Negerkind (S009)
Het moet niet altijd wandelen zijn, dacht de schrijver.
Het moet niet altijd wandelen zijn, dacht de schrijver. Fietsen is ook fijn. Zijn route ging vandaag langs het kanaal. In zijn hoofd herhaalde hij zijn boodschappenlijstje maar weer eens. Wat stond erop? Uien, water, conserven. Veel was het niet, maar dat maakte hem niet uit. Hij had vandaag alle tijd en gelegenheid en die nam hij dan ook.
De zon scheen volop, vandaag. Het kon niet op. Als het had geregend, had hij het ook niet erg gevonden. Eerder wel. Dan had hij mokkend zijn paraplu uit de fietstas getrokken. Nu maakte het hem niet meer uit. Stel: de bui zou losbarsten, dan zou hij een plekje zoeken om te schuilen tot het weer droog zou zijn. En als het niet zou ophouden met regenen, dan zou hij zijn schouders ophalen en gewoon door de nattigheid verder fietsen. Daar was nu allemaal geen sprake van. De zon scheen immers volop.
Het fietspad boog iets af van het kanaal. Langs beide zijden lag gras, dat zo te zien pas gemaaid was. Op een ander paadje dat van rechts kwam, liep iemand. Het was een man met een hond, een rank beest dat vol energie aan de riem trok. Met de andere hand had de man iemand anders aan de lijn. Luid riep de man allerlei boodschappen in zijn telefoon. Wat precies, dat kon de schrijver niet horen. Daarvoor was hij nog net iets te ver weg. De hond liet voor hem uit, tot hij bij een paal kwam. De paal stond op de hoek van het fietspad en het wandelpad waarop man met de hond liep. Het beest stopte zijn energieke gang en begon uitgebreid te snuffelen aan de paal. De man liep hem al bellende voorbij en stak het fietspad over. De schrijver kwam dichterbij. De hond bleef de paal onderzoeken en de riem tussen de man en het dier stond inmiddels strak over het fietspad.
Volgens mij heeft deze meneer niet in de gaten dat ik eraan kom, dacht de schrijver. Zijn fietsbel was kapot, dus om wat aandacht te trekken, kneep hij in een handrem en liet hij die weer los. Er klonk een wat klikkend geluid.
De man keek verstoord om, onderwijl het telefoontoestel nog altijd aan zijn oor drukkend. Toen hij zag dat er een fietser aankwam die mogelijk onzacht in aanraking zou komen met de strakgespannen hondenriem, kwam hij in actie. Hij gaf een geweldige ruk aan de riem en riep: ‘Vort! Schiet op!’ Door de plotse en enorme kracht die er op de riem kwam, werd de hond bruut naar zijn baas gesleurd.
Alsof die hond er wat aan kan doen, mompelde de schrijver. Hij zag hoe het beest nauwelijks op zijn benen kon blijven staan. Het arme dier wordt gestraft voor het feit dat het baasje niet oplet. Wat kon hij doen? En moest hij wel iets doen? Nee, hij deed niets. Of toch wel. Toen hij de man en de hond was gepasseerd, maakte hij weer vaart en vervolgde zijn zonnige weg naar de supermarkt.
Het was er niet druk en zijn weinige boodschapjes had hij snel bij elkander. Op naar de kassa. Hij verwachtte zich druk te moeten maken over de keuze in welke rij hij zou moeten staan, maar er was geen keuze. Het was dermate rustig, dat er maar één kassa open was. Die koos hij. Er stond slechts een klant voor hem.
Hij legde het netje uien, de twee grote pakken water en het blik kikkererwten op de band. Vervolgens pakte hij het beurtbalkje en dat legde hij nonchalant tussen zijn boodschapjes en die van de meneer voor hem. Die meneer draaide zich naar hem om, greep het beurtbalkje, legde het met een driftige beweging precies loodrecht op de band en schoof zijn boodschappen een stuk naar voren in de richting van de kassa.
Even voelde hij een steek in zijn hoofd. Er was weer druk, er was weer spanning. Het ging zo goed. Het ging helemaal niet goed. Hij sloot zijn ogen en zuchtte diep. Was dit iets wat hij zich zou moeten aantrekken? Wat gebeurde hier? Had hij een probleem? Ja, hij had een probleem. In zijn kop stormde het en hij voelde zich persoonlijk aangevallen door het gedrag van een ander. Maar dat gedrag van de ander, was dat zijn probleem? Nee. Hij deed zijn ogen weer open, haalde nog eens diep adem en bedankte in stilte zijn psycholoog. De antidepressiva begonnen langzaam hun werk te gaan doen.
Op de band, aan de andere kant van het beurtbalkje, lagen twaalf kleine flesjes Roosvicee siroop en een stapeltje tijdschriften. De Weekend en de Story herkende hij zo gauw, en er lagen nog twee andere bladen met schreeuwende letters op de voorkant bij.
Het meisje achter de kassa haalde de spulletjes een voor een over de scanner. De huid van haar handen en haar gezicht was donker, bijna zwart zelfs. Het wit van ogen en van haar tanden staken er opvallend bij af. Haar lange zwarte krulharen had ze achter haar hoofd in een grote dikke streng samengebonden. Met zachte stem noemde ze een bedrag.
‘Hè? Wat?!’ viel de man uit, zijn hoofd als verward schuddend. Hij had de flessen en bladen in zijn boodschappenkar gemikt. Er stond een frons in zijn voorhoofd.
Nogmaals noemde de zachte stem het bedrag. De man graaide in een portemonnee en gaf haar zonder iets te zeggen een briefje van vijftig. Het meisje pakte het voorzichtig aan en drukte op een knop van de kassa. De lade opende en de man hield zijn hand op, die hij ongeduldig heen en weer schudde. Ze graaide in de kassa en gaf hem alvast het muntgeld. Met haar andere hand had ze al een biljet van tien euro te pakken. Dat hield ze omhoog, terwijl ze in de kassa nog bezig was naar een biljet van twintig te zoeken.
‘Ik gaf je toch vijftig euro?’ brulde de man. Zijn hoofd liep rood aan. ‘Ik krijg nog geld terug!’
De caissière trok wit weg. Dat was best bijzonder voor een negerkind. ‘Sorry meneer,’ zei ze. ‘Kijkt u eens.’
De man griste het blauwe briefje uit haar handen en keek haar niet meer aan. Met een haastige beweging draaide hij zich om en duwde zijn karretje nors voor zich uit.
De schrijver was aan de beurt en zuchtte. Hij zag hoe ze met haar ranke handjes zijn boodschapjes scande. Geroutineerd. Met dezelfde zachte stem noemde ze hem het bedrag. Hij gebaarde dat hij wilde pinnen en deed het ook nog. Toen hij haar ten afscheid toeknikte, kreeg hij een prachtige witte glimlach. Zijn fiets stond op de plek waar hij hem had gestald. Zo bijzonder was het allemaal niet. En dat hij al minstens een jaar niet kon schrijven, dat werd ook al zo gewoon.
–
Apeldoorn, juni 2015
–
Dit is het negende deel in de eindeloze serie Schrijver.