Betááld! (S015)
De schrijver keek uit het raam.
De schrijver keek uit het raam. Het landschap snelde aan hem voorbij. De bebouwde kom van zijn woonplaats kwam in zicht. Het was druk in de bus. Toch was er naast hem nog een plekje vrij. Daar had hij zijn tas neergezet. Als er iemand was geweest die er graag had willen zitten, dan had hij vanzelfsprekend zijn tas op zijn schoot gelegd. Maar er was niemand die hem had gevraagd of de plek vrij was en dus bleef de tas staan op de lege plek.
De mevrouw was hem al wel vaker opgevallen. Niet dat hij nou heel veel in deze bus zat, maar die paar keer dat hij het wel deed, zat zij er ook. Ze kon hem niet ontgaan. Tijdens het wachten op de bus liep ze wat ongedurig heen en weer bij de halte. Ze haalde keer op keer een telefoon uit haar jaszak en deed daar van alles mee behalve telefoneren voordat ze ‘m weer in haar jaszak terug stopte. Toen de bus was gearriveerd, stapte ze vlak na hem in en was ze op de bank voor hem gaan zitten. Ook daar haalde ze de telefoon weer uit haar jaszak.
De bus stopte bij de eerste halte in zijn woonplaats. De deuren zwaaiden open, zowel voor- als achteraan. Bij de voordeur stapte een jonge vrouw in die een knalgele jas droeg, bij de achterdeur een wat oudere man met een grijs baardje in eenzelfde jas. Controleurs.
‘Meneer, goedenavond,’ zei hij tegen de schrijver. ‘Uw plaatsbewijs alstublieft.’
Hij haalde zijn OV-kaart uit zijn jaszak en overhandigde die.
‘Wilt u ‘m even uit het hoesje halen?’
‘O ja, u wilt natuurlijk zien dat ik echt ben,’ zei hij. Hij peuterde het pasje uit het plastic hoesje en toonde het aan de controleur. Die trok knikkend zijn wenkbrauwen op, nam het vervoersbewijs van hem over en hield het tegen een scanapparaat. ‘In orde, meneer.’
‘Dat is mooi,’ zei hij.
De controleur liep verder naar achteren.
De vrouwelijke controleur was inmiddels van voren gekomen en stond nu bij de dame die voor hem zat. Ze hoefde niet om het plaatsbewijs te vragen, want de dame hield al parmantig een kaart omhoog. De kaart ging langs het scanapparaat en vervolgens bekeek de controleur de foto erop.
‘Mevrouw, deze kaart is niet van u.’
‘Ja, en?’ klonk het ietwat schel en opvallend fel.
‘Het is een persoonlijke kaart en deze is niet van u.’
‘Dat klopt,’ zei de dame. ‘Hij is van mijn dochter.’
‘Maar het is een persoonlijke kaart, dus u kunt hem niet gebruiken.’ De controleur haalde de kaart nogmaals langs de scanner.
‘Hij is van mijn dochter,’ herhaalde de dame.
‘Bovendien zie ik dat het een studentenkaart is.’
‘Dat is niet waar!’ De schrijver schrok van de stemverheffing en keek de andere kant op. Er was een tijd geweest dat hij dit soort voorvallen uiterst vermakelijk vond en er uitgebreide verhalen over kon schrijven. Dat was nu niet meer zo. Hij zag de amusementswaarde er niet meer van in en schrijven lukte hem helemaal niet meer. Helaas, via de spiegeling in de ruit van de bus kon hij de situatie nog steeds gadeslaan.
‘Het wás een studentenkaart, maar die is verlopen, dus nu is het gewoon een OV-chipkaart. Mijn dochter gaf hem aan mij, zodat ik ‘m kan gebruiken. Daar is toch niets mis mee?’
‘Nou mevrouw, dat kan helaas niet, want het is een persoonlijke kaart. Er staat ook een foto van iemand anders op.’
‘Wat maakt dat nou uit? Dat is mijn dochter.’
‘Het is een persoonlijke kaart die alleen gebruikt kan worden door degene die hem heeft gekocht en van wie de foto erop staat. U bent hiermee in overtreding.’
‘Beláchelijk. En nu? Het is toch gewoon een geldige kaart? Ik heb er vanmorgen nog geld op gezet.’
‘Het spijt me, maar dat is niet volgens de regels. U moet zelf een kaart hebben of kopen; u kunt niet op de kaart van een ander reizen.’
‘Wat een onzin. Ik heb toch betaald?’
‘Dat geloof ik, want er staat inderdaad saldo op. Maar het is niet uw kaart waarmee u reist, dus …’
‘Dus wat?’ schreeuwde de dame terwijl ze om zich heen naar de andere reizigers keek. ‘Denk maar niet dat ik een boete ga betalen of zo!’ Ze stond op.
‘Toch moet ik uw gegevens noteren. U houdt zich niet aan de reglementen en dus ben ik genoodzaakt …’
‘Nou, ik doe het mooi niet! Ik ben het er niet mee eens!’
‘Dat is ons ondertussen wel duidelijk,’ zei de mannelijke controleur die ondertussen erbij was komen staan. ‘Wat we gaan doen, is …’
‘Maar ik heb be-tááld!’ gilde de dame druk gebarend. ‘Wat een onzin!’
‘Mevrouw, als u mij even laat uitpraten, dan kan ik u vertellen, …’
‘Luister zelf nou! Ik heb betahááld!’
‘Dat hebt u nu al een paar keer gezegd en dat klopt ook, mevrouw.’ Aan de houding van de controleurs was te zien dat ze niet echt onder de indruk waren van de luide stem van de dame.
‘Nou dan!’ De dame draaide zich weg van de twee.
‘Maar daarmee is dit nog niet afgehandeld.’
‘Nou voor mij wel! Ga nou maar verder, want dit heeft geen zin zo. Beláchelijk dat jullie dit zo doen!’ Om haar stampei kracht bij te zetten, stampvoette ze stevig.
‘Mevrouw, wij doen ons werk.’
‘Ik ga géén boete betalen!’ Alle andere passagiers keken ook weg. ‘Ik heb gewoon voor mijn rit betaald!’
De schrijver voelde een snijdende pijn in zijn hoofd. De stem van de dame galmde door zijn lijf en deed hem rillen. Hij kreeg een angstaanval. Dat was lang geleden. En het ging zo goed.
Gelukkig kwam daar een volgende halte. Het was niet de halte waar hij eruit moest. Dat was er nog twee verder. Toch drukte hij op het knopje. Het vooruitzicht op door de duisternis lopen, op zijn hoofd leeg maken en op een moment van rust, dat vooruitzicht deed hem goed.
Zie, de bus stopte en de deuren gingen open. Hij stond op, verwijderde zich van het tumultueuze tafereeltje in het gangpad en stapte uit. Vijf tellen later was hij alleen. Nog weer vijftien tellen verder was het doodstil.
De schrijver zuchtte van opluchting en even, heel even dacht hij: Zo’n vertoning als daarnet, heb ik daar nou voor betaald?
–
Apeldoorn, november 2015
–
Dit is het vijftiende deel van de eindeloze serie Schrijver.