Pijn in mijn kop
Vroeger vond ik het hoogtepunt van boodschappen doen altijd het afrekenen, maar dat is veranderd. Toch kies ik nog altijd niet de kortste, maar de leukste rij, zal ik maar zeggen. Vorige week werd ik verrast door de prachtige blik in de ogen van het Marokkaanse meisje met de hoofddoek dat achter de kassa zat. Zou ze er vandaag ook zijn?
Ik heb pijn in mijn kop. Dat is niet zo gek. Gisterenmiddag zaten we al vroeg aan het bier en dat ging door tot laat in de avond. De zon is zo fel dat het zeer doet aan mijn ogen. Ik knijp ze tot spleetjes. Iets verderop rijd ik wat meer onder de bomen.
Aan het eind van de straat is het huis waar de voordeur vaak open staat. Ook vandaag weer. De grote dikke oude buldog zit op de stoep. Het lijkt wel of z’n kop te zwaar is; hij laat ‘m tegen de muur van het portiek leunen. Een oog open en het andere dicht. Het is een grappig gezicht. Ik sla rechtsaf het hofje in. Er zitten mensen voor hun huis in het zonnetje. Groot gelijk hebben ze.
Het is lekker buiten uit de wind, maar als je moet fietsen is het nog fris. Aan het eind van het hofje ga ik een paadje in en even later kom ik bij het kanaal.
Het is rustig op deze straat. Ook dat is niet zo gek. Het is verboden voor auto’s. Alleen de bus rijdt hier. Twee meerkoeten duiken vanaf de berm het kanaal in. Er ligt iets in het water. Wat is het? Een grote buis? Volgens mij wel. Uit een ander paadje komt een meneer met een hond aan de riem.
’s Kijken, wat moest ik allemaal ook weer halen? De meeste boodschappen had ik gisteren al gedaan. Op vrijdagmiddag kom ik vroeg uit het werk en dan doe ik meestal de winkelronde. Eerst de grote supermarkt, daarna de Aldi en de Turkse winkel. Bij de supermarkt haal ik yoghurt, melk, bier en wijn; uit de Aldi het sinaasappelsap en bij de Turk de uien, de aardappelen, de pepers, het fruit, de kruiden en het brood. Groente komt van de biologische boerderij en die is gisterenmiddag bezorgd. Dat heb ik nu allemaal al in huis dus. Vanmorgen hoef ik alleen nog maar verse broodjes, melk en yoghurt te halen uit de supermarkt. Het boodschappenlijstje in mijn hoofd is dus al klaar.
Het bankje langs de weg is leeg. Meestal, als het mooi weer is, dan wordt er goed gebruik van gemaakt. Vaak door die ene man met de blikken bier. Nu ik er zo over nadenk, heb ik hem al een tijd niet meer gezien.
Hier ben ik bij de fietsbrug over het kanaal. Aan mijn rechterhand staat een blikvanger. Zou er weer …? Ja hoor, er zitten twee grote blauwe vuilniszakken ingepropt. Een tijdje geleden kwam ik van de andere kant gefietst en zag ik een mevrouw in haar ochtendjas en op badslippers over het fietspad lopen. In iedere hand droeg ze een grote blauwe vuilniszak en die stopte ze in de blikvanger. Makkelijk is dat; zo hoef je niet je grijze container te laten legen. Hier in Apeldoorn word je afgerekend op het aantal keren dat je de container aan de straat zet; deze mevrouw bespaart een leuk centje als ze iedere week twee grote blauwe vuilniszakken in de blikvanger propt. Eigenlijk is het niet zo netjes, maar ik ben al blij dat ze haar grote blauwe vuilniszakken niet in het kanaal sodemietert.
Ik rijd de brug over. Iets verder moet ik een drukke weg oversteken. Ik heb geluk; er komt geen verkeer aan en ik kan zo doorrijden. Rechtsaf maar weer, over het fietspad langs de drukke weg. Er is een filiaal van de supermarkt vlakbij mijn huis, maar daar ga ik zelden heen. Het assortiment is me er te klein, de schappen vaak leeg en de bediening niet altijd vriendelijk. Voor noodgevallen of een enkel artikel maak ik er gebruik van, maar liever rijd ik een stukje verder naar dit grote filiaal. Daar hebben ze tenminste alles wat ik zoek en vullen ze de schappen ieder moment van de dag aan. Bovendien: als je zo’n jongeman vraagt of dit of dat misschien in het magazijn op voorraad ligt, dan is hij altijd bereid om even voor je te kijken. Vroeger vond ik het hoogtepunt van boodschappen doen altijd het afrekenen, maar dat is veranderd. Toch kies ik nog altijd niet de kortste, maar de leukste rij, zal ik maar zeggen. Vorige week werd ik verrast door de prachtige blik in de ogen van het Marokkaanse meisje met de hoofddoek dat achter de kassa zat. Zou ze er vandaag ook zijn?
