Het meisje dat voor mij uit fietst
Het meisje dat voor mij uit fietst draagt een spijkerbroek en gympies. Dat soort meisjes zijn toch het leukst. Ze heeft ook een goede kont. Maar wat zit ze dom op het zadel. De fiets is te laag voor haar. Haar rug is gekromd en bij het trappen komen haar knieën ver omhoog. Ik vind het geen gezicht. Haar gezicht kan ik trouwens ook niet zien. Wel haar wapperende lange blonde haren. En haar goede kont. Daar troost ik mij dan maar even mee. Hoe oud zou het grietje zijn?
Het meisje dat voor mij uit fietst draagt een spijkerbroek en gympies. Dat soort meisjes zijn toch het leukst. Ze heeft ook een goede kont. Maar wat zit ze dom op het zadel. De fiets is te laag voor haar. Haar rug is gekromd en bij het trappen komen haar knieën ver omhoog. Ik vind het geen gezicht. Haar gezicht kan ik trouwens ook niet zien. Wel haar wapperende lange blonde haren. En haar goede kont. Daar troost ik mij dan maar even mee. Hoe oud zou het grietje zijn? De leeftijd schatten op basis van het zicht op wapperende haren en een kont; dat wordt niks. Ze kan wel veertig zijn, maar voor het zelfde geld ook net vijftien. ‘Voor hetzelfde geld’ vind ik een stomme uitdrukking. Alsof ik zou betalen voor zo’n meisje. Ik ben geen hoerenloper. Het geld groeit me niet op de rug, zeg. Ik doe het gratis. (Graag doorvertellen.) Het is leuk kijken naar de goede kont van het meisje. Ik hoop niet dat ze snel afslaat. Want ik moet rechtdoor. Op naar de nieuwe werkplek. Had ik al verteld dat ik een nieuwe … laat maar. Het wordt zo langzamerhand een beetje vervelend, al dat gezeur over die nieuwe werkplek, vindt u niet? Of vindt u dat juist wél? Toch is het allemaal waar, van die nieuwe werkplek. Maar naar de laatste nieuwe werkplek ga ik niet met de fiets. Hoe leg ik het toch allemaal uit? Ik werk op twéé nieuwe werkplekken: naar de ene ga ik met de fiets en naar de andere ga ik met een stinkende streekbus. Hoe moeilijk kan het zijn? Ik heb zin in zo’n toetje met de smaak van stracciatella. Of hoe schrijf je dat? Ik kan geloof ik maar beter zeggen dat ik zin heb in een toetje met de smaak van banaan. Dan weet ik zeker dat ik het goed spel. Risk, dat is ook een goed spel. Lang niet gespeeld. Vroeger zat ik avonden en nachten lang met vrienden om de tafel te risken. Het enige spel dat ik nu nog speel is het liefdesspel. Tjonge, wat een geile bende wordt het soms. Ik ga daar nu niet al te lang bij stilstaan, want fietsen met een harde toeter is verrekte ongemakkelijk. Bovendien wil ik vooruit, hup vlot naar de nieuwe werkplek en wil ik helemaal niet stilstaan. Soms moet het wel, stilstaan, maar dat komt dan omdat ik een drukke straat over moet steken en er komt een boel verkeer aan. Of het stoplicht staat op rood. Of de brug is open. Ha, we hebben in Apeldoorn helemaal geen bruggen die open gaan. Wat is trouwens ‘open’ bij een brug? Als hij in ruste ligt en je er met de auto overheen kunt of als hij omhoog is en je er met de boot onderdoor kan? Van bananen kan ik altijd zo moeilijk kakken. Normaal heb ik daar geen problemen mee, met kakken. Integendeel. Ik zal nu toch niet moeten? Nee, gelukkig niet. Ik ben daarnet thuis al goed geweest. Wat een berg poep was dat. Ik wist niet dat ik het in mij had. Is dat de titel van een Bommelboek? Moet ik nu bronvermelding doen? Marten Toonder. Bij dezen gebeurd. In Breda heb je café ‘De Bommel’ en die hebben glazen met Olivier B. erop. Ik was er ooit met een bandje (The FoolZ – googlen maar!) en jatte een paar glazen mee naar huis. Ik heb ze nog steeds. Of het café er nog steeds is, weet ik niet. Het kan me niet zo veel schelen ook; ik ben nog niet toe aan nieuwe glazen. Een vent haalt me in. Hij heeft zijn attachékoffertje achterop zijn bagagedrager gebonden. Zijn fiets heeft geen kettingkast en de vent heeft zijn broekspijpen bij zijn sokken in gestopt. Ik vind het er mal uitzien. Koop dan een fiets met een kettingkast om de ketting heen. Verkeerde zuinigheid, meneer. Hij haalt nu ook het meisje dat voor mij uit fietst in. Kijkt ze opzij? Kan ik zien of het een jonge meid is of een oud wijf? Nee, ze kijkt niet opzij. De bomen zijn al vol en groen. Het is niet koud vanmorgen. Ik heb mijn jasje open. Op mijn zwarte overhemd zitten witte schilfers. Die komen uit mijn baard. Soms is mijn huid zo droog. Roos in je baard; je verzint het niet. Ik veeg mijn overhemd schoon. Op de stoep zie ik een mevrouw die haar hondje uitlaat. Ik vind het een mooie mevrouw. Hoe warm zou haar plas zijn? Wil ik het wel weten? Weten wel, voelen niet. Daar wil ik mijn handen niet aan branden. De onzin viert hoogtij. Taal is een prachtig iets. Laat ik mijn aandacht even bij de weg houden; straks word ik nog overhoop gereden. De wind waait recht in mijn gezicht. Daar kunnen mijn ogen niet zo goed tegen. Voel maar, er loopt al een traan over mijn wang. Verder heb ik niets om van te huilen. Of het moet zijn dat mijn moeder nu al bijna een half jaar dood is. Maar daar ben ik niet verdrietig om. Wel word ik soms weemoedig als ik aan haar denk. Ze was al een tijd lang niet meer de moeder die ik mij graag herinner. Wat een hersenaandoening al niet kan aanrichten. Nu is ze as. Er voetballen al jongetjes op het grasveld. Het is nog voor achten; ik ben iets na half acht de deur uit gegaan. Twee crackers met graskaas. Dat is kaas gemaakt van melk uit koeien die voor het eerst na een lange winter weer volop in de wei hebben staan grazen. Is brandnetelkaas dan kaas van melk uit koeien die in de brandnetels hebben gestaan? En smeerkaas dan? Of heb ik al deze grapjes al eens bedacht? Vast wel. Dat moet ik toch eens nazoeken. Ik hoop dat ik het onthoud. Vaak heb ik dat; dat ik iets heel moois bedenk en verzin, en als ik het iets later wil opschrijven, dan ben ik vergeten wat het was. Wel weet ik dan nog dat het iets heel moois is. Heel mooi is ook de kont van het meisje dat voor mij uit fietst. Tegenwoordig dragen veel van die meiden van die strakke leggings. Sommige zijn in jeansdesign. (Wat een kutwoord.) Idiote uitvinding. Je draagt óf een spijkerbroek óf een strakke legging! Tegenwoordig hebben de meesten van die meiden ook een dikke reet waarbij zo’n strakke legging helemaal niet staat. Maar soms heb je er exemplaren bij (die meiden) bij wie zo’n strakke legging juist wél mooi staat. Als ik er zo een zie, is het maar goed dat ik op dat moment snel naar huis moet om te gaan kakken, anders zou ik me echt niet kunnen bedwingen om eens lekker in die billen te bijten. Geen vunze gedachten nu. Concentreer je op wat anders. Een ekster krast. En nog eentje. De echte plaag eksters is een beetje voorbij, geloof ik. Nu wordt ons land overspoeld door ganzen, schijnt. Langs de vijver aan de Kayersdijk is onlangs een gans neergestreken. Dat vertelde ik aan Vrouwlief. Ze vroeg wat voor gans het was. Ik antwoordde: “Een rotgans, geloof ik.” Vrouwlief moest lachen. Ze zou toch niet denken dat ik dat woord verzonnen had? Nu verzin ik wel vaker allerlei woorden (ik wil wel een voorbeeld geven, maar er schiet me nu even niet eentje te binnen), maar in dit geval lepelde ik eenvoudigweg mijn ornithologische kennis op. Eigenlijk was het gewoon de eerste ganzensoort die in me opkwam, want mijn ornithologische kennis is namelijk nogal karig. Ik weet helemaal niets van ganzen. Voor hetzelfde geld was het een brandgans. Een eend is een ongans. Ik verzin ze waar je bij staat. Ik sta helemaal niet. Ik fiets. Lekker in de billen bijten van een vreemde meid; dat durf ik helemaal niet. Een grote vrachtwagen komt me tegemoet. Zojuist ben ik de supermarkt gepasseerd; er moet vast weer bevoorraad worden. Toch altijd een rare gedachte: ze proppen die schappen in de winkel vol met spullen en wij klanten halen alles er weer uit. Beetje zinloos, lijkt me vaak. Net als bier; dat stoppen ze eerst in flesjes en ik giet het er weer uit mijn mond in. Waarom heb ik niet een tap in mijn huis? Dan kan het gelijk mijn mond in en kunnen we de tussenstap van de flesjes overslaan. Bovendien kan ik dan ook die aanvraag bij de gemeente voor een eigen glasbak voor mijn deur intrekken. Hola, er komt een auto van rechts. Even vaart minderen. We hebben dit jaar maar één keer asperges in het biologische groentepakket gehad. Wel weinig. Toevallig stond er een dag later een recept van die dikke kok in de krant. Die avond aten we asperges op z’n Vlaams. Dat is met ham en ei en in een botersaus. Lekker, maar ook moddervet, zeg. Sinds wanneer is modder vet? Je mag hier niet parkeren en toch doen mensen het. Of is het laden en lossen? Ik geloof er geen bal van. Ik geloof sowieso niet zo veel. Op jonge leeftijd al kwam ik erachter dat God niet bestaat. Lees maar na in een van mijn boekjes. Waar stond het ook weer? O ja, in dat verhaal over mijn eerste natte droom. Uitgebreid vertel ik over het gelukzalige maar tegelijkertijd ook zo verwarrende gevoel van mijn eerste orgasme. En over de plakkerige bende in mijn bed erna. Ja, iets Wolkeriaans is mij niet vreemd. Maar hoe zat het met dat van mijn geloof af vallen? Ik ga dat hier niet vertellen, bekijk het. Koop mijn boekjes maar. Rijk zal ik er niet van worden, neem dat van mij aan. Wat moet ik vandaag op de nieuwe werkplek allemaal doen? Mail controleren, wat notities schrijven en allerlei zaken plannen. Hoe graag ik ook naar mijn werk ga, het is ook maar werk en andere dingen zijn veel belangrijker in het leven. Dat heb ik wel geleerd. Vrouwlief is goed herstellende. Het was een zwaar jaar, 2010. De tumor is uit haar tiet weggesneden en de behandeling van bestraling en chemotherapie was slopend. Langzaam krabbelde ze weer op. Sinds een week of wat werkt ze weer volledig. Het heeft haar meer dan een half jaar gekost om het weer op te bouwen. Haar conditie is voorgoed naar z’n vaantjes en met dat lymfeoedeem komt het ook nooit meer goed. Maar wat zijn we gelukkig. Een tijdje terug werd ze vijftig. De Zoon had een Sara gemaakt en op het podium neergezet. De pop droeg de pruik uit de periode van de chemokuren. Er drijft een wolk voor de zon. Dat is toch niet symbolisch? Rot toch op met je symboliek. Verzin ’s wat nieuws. Dat doe ik iedere week. Variaties op het thema, dat is het wel. Met dank aan de trouwe fans. Kijk, daar is de zon weer. Klein wolkje. Hebben we wel geld genoeg voor dat verbouwinkje? Ik wil ook nog graag op vakantie. En naar dat festival in Noord-Oost Duitsland. Het komt al dichterbij. Alles komt dichterbij. Straks ook het einde. Ik ben al zesenveertig. Ik vroeg aan een collega of ik tien jaar naar beneden zou kunnen liegen en zij zei van ja. Nog geen tien minuten later zat ik samen met haar in een vergadering en vroeg iemand anders hoe oud of ik was. Hij geloofde het ook nog. En die collega maar lachen. De trut. Ik had d’r gewoon een enorme beuk in d’r bek moeten geven. Maar dat durf ik niet. Ik en die halfzachte angsten van mij; ’t is me wat. Onafscheidelijk. Net als Vrouwlief en ik. Hoe leg ik uit hoe veel ik van haar houd? Sommige dingen zijn niet uit te leggen. Sommige dingen hoef je ook niet uit te leggen. Sommige dingen zijn zo en blijven zo. Ik ontwijk een putdeksel in het wegdek en kijk nog eens fijn naar de goede kont van het meisje dat voor mij uit fietst.
Apeldoorn, juni 2011