bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

13-01-2014

De schrijver (1)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2014 — bazbo @ 10:33

De schrijver kreeg een huilbui.

De schrijver kreeg een huilbui. Het was de zoveelste al vandaag. Gelukkig had niemand het nog gezien.
Buiten was het donker geworden en de gordijnen waren dicht. De schrijver zat aan de keukentafel. Hij wilde zijn wangen droogvegen, maar voor een paar tranen was het al te laat. Enkele druppels waren op het tafelblad gevallen. Waar was De Vrouw? Boven. De was ophangen. Het was zaterdag en zaterdag is wasdag. Op het fornuis stond een pan. Het eten was over een halfuurtje klaar. De schrijver keek voor zich uit.

Ik was opgestaan in een wereld die de mijne niet leek. Alles was ver weg. Heel even draaide ik mij om en keek ik naar het bed. De Vrouw lag nog altijd te slapen. Het was half tien, vertelde de wekker. Ik stapte uit bed, pakte mijn kleren en ging naar de badkamer. Geen zin om mijn haren te wassen en te douchen, dus sopte ik mij uitgebreid bij de wastafel. Ik poetste mijn tanden, trok kleren aan, deed mijn lange grijze haren in een staart en ging zachtjes naar beneden. Het was koud en ik deed mijn vest dicht.
Terwijl de koffie liep, haalde ik de kranten uit de brievenbus. Ik legde ze op de keukentafel. Toen ik voor de boeken- en platenkast stond, haalde ik mijn schouders op. Geen trek in muziek. Liever dat het stil was. Vreemd. Ik draaide me naar de computer. Meestal was de zaterdagochtend het moment dat ik allerlei ideeën en invallen intikte. Nu niet. En wat konden mij die mail en die fora schelen? De computer bleef uit.
De koffie was vies, maar misschien werd ik er wakker van. Niet, dus. Ik voelde me nog altijd moe. Dat was niet gek, want ik had de hele nacht niet geslapen. Even legde ik mijn voorhoofd op tafel. Er sprongen tranen in mijn ogen. Wat was dit? Dit kende ik niet. Het was leeg. Oneindig leeg. Niets interesseerde me. Ik liet het gaan.

Wat moest er gebeuren vandaag? Boodschappen. Zowaar, ik was op de fiets gestapt en naar een winkelcentrum iets verderop gereden. Ik kocht brood, tomaten en zonnebloemolie.
‘Zo?’ vroeg de leuke lieve mevrouw van de Turkse winkel. ‘Is het allemaal weer op?’ Ze keek me olijk aan. Ik glimlachte flauwtjes. Ze was klein met een rond gezicht. Ze droeg platte schoenen, een zwarte broek, een bordeauxrode blouse, daaroverheen een vest zonder mouwen, een sjaaltje en op haar hoofd een even bordeauxrode doek. Haar donkere ogen glommen. Ze lachte. ‘Een fijne dag, nog,’ zei ze. Ik hield mijn hart vast.

Tijdens de lunch wist ik me goed te houden. Het brood was smaakloos. ‘Ik wil straks naar het centrum,’ kondigde De Vrouw aan. ‘En naar de markt. Wie gaat er mee?’
Even later reden we door de kou. Gelukkig hadden we wind tegen. Dan viel het niet op dat de tranen mijn baard in liepen. We stalden de fietsen en liepen door de Hoofdstraat. Voor mij uit wandelden De Zoon en De Vrouw, vrolijk kletsend. Ik slenterde erachteraan, als een vreemdeling in een onbekende stad.
Hier, een winkel. Ik bleef buiten staan.

‘Hé Bas,’ hoorde ik. Ik keek op. Wie was het? Het was iemand. Kende ik hem? Ik kwam hem wel eens tegen in het café. ‘Geld uitgeven is goed,’ zei hij. ‘Zo gaan we de crisis tegen.’ Ik knikte maar wat. ‘Je kunt wel binnen blijven zitten, maar daar wordt de wereld ook niet beter van.’ Hij bleef maar praten. Net als in de kroeg. Hoelang duurde dit gesprek? Geen idee. Was het een gesprek? Het ging nergens over. ‘Nou, straks ga ik naar het café. Je moet je geld toch ergens uitgeven.’ Ik knikte hem gedag. Wat had hij mij allemaal verteld? Wat kon mij het schelen?

