,” raadt hij zijn slaven aan. Aan de andere kant bepaalt hij dus wel hoe ik mijn vrije tijd in moet vullen. Met fitness. Van het idee al moet ik spontaan heel dun poepen. Wedden dat ik weer sporen achterlaat in de pot, thuis? Want kakken op de werkplek vind ik niet kies. Dat doe ik het liefst gewoon thuis. Dan kan ik er zo lang over doen als ik zelf wil. Niet dat ik er lang over doe met die diarree de hele tijd.

Die darmen van mij, dat zijn onvoorspelbare onderdelen. De vorm van de substantie die ze afscheiden is niet te voorspellen. Je verwacht een dikke drol, maar krijgt dunne drek. ’t Is wat. En het moment van aandienen is al even onverwacht. Zoals laatst. Ik had ’s morgens vroeg vlak na het opstaan al goed gepoept en voordat ik de deur uitging naar de nieuwe werkplek had ik nog eens goed gepoept. Opgelucht liep ik naar de bushalte. Het zou me niet gebeuren dat ik nu onderweg wéér zou moeten. Het was me al vaker overkomen: halverwege de bushalte en de behoefte voelen te gaan kakken. Van even ophouden is geen sprake. Het moet eruit, want de sluitspieren heb ik niet zo lang onder controle. Zo ook nu weer. Ik ben pas geïnteresseerd in bedrijfsfitness, als ze het aanbod uitbreiden met sluitspiertraining. Om een kort verhaal kort te houden: ik vluchtte het donker in langs een paadje van het park om mij daar eens over te geven aan het heimelijke genoegen van wildkakken. Snel trok ik mijn broek naar beneden en hurkte ik. Met luid geblubber spatte mijn vloeibare humus tegen Moeder Aarde. Om mij heen ontwaarde ik de warme walm van de pompoensoep met kaneel van gisterenavond. Toch was het koud aan mijn billen. Gauw sjorde ik mijn broek weer omhoog. Gelukkig, er was niet veel natte drek aan mijn aars blijven plakken. Mijn slip zat niet gelijk vast in de poepgleuf. Ik vervolgde mijn weg. Anderhalf uur later arriveerde ik op de nieuwe werkplek. Ik zocht gelijk het toilet op. Dat was nog een hele zoektocht, want ik heb een nieuwe werkplek en wist de weg nog niet goed. Uiteindelijk, daar was hij dan. Ik deed de deur achter mij op slot en stroopte broeken weer omlaag. De tijd was daar: het reinigen der reet. Terwijl ik veegde, bekeek ik de inhoud van de onderbroek op mijn enkels. Wat was dat? Enkele restjes waren opgedroogd. Handig kieperde ik de inhoud op de vloer. Ik wist niet dat het bestond, poederpoep. U wel?

Zouden heel decadente mensen een poetsvrouw voor hun bilnaad hebben? Vroeger, als jochie, dacht ik dat een playboy een jongeman was, die na gedane zaken op het toilet voor je doortrok. Wist ik veel hoe je het spelde? Ik wist zo veel niet, toen ik klein was. Dat God niet bestond, daar moest ik ook later pas achter komen. Niet heel veel later, hoor. Hoe ik op jonge leeftijd van mijn geloof af ben gevallen, is een mooi verhaal. Ik ga dat hier niet vertellen. Het zou te veel ruimte in beslag nemen. Bovendien wil ik niet afdwalen van wat ik nou eigenlijk wil zeggen.
‘Wat wil je nou eigenlijk zeggen?’ hoor ik je afvragen. Nou, eigenlijk niet zoveel. Ik hoop eigenlijk dat ik met voorgaand relaas een column heb geschreven. Dat noemt zich een schrijver. Een waarachtig schrijver, noemt hij zich nóg vaker. Een waarachtig schrijver heeft het over zaken die er werkelijk toe doen! Wat doet er werkelijk toe? Wie doet er werkelijk toe? God, dat is Vrouwlief. Met haar heb ik nooit te veel seks.

Apeldoorn, februari 2011

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post. | TrackBack URI

Leave a comment