Ik zeg maar wat (002)
Mag ik een wind laten?
Mag ik een wind laten? Excuseer dat ik zo met de deur in huis val. Normaal gesproken ben ik zo bruusk niet. Toegegeven: thuis in huis boer ik van mij af. Heeft iets van doen met een ongeschreven regel dat je aan de hoeveelheid boeren die je laat kunt opmaken of je lekker in je vel zit. Of niet. Dit betekent echter niet dat ik in het openbaar voluit lucht uit mijn maag laat ontsnappen. Tuurlijk, met mooi weer staat de keukendeur naar de tuin wel eens open, maar ik mag toch aannemen dat de bosschages in onze perken en tegen de schuttingen de nodige geluiddempende werking hebben. En heden ten dage moet ik en plein public mijn eerste wind nog laten vliegen. Dit was vroeger wel anders, maar dat is terzijde.
Terzijde:
Bij ons vroeger thuis ging het nergens anders over. Waar zou het ook anders over moeten gaan? Het leven was zwaar en saai, we verveelden ons stierlijk en de levensmiddelen waren nog dusdanig dat de natuurlijke uitwerking ervan vrijelijk geuit kon. Dat deden we dan ook volop.
Mijn vader zette wat dit betreft in mijn vroege jeugdjaren de toon. ‘Trek eens aan mijn vinger!’ was een doodgewone opdracht in vredestijd. En al wisten we al lang en breed wat er zou komen: trekken deden we. Het ging dan ook niet meer om de scheet an sich, maar om het volume, de lengte en de amplitude ervan. Ik kan u daar boeiende verhalen over vertellen.
Zelf kwam ik ooit eens met het volgende pantomime. Ik tekende in de lucht een denkbeeldig touwtje dat uit het plafond leek te hangen. Vervolgens speelde ik of ik er een krachtige ruk aan gaf en tegelijkertijd tilde ik – afhankelijk van mijn gemoedstoestand of anders volstrekt willekeurig – mijn linker- of rechterbeen iets op. Voorts liet ik luid een wind vliegen. Vanaf dit moment was het niet langer een pantomime, maar een heus hoorspel. Een enkele keer werd het namelijk een fluisterende sluipwind, maar gezien de samenstelling van de voeding die ik in die tijd toegediend kreeg ontwikkelde de ophoping van voedingsgas zich vaker tot een riant ratelende reutelruft. Meerdere keren heb ik zo nietsvermoedend bezoek weten te schokken of potentiële vriendinnetjes van mij af weten te keren. Ik bleef lang vrijgezel.
Ook leuk was de periode dat wij – broers en zus – trachtten bij elkaar een schetterende scheet in het gelaat te laten. Televisiekijken was riskant. De oude treurbuis stond in de voorkamer, waar doorgaans niemand was, behalve als er tv gekeken werd. (Meestentijds bevonden we ons in de achterkamer en de daarbij behorende open keuken.) Ik herinner mij een moment dat mijn zusje in de voorkamer in een luie stoel een of ander programma zat te bekijken. Gedurende vijf minuten vergezelde ik haar, maar omdat het een in mijn ogen stom meisjesprogramma was, stond ik op van de bank en wilde de kamer verlaten. Ik passeerde de luie stoel waarin mijn zusje lag en zag mijn kans schoon. Ongemerkt hield ik stil, draaide mijn achterste naar haar hoofd toe en boog mij iets voorover. In een poging enige druk op de endeldarm te zetten, perste ik lichtjes. Toen er niets gebeurde, voerde ik de druk tamelijk op (rood hoofd, trillende slapen), maar wat ik ook in het werk stelde: geen wind van enige betekenis. Mijn zusje had nog niets in de gaten, tot het moment dat mijn moeder de voorkamer betrad. ‘Bas!’ riep ze op zo kenmerkende wijze. ‘Wat is dat voor flauw gedoe! Zit je zus niet zo te sarren. Ga naar je kamer!’ In die tijd gehoorzaamde ik een ander ook al niet, maar in dit geval deed ik wat er van me gevraagd werd; ik was immers toch al op weg naar mijn zolderkamer om daar de buren te martelen met het zeer luid draaien en meebrullen van Karn Evil 9 door Emerson Lake & Palmer. Met dat ik aanstalten maakte om de voorkamer te verlaten, voelde ik aankomen wat ik graag had gewild. Ik zette mij in beweging en terwijl ik mijn linkerbeen vooruit zette en mijn linkerbil optilde, knalde er een gigantische scheet uit mijn kont. Precies in het gezicht van mijn zusje. Mijn moeder heeft mij nog tot bovenaan de trap weten na te jagen, maar moest in snelheid haar meerdere in mij erkennen. Ik was zo vlug als de wind.
Later, toen ik in het bezit was geraakt van een Yamaha CS-15 synthesizer, deed ik pogingen om een heuse schetenwals te componeren, maar omdat het apparaat slechts monofoon van karakter was, heb ik deze pogingen uiteindelijk gestaakt. Nog weer iets later ontdekte ik dat God niet bestond, volwassenen niet te vertrouwen waren en meisjes stiekem tóch poepten. De wereld viel om mij heen in duigen. Niet lang daarna ontmoette ik de Liefde van mijn Leven en besloot ik mijn windjes voortaan ongemerkt voorbij te laten gaan.
Einde van dit terzijde.
Maar nu dan. Wat zat er gisteren in het eten dat ik me nu van onderen zo opgeblazen voelde? Potjandorie, doorgaans zie ik slechts voordelen van het biologische groentepakket, maar nu openbaarde zich een nare kant. Het rommelde en stormde in de ingewanden. Dit werd een toeterende twister. Een wervelende windhoos. Een verkeerschaos op de nauwe weg. Nu begreep ik waar de naam van de groente vandaan kwam, door deze ‘péripherique du endeldarme’: spitskool!
Gadverdamme.
(Ik zeg maar wat.)
–
Apeldoorn, augustus 2015