Ik staarde voor mij uit. De lamp boven de keukentafel brandde. Het eten. Nog een kleine twintig minuten en we konden aan tafel. Alles deed me zeer.
‘Bas, wat is er?’ hoorde ik. Het was De Vrouw. Ze was de keuken binnengekomen. De was hing. Ze kwam naast mijn stoel staan en nam mijn hoofd in haar armen. ‘Er is iets. Ik zie het.’
‘Ik weet het niet,’ zuchtte ik. ‘Maar het is niet goed.’

Mijn kop. Mijn kop. Draaien. Pijn. Klem. Alsof mijn hersenen te groot zijn voor mijn schedel. Of andersom. Dat mijn hoofd te klein is voor mijn brein. Het is niet goed. Het is gewoon niet goed. Wat overkomt mij hier? De beklemming. En de angst. Straks heb ik wat mama had. Beroerte. Iets mis in mijn hersenen. Mama is dood. Ik krijg geen adem. Díé angst. Ik bibber.

‘Je bent de hele dag al zo stil.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Er is niets.’
‘Er is wel wat.’
‘Dat bedoel ik niet. Ik bedoel: er is niets. Er is niets dat ertoe doet.’
‘Huh? Dat begrijp ik niet.’
‘Het kan me allemaal geen zak schelen.’
‘Sinds wanneer heb je dat?’
‘Sinds vanmorgen.’
‘En wat voel je dan?’
‘Niets. Dat is het rare. Het is leeg. En ik wil alleen maar janken.’

Nu kon ik het laten gaan. Ik huilde. ‘Het idee dat ik alle dingen die ik doe, niet meer leuk vind.’
‘Welke dingen?’
‘Alle dingen.’
‘Het heeft toch niets met ons te maken?’
‘Nee. Juist niet.’
‘Waarmee dan?’
Ik haalde weer mijn schouders op.
‘Welke dingen vind je dan niet leuk meer?’
‘Alles. Schrijven. Lezen. Werk. Muziek.’
‘Nu je het zegt: je hebt de hele dag al geen muziek op staan. Dat hoort écht niet bij jou.’
Ik keek voor mij uit. Veel zag ik niet. Alles was troebel.

‘Wil je iets drinken?’
‘Nee.’
‘Waarom niet? Het is weekend.’
‘Geen zin.’
De Vrouw opende een biertje en schonk zichzelf in.
Het was kil in huis, vond ik. Mijn vest zat nog altijd hoog gesloten.
‘Ik vind het vreemd,’ zei De Vrouw. ‘Waar komt het zo plotseling vandaan?’
‘Als ik dat wist.’
‘Had je de afgelopen dagen niets gemerkt?’
‘Nee. Ik heb vannacht niet geslapen.’
‘Misschien is het dat.’
‘Misschien.’

‘En nu?’
Weer haalde ik mijn schouders op.
‘Je weet het niet?’
‘Ik begrijp het niet. Wie weet gaat het wel weer over.’
Ik stond op. Langzaam roerde ik door de pan.

Veel at de schrijver niet. Nog geen half bordje. Er zat geen smaak aan. Hij stopte iets in zijn lijf, dat was het. Meer niet. Aan tafel was het stil.
Toen alles weer opgeruimd was, keek de schrijver op de klok. Het was kwart voor acht. Hij kuste De Vrouw en zei: ‘Ik ga ’s kijken of ik wat kan slapen.’
In bed had hij het koud. Zijn hoofd deed pijn. Pijn van leegheid. Alsof zijn geest vacuüm werd getrokken. Slapen zou hij weer niet. Zijn kussen werd nat.

(Wordt vervolgd.)


Apeldoorn, december 2013

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post.

Leave a comment