Slechte vis
Dit is erg. Pijn. Mijn maag doet zeer. En niet alleen mijn maag. Ik voel mijn darmen samentrekken. Wacht, eerst naar de wc. Zwetend beland ik er. Ik kniel voor de pot. Weer een golf. Een bittere smaak vult mijn mond. Mijn half lange haren hangen in vochtige slierten voor mijn ogen. Langzaam sta ik op. Ik houd me vast aan de wastafel. De kraan opendraaien kost me oneindig veel kracht. Dan stroomt het koude water. Ik drink. Ik spuug het weer uit. Ik spoel mijn mond. Met natte handen bet ik mijn gezicht. Ik kijk in de spiegel. Bleek. Het was ook niet verstandig om die vis te eten. Ik weet dat ik er niet goed tegen kan. Veel heb ik niet eens gehad. Een paar hapjes. Meestal heb ik er dan geen last van. Er moet iets mis zijn geweest met die vis.
Dit is erg. Pijn. Mijn maag doet zeer. En niet alleen mijn maag. Ik voel mijn darmen samentrekken. Wacht, eerst naar de wc. Zwetend beland ik er. Ik kniel voor de pot. Weer een golf. Een bittere smaak vult mijn mond. Mijn half lange haren hangen in vochtige slierten voor mijn ogen. Het zweet staat overal. Langzaam sta ik op. Ik houd me vast aan de wastafel. De kraan opendraaien kost me oneindig veel kracht. Dan stroomt het koude water. Ik drink. Ik spuug het weer uit. Ik spoel mijn mond. Met natte handen bet ik mijn gezicht. Ik kijk in de spiegel. Bleek. Het was ook niet verstandig om die vis te eten. Ik weet dat ik er niet goed tegen kan. Veel heb ik niet eens gehad. Een paar hapjes. Meestal heb ik er dan geen last van. Er moet iets mis zijn geweest met die vis. Dat hoor je wel vaker hier rond de Middellandse Zee. Au. Krampen. Snel trek ik mijn onderbroek naar beneden en ga ik op de pot zitten. Afval verlaat mijn lichaam. Het is dun en het spettert. Ik laat mijn hoofd zakken. De kracht ontbreekt me het omhoog te houden. Als ik denk dat de stroom voorbij is, zucht ik diep. De pijn blijft. Ik houd mijn buik vast. Voorzichtig probeer ik op te staan. Opnieuw houd ik me vast aan de wastafel. Ik waggel naar de deur van de badkamer. Alles draait. Ik moet liggen. Waar is het bed? Daar. Ik kom langs een stoel. Ik houd me vast aan de stoel. Aan de muur hangt een kalender. Ik kan de maand en de dag niet zien, want ik heb mijn bril niet op. Het jaar is groot genoeg afgedrukt. Het is 1972. Even rekenen. Dan ben ik nu 23 jaar. Ik kijk uit het raam van het hotel.
De zon schijnt over de schilderachtige huisjes van het stadje. De wind blaast door het raam in mijn hart. Het klinkt als muziek uit een zuidelijke jukebox, gespeeld op een gevonden harmonium. In de lucht dansen de vliegen. Verderop, op de heuvelen, liggen de bonenvelden. Voel de spanning aan de oppervlakte. Straks gaan we takken snijden voor een tijdelijk onderkomen. Hoor, een telefoon. Nummers 1 tot en met 4. Meer melk. Er is niets werkelijk blauw. Niets, nu. John Cage is dood. Op doortocht. Ik zing zonder woorden. Een slaaplied voor de schone Rosalosis.
Ik val. Ik kruip. Hier. Lig ik? Ik lig. Op het bed? Zowaar. Toch knap dat ik het heb kunnen vinden. Het is niet mijn thuis. Waar ben ik? In een hotel. De muren draaien om mij heen en ik draai door. Hoe lang houd ik het nog uit? Moet ik weer naar de wc? Nee, mijn maag en darmen zijn even rustig. Dat kun je van mijn hoofd niet zeggen. De stilte beukt in mijn hersens. Alleen. Ik ben alleen. Wil ik dat wel? Het liefst heb ik iemand om mij heen. Iemand aan wie ik mij kan overgeven. Waar haal ik die vandaan? Ik spreek niet eens de taal die ze hier spreken. De mensen hier spreken geen Engels. Volgens mij heb ik koorts. Hoe moet ik uitleggen wat er met mij aan de hand is? Ik kan maar beter. Liggen blijven. Slapen? Slapen. Als ik dat kan. Nee, ik kan het niet. Toch zijn daar beelden. De hele kamer, de hele kop, de alles. Alles is gevuld.
De droom is een nachtmerrie. Of een visioen. Hallucineer ik? Door de koortsige golven heen zie ik voor mij een betonnen gebouw. Een hotel? Ik kan door de muren heen in de kamers kijken. In iedere kamer is voortdurend camerabewaking. Het elektronische oog ziet alles; het scant de betonnen muren af. In de kamers zijn mensen. Ik kijk in de eerste kamer. Daar staart iemand in een spiegel. Het lijkt wel of hij niets ziet, behalve zichzelf. Hij kijkt alleen naar zichzelf. In een andere kamer zijn twee mensen aan het paren. Ik zie geen uitdrukking op hun gezichten. Het is een liefdeloos tafereel. Harde seks met hulpstukken maar zonder emotie. In nog een andere kamer luistert een man naar muziek. Om hem heen staat elektronische afspeelapparatuur, een versterker, synthesizers. De man heeft een hoofdtelefoon op. In de kamer is het doodstil. Dit gebouw is kaal en doods en verschrikkelijk. Iedereen is met zichzelf bezig, iedereen is in zichzelf gekeerd en blijft dat. Onophoudelijk. Een perpetuum mobile. Gevangen in zichzelf zonder gevangenen te zijn. En het elektronische oog controleert het. Alles is vooropgezet. Ik voel me desolaat.
Nu voel ik me beter. Een dag is verstreken. De zon schijnt over het strand. Ik geniet ervan. De zee is blauw. Verderop dobberen bootjes. Een zacht windje blaast in mijn gezicht. Ik geef me eraan over. Zo mag het even zijn. Ik sluit mijn ogen.
Plots plopt er een zin in mijn hoofd: Ik ben de eigenaar van het Penguin Cafe, ik vertel je dingen en verhalen zonder plan. Het gedicht gaat door. Ik heb het nooit eerder gehoord, maar ik ken het al lang. Het vertelt wat ik diep van binnen weet.
Ik wil me niet langer verliezen in overdreven ordening of structuur. Toeval is een mooi iets. De kwaliteit van de intuïtie, zoiets. Willekeur, spontaniteit, verrassing, het onverwachte, irrationaliteit zijn zo intens verbonden met het Leven zelve. Als ik een sterk geordend en gestructureerd leven wil, onderdruk ik dat toeval, die intuïtie, die spontaniteit en die emotie. Daarmee dood ik dat wat het belangrijkste en waardevolste is. Echtheid. Dingen kunnen gebeuren en mogen gebeuren. Ik moet het toelaten. Volgens mij ontstaan de meeste dingen zonder plan. Zonder plan kon wel eens de randvoorwaarde zijn voor ontstaan.
Eigenlijk moet ik het ook niet willen proberen uit te leggen. Zelfs niet voor mijzelf.
Ik moet een nieuwe muziek maken. Ik moet een nieuwe wereld creëren. Muziek die past bij het toeval van het leven en die spontaan is. Muziek die is ingegeven door gevoel. Zoals in het café – het Penguin Cafe – het onderbewuste kan bestaan. Daar accepteren we het, daar is iedereen bij toeval, daar is iedereen spontaan, daar is iedereen zichzelf, daar kan iedereen zich verliezen. Daar is de aanvaarding die leven in hier en nu aangaat. Daar is geen angst in onszelf. Daar is iedereen. Ik mag die muziek maken. Zonder rem. Zonder plan. Open. Onbevangen. Echt. Ik mag het toelaten.
Ik heet Simon. Vanaf nu speel ik in het Penguin Cafe Orchestra.
En dat alles door wat slechte vis.
–
Apeldoorn, mei 2012
–
Een zeer terzakedoend filmpje zie en hoor je hier.