In de supermarkt
Het begon allemaal toen het allerleukste kassameisje van de supermarkt waar ik vaak kom een avocado van de band haalde en aan mij vroeg: ‘Wat is dit?’ ‘Een avocado,’ glimlachte ik. Toen ze me verstoord aankeek en geagiteerd vroeg: ‘Een wat?’, was ik in één klap voorgoed genezen van mijn zwak voor de kassabedienende medemens.
Om een of andere reden was ik goed gemutst, terwijl ik doorgaans geen enkel hoofddeksel draag. Meestentijds ga ik blootshoofds door het leven, al is de term ‘blootshoofds’ met mijn enorme bos grijze krulhaar niet echt een toepasselijk begrip. Ik heb wel een enkele hoed, maar draag die zelden tot nooit. Een jaar of wat geleden had ik er nog ’s eentje gekocht. ‘Voor op vakantie. Handig vooral tegen de zon.’ Toen we goed en wel in de trein naar Noordoost-Duitsland zaten, riep ik uit: ‘Ik wist dat ik iets vergeten was!’
Vandaag had ik er zin in. Het was een koude maar zonnige zaterdag. De tranen stroomden me over de wangen. Dat komt zo. Ik heb nogal gevoelige ogen en als ik op de fiets zit en een beetje tegenwind heb, dan stromen de tranen me over de wangen. Een tranentsunami, is dat een leuk woord? Daar kwam nog eens bij dat de felle ochtendzon me recht in mijn smoel scheen. Het deerde me niet. Sterker nog, juist dat het zonnig was en het idee dat ik nog een hele zaterdag voor mij had, maakte me vrolijk. Daar kwam nog eens bij dat ik onderweg naar de supermarkt was.
Want ja, boodschappen doe ik graag. Eerder ging ik altijd graag naar de winkel om vooral naar de jongedames achter de kassa te loeren, maar daar was ik nu toch echt te oud voor geworden. Ik koos nog wel altijd niet de kortste maar de leukste rij, maar daarna vergat ik het gezichtje of het naambordje van de caissière weer snel. Het begon allemaal toen het allerleukste kassameisje van de supermarkt waar ik vaak kom een avocado van de band haalde en aan mij vroeg: ‘Wat is dit?’ ‘Een avocado,’ glimlachte ik. Toen ze me verstoord aankeek en geagiteerd vroeg: ‘Een wat?’, was ik in één klap voorgoed genezen van mijn zwak voor de kassabedienende medemens.
Tegenwoordig ga ik nog altijd graag de supermarkt in, maar nu haal ik mijn plezier uit de zoektocht naar mooie aanbiedingen, uit de bijzondere producten die ik toevallig tegenkom en uit het malle gedrag van mijn collegaconsumenten.
Zo ook deze zaterdagmorgen.
Kijk, ze hadden de walnoten in de aanbieding. Een kilo voor nog geen drie euro en ze zagen er ook nog eens zeer mooi en gaaf uit. Ik duwde mijn karretje in de richting van de stapel kratten waarin de walnoten lagen, maar ik kon er niet door.
Nu zijn de paden bij de groente- en fruitafdeling niet zo heel breed. Iemand stond een pompoen te betasten en had zijn winkelwagentje half in het gangpad laten staan. Daar kon ik nog maar net langs.
Voor mij stond een leuke moeder met hip kortgeknipt blond haar. In haar karretje zat een klein kindje met een mutsje op en een snotterbel. Een ander meisje, van een jaar of drie, liep ernaast. Ze deed stapjes naar achteren, het wagentje naar zich toe trekkend. Met haar rug naar mij toe kwam ze op mij af. Ik stopte en wachtte. Alle tijd had ik. Met een glimlach keek ik naar het meisje beneden mij.
De leuke moeder kwam van iets verderop aangelopen en zag het tafereeltje. ‘Kijk je wel uit?’ riep ze. ‘Er staat een meneer achter je!’
‘Geeft niets, hoor,’ zei ik vriendelijk tegen zowel het kindje als de moeder. ‘Het gaat goed.’
Het meisje draaide naar haar moeder en zei luid: ‘Die meneer zegt dat het goed gaat.’
Nu kon ik erdoor. Ik liep verder, bereikte de bak met walnoten en woog bijna een kilo af.
Voort ging mijn strooptocht door de supermarkt. De pruimtomaten zijn altijd van goede kwaliteit hier. Niet van die waterbommen, maar smaakvolle jongens. Beetje zwarte peper erop en smullen maar. Ik pakte een mooie tros met vier tomaten eraan en woog die af.
Zie, verderop waren de grote zakken chips van een bekend merk in de aanbieding. Ik duwde mijn karretje erheen. Het waren de paprikaversie, de naturel en iets met kaas en uien. Ik pakte er twee en deed die in mijn boodschappenkarretje. Hé, daar stond het karretje van de leuke moeder weer. De leuke moeder zelf was niet in de buurt, maar het kleine kindje zat nog in het wagentje en het kleine meisje stond ernaast.
‘Koopt u altijd chips?’ vroeg ze nieuwsgierig.
‘Nee, niet altijd,’ zei ik. ‘Maar vandaag wel.’
‘Ik wil ook wel chips.’
‘Weet je wat je kan doen?’ zei ik zachtjes. Ik keek een beetje schichtig om me heen, alsof ik een geheim wilde delen en niet betrapt wilde worden. ‘Dan leg je stiekem een zak bij jullie in het boodschappenkarretje.’
Het meisje keek me aan en draaide zich naar de zakken chips. Ik liep verder en ging de hoek om, achter de grote stellingen met de aanbiedingen. Op naar de zuivel. Wat is het leven zonder kaas?
‘Wat heb jij nou gedaan?’ hoorde ik de moeder door de winkel. ‘Wat ligt daar in de kar? Had ik gezegd dat je dat erin mocht doen?’
‘Mama, mag ik dan geen chips?’ klonk de stem van het meisje luid.
‘Nee, vandaag niet,’ zei de moeder streng. ‘Dus haal het maar weer uit de kar.’
‘Maar die meneer zei dat ik het in de kar moest leggen.’
‘Welke meneer?’ De stemmen van de leuke moeder en het kindje waren nogal schreeuwerig geworden. ‘Wat zeg ik nou? Leg die zak chips terug!’
Onmiddellijk erna hoorde ik het kleine meisje heel hard huilen. Om mij heen keken andere klanten op, zoekend naar waar het gekrijs vandaan kwam.
‘Welke meneer?’
‘Die meneer van net!’
‘Wijs hem maar aan dan.’
Bliksemsnel ging ik afrekenen. Deze keer koos ik de allerkortste rij met die lelijke trol achter de kassa.
–
Apeldoorn, februari 2013