Op (1)
Er zijn twee zaken die het café fantastisch maken. De eerste zaak is Korenwolf van de tap. Dat heb je niet in ieder café, maar wel in café ‘De paffende snol’. De tweede zaak is de serveerster, die we voor het gemak maar even Samantha noemen. Het fantastische aan Samantha zijn haar knoeperds van tieten. Haar snoet mag er ook zijn, maar als je daar een blik op werpt, wordt je aandacht onmiddellijk afgeleid naar die joektoeters van haar.
Op sommige dagen moet ik er even uit. Meestal ’s avonds. Vandaar dat men mij deze avond kon vinden in café ‘De paffende snol’. Laten we er een forse portie fictie tegenaan gooien. Is het café ‘De paffende snol’ een leuk café? Nee. Had ik al gezegd dat het fictie is? In werkelijkheid is het café ‘De paffende snol’ een fantastisch café. Er zijn twee zaken die het café fantastisch maken. De eerste zaak is Korenwolf van de tap. Dat heb je niet in ieder café, maar wel in café ‘De paffende snol’. De tweede zaak is de serveerster, die we voor het gemak maar even Samantha noemen. Het fantastische aan Samantha zijn haar knoeperds van tieten. Haar snoet mag er ook zijn, maar als je daar een blik op werpt, wordt je aandacht onmiddellijk afgeleid naar die joektoeters van haar. Dus eigenlijk had ze net zo goed een rotkop gehad.
Ik typ deze zin op een nieuwe regel. Dan hoeft u niet een hele lap tekst achter elkaar te lezen. Wacht, ik druk even twee keer op de entertoets, zodat er een witregel ontstaat.
Zo, wat een rust en ruimte en overzicht geeft dat gelijk, zeg. Je hebt er schrijvers bij die maar door en door typen, zonder eens een keertje op enter te drukken. Of twee keer, zoals ik net gedaan heb. Je vraagt je af waarom ze dat niet even voor je doen. Is het dan echt te veel gevraagd? Twee minuscule beweginkjes van de rechterpink. Wat een luiwammesen, die schrijvers. Ik zal even het goede voorbeeld geven en de volgende zin ook weer op een nieuwe regel beginnen.
Waar was ik? O ja, in de fantastische kroeg ‘De paffende snol’, die hier in dit verhaal niet zo’n leuk café is. Dat komt vanwege de fictie. Een fikse portie fictie, was het.
Deze avond (Vooruit, waarom niet nóg een witregel erin gekwakt? En dat helemaal gratis!) bevond ik mij in het café ‘De paffende snol’ en ik had zojuist een Korenwolf van de tap besteld bij de enorme borsten van Samantha. Verlekkerd liep ik met het glas in mijn hand en mijn tong uit mijn mond naar een tafeltje. Stom. In café ‘De paffende snol’ staan helemaal geen tafeltjes. Er is maar één tafel en dat is de stamtafel. Dat lijkt me logisch. Als er maar één tafel is, wordt dat automatisch de stamtafel van iedere bezoeker. Waar anders kun je gaan zitten dan aan de stamtafel? Laat ik nog eens op enter drukken.
Aan de stamtafel zat Luide Theo. Hij heet Luide Theo omdat Theo zijn naam is en omdat hij luid praat en zingt. Vooral als hij veel gezopen heeft. Nu is dat niet moeilijk in een kroeg, om veel te zuipen, want het aanbod is groot. Bier, wijn, whiskey, likeuren, wodka, sherry en noem de hele santenkraam maar eens op. Of heb ik dat net gedaan? Wat kan mij het schelen. Tijd voor een witregel.
“Dag Luide Theo,” zei ik ter begroeting. “Hoe gaat het?”
“Het gaat,” zei Luide Theo. “Maar hoe is zelfs mijzelf niet duidelijk.” Die was duidelijk. Zo zat als een zebra. “En jij?”
“Wat is er met ik?” vroeg ik.
“Hoe maak jij het?”
“Dat zeg ik niet, want dan maak je het na.” Een zeer oude en flauwe grap, maar in een niet leuk café als café ‘De paffende snol’ doet hij het nog verrekte goed. Tenminste, Luide Theo sloeg al lachend hard met zijn vlakke hand op tafel. Daarmee gooide hij zijn biertje om.
“Verroest!” brulde hij. “Mijn bier.”