‘Jij nog een biertje?’ was de vraag. ‘Natuurlijk,’ was het antwoord. We keken elkaar aan. Het gesprek ging over het werk. Beiden zitten we in dezelfde sector, maar we doen ieder een totaal andere klus. Zo kunnen we iedere situatie vanuit verschillende invalshoeken bespreken. Zij staat volop op de werkvloer en in de hectiek van alledag; ik heb ook lang uitvoerend werk gedaan, maar doe nu meer voorbereidende taken en kan dus vanaf een afstandje relativeren. Plots gaat het ook over De Zoon, over opvoeden, over ondersteunen, over onze zorgen, over groei, over hoe blij we met Hem zijn. Feest, dat is het volgende onderwerp. Wat hebben we veel te vieren. We drinken. We lachen. We leren. We leven. Al bijna vijfentwintig jaar samen en nog altijd zo’n enorme berg plezier met elkaar.
Langs het fietspad ligt een lange vijver. Eenden zijn druk in de weer. Er staat een vader met een jongetje langs de kant van het water. Het jochie gooit brood naar de eenden. Er zitten meerkoeten tussen en een waterhoentje. Aan de andere kant van de weg ligt een braakliggend terrein. Eerder stonden hier bedrijven, maar die zijn nu weg. Ze zullen hier wel woningen gaan bouwen, maar voorlopig is het een zandvlakte. Er rijdt iemand op een quad. Nou ja, rijden … scheuren is een beter woord. Het zand stuift hoog op bij iedere scherpe bocht die hij maakt. De bestuurder kijkt voortdurend om zich heen; hij lijkt zeer op zijn hoede. Wat als er politie langskomt? Is dit wel toegestaan? Ik weet het niet. Ik weet wel meer niet. Ik hoef het niet te weten ook.
Over het trottoir langs het fietspad komt me een mevrouw tegemoet. Wat kijkt ze boos. En waarom? Het is toch mooi weer? En het gras is zo groen. Hé, een kwikstaartje. Wat leuk. Doet me denken aan het kleine vleermuisje. Gisterenavond zag ik het voor het eerst dit seizoen om ons huis fladderen. Ook leuk.
Hier moet ik linksaf. Ik heb windje mee. Het is stil op straat. Je hoort mijn fiets bijna niet op dit bijna nieuwe asfalt. Dat was een week of twee geleden wel anders. Toen rammelde en kraakte mijn versnelling en ketting als ik-weet-niet-wat. Uiteindelijk had ik de boel echt helemaal gesloopt en ben ik naar de fietsenmaker gegaan. Alles bij elkaar een fikse rekening, maar moet je ’s horen hoe stil hij nu weer is.
Voor een huis staat een busje half op de stoep. Mannen slepen een ladder. Lekker klussen op zaterdag. Bij het huis ernaast is iemand zijn auto aan het wassen. Zegt dit nu iets over het huwelijk van deze mensen? Ik heb ook wel wat te klussen, maar doe het niet vandaag. De schuur moet geschilderd, bijvoorbeeld. Ik heb geen auto om te wassen. Wel doe ik boodschappen.
Nu weer rechts. Hier rijden wat meer auto’s. Het is niet ver meer. Er staan veel fietsen en brommers en scooters bij de snackbar. Binnen is het druk. Snacken om elf uur ’s morgens, je moet er maar trek in hebben. Ik in ieder geval niet. Er komt een handjevol jongeren naar buiten. Ze schreeuwen luid naar elkaar. Het klinkt boos. Gaat het ergens over?
Nu linksaf. Ik kijk achterom. Er komt niets aan. Dit is mijn kans. Zonder te hoeven stoppen ga ik het smalle straatje in. Hier is het eenrichtingsverkeer. Behalve voor de grote vrachtwagens die de supermarkt bevoorraden. Zie, rechts is de supermarkt; links is de fietsenstalling, het emballagehok en de plaats waar de boodschappenkarren gestald staan. Alle rekken zijn bezet. Onder de overkapping zet ik mijn fiets tegen de muur van het emballagehok aan. Terwijl ik het slot dichtdoe, kijk ik naast mij. Daar staat een oude dame te praten met iemand anders. ‘Wat moj anders?’ hoor ik. Ik bemoei me er niet mee en graai in mijn jaszak. Het muntje hoort aan een sleutelhanger, maar de sleutelhanger ben ik kwijt. Op het muntje staat de naam van een heel andere supermarktketen. Ik loop naar de rij met karren en haal er eentje uit.
Als ik de straat ben overgestoken naar de ingang van de supermarkt, spreekt een meisje van een jaar of tien mij aan. ‘Meneer, als u straks zegeltjes krijgt, mag ik ze dan?’ Het is een mooi kindje. Lang blond steil haar, blauwe ogen, sproetjes, rood jurkje, zwarte maillot, rolschaatsen. Ik zeg van alles, maar beloof niets. De felle zon doet zeer in mijn ogen. Ik heb pijn in mijn kop.
–
Apeldoorn, mei 2013