Duh (S016)
De schrijver keek op. Krijg nou wat, dacht hij. Daar heb je d’r.
Het meisje kwam nog zijn kant op ook.
De schrijver keek op. Krijg nou wat, dacht hij. Daar heb je d’r.
Het meisje kwam nog zijn kant op ook.
‘Dag meneer.’ Haar stem klonk helder en fris. ‘Mag ik erbij komen zitten?’
‘Maar natuurlijk,’ zei hij. Hij schoof een stukje opzij.
Ze kwam links naast hem zitten. ‘Dank u wel.’
‘Even uitblazen?’ vroeg hij, met een voorzichtige glimlach.
‘Zoiets,’ zei ze. Ze zuchtte en keek voor zich uit.
Het was stil in dit gedeelte van het park. De speelplaats met de waterpartij lag er verlaten bij. De bomen en struiken waren nog altijd kaal.
‘Druk op school?’
‘Hoe weet u dat?’ vroeg ze terug.
‘Ik zie je ’s morgens vaak langsfietsen.’
Ze glimlachte. ‘Ja, dat klopt. En dan zie ik u voorbij komen lopen.’
‘Je mag wel je zeggen.’ Hij stak zijn hand naar haar uit en noemde zijn voornaam.
Haar hand voelde koud aan. ‘Ik heet Isolde.’
‘Isolde? Dat is een bijzondere naam.’
‘Ja, en niet iedereen vindt ‘m gemakkelijk.’
‘Heb je er last van?’
‘Nee. Dat niet. Het is zoals het is.’
‘Dat is een wijze gedachte. Hoe merk je dat anderen het een lastige naam vinden?’ Hij vond het
‘Ze noemen me nooit voluit Isolde. Meestal korten ze het af.’
‘Korten ze het af? Hoe dan?’
‘Vaak is het Iso of Solde. Of nog korter. Onder vriendinnen is het Ies.’
‘Ies? Nooit Duh?’
‘Duh?’ vroeg ze.
‘Ja. Duh.’
Ze lachte hardop. ‘Du-uh. Dat klinkt grappig.’
‘Dat vind ik ook.’
Ze lachten samen.
‘Hoe zal ik je noemen? Wat heb je graag?’
‘Het maakt mij echt niet uit.’
‘Heb je het liever voluit? Isolde? Of korter?’
‘Ja, Duh!’ Ze moest weer lachen.
Hij lachte mee.
Ze voerden een gesprek, een uitgebreid gesprek dat lang duurde, maar het kon hem niet lang genoeg zijn. Ze vertelde over school, over haar ouders, over haar tienerzorgen. Hij bekeek haar. Ze was een mooi kind, zo vond hij. Lange donkerblonde haren, een mooi gezicht met blauwe ogen, gave huid en volle lippen. Ze droeg een zwarte halflange jas, zwarte broek en zwarte platte laarsjes. Inmiddels wist hij van haar hoe oud ze was. ‘Bijna vijftien,’ had ze gezegd. Dan was