“Gelukkig de mijne niet,” zei ik. Ik hield mijn Korenwolf veilig in mijn hand. Snel nam ik een ferme teug. Die namen ze niet meer van me af. Mijn glas was ook gelijk leeg.
“Nu ben ik kwaad,” brieste Luide Theo.
“Kom op, Luide Theo,” suste ik. “Er zijn ergere dingen in het leven. Vooruit, wees vrolijk. Laten we iets zingen.” Dat had ik beter niet kunnen zeggen. Maar eerst voeg ik een witregel in.
Plots stond Luide Theo op en zong luid: “Dééééééééér zwom ’s een hoer in’t Noordzeekanaal, hoezee!”
Ik hief mijn knie en trof Luide Theo vol in zijn kruis. De rest van het lied bleek astmatisch gepiep. Normaal gesproken houd ik wel van allerlei avant-garde geneuzel en minimalistische muzak, maar dit leek nergens op. Gelukkig kwam Samantha voorbij.
“Mevrouw,” hield ik haar staande, “zou u die tieten uit mijn gezicht willen halen? Fijn. Dank u. En dan nu graag een verse Korenwolf.”
Samantha glimlachte. Deze keer concentreerde ik me op die glimlach en liet ik mijn aandacht niet afleiden door die grandioze bobbels onder haar truitje. Ik liep met haar mee en zette mijn lege glas op de toog.
“Een Korenwolf?” herhaalde Samantha.
“Herhaling is de kracht van de reclame,” zei ik. “Niet van de bestelling.” Die trut was volgens mij zo doof als een ui.
“Huh? Hoe bedoel je?”
“Een forse boezem is geen garantie voor enige intelligentie,” zei ik.
“Ik begrijp er niets van,” zei de griet met een rood hoofd.
“Een Korenwolf graag.”
“O, zeg dat dan meteen.”
“Dat deed ik toch?”
Ze pakte een schoon glas en hield het schuin onder de tap. Er kwam alleen maar schuim uit gespoten.
“Die hoef ik niet,” zei ik.
“Even een nieuw vat aansluiten,” zei Samantha. Ze liep van achter de toog vandaan en verdween door een deur. Terwijl we wachten op haar terugkomst druk ik twee keer op enter.
“Ik kan geen nieuw fust vinden,” klonk het toen ze weer terugkwam.
“Raak je die borsten ook wel eens kwijt?”
“Nee, die zitten aan mij vast.”
“Ze zijn anders ieder net zo groot als een biervat.”
“Ik ga even aan kroegbaas Volle Fred vragen waar de nieuwe vaten staan.”
“Ik heb dorst.”
“Momentje.”
Ik heb geen zin om hier een witregel in te voegen, dus gaan we gelijk verder. Samantha kwam weer achter de bar staan en zei: “Het is op.”
“Op?” vroeg ik luid. “Hoe bedoel je: op?”
“Gewoon: op.”
“Gewoon op. Klaarlichte dag. Al is het avond. Wat is dit hier voor tent?” Ik kreeg zin om haar te slaan. Dan kan ze nog zulke grote tieten hebben; ze hoort gewoon niet te verkopen dat het bier op is. “Een kroeg waarin het bier op is; hoe debiel wil je het hebben?”
“Ik kan er ook niets aan doen,” zei ze. Haar tieten wiegden heen en weer van angst.
“Jawel!” brulde ik. “Dat kun je wel! Ga ergens een nieuw fust halen en snel of er vallen klappen!”
Het meidje werd rood tot helemaal onderin haar decolleté. Vervolgens vielen er klappen. Huilend lag ze naast Luide Theo. Ik verliet het pand en repte me naar huis. Na deze witregel leest u hoe het afliep.
“Gatver,” zei ik toen ik mijn woonkamer binnenkwam. “Wie heeft hier in huis gerookt?”
“Ik,” zei Vrouwlief.
“Ik dacht dat je was gestopt.”
“Dat was ik ook. Met de nadruk op ‘was’.”
“Ik had beter in die kroeg kunnen blijven. ‘De paffende snol’, hoe snel voel je je er thuis?” Het was maar goed dat het een forse portie fictie betrof. Bovendien was het allemaal verzonnen.
“Gaat het wel?” vroeg Vrouwlief.
“Neen,” zei ik.
“Wat scheelt er dan?”
“Dóódmoe ben ik,” was mijn antwoord. “Ik ben gewoon helemaal óp.”
Apeldoorn, juli 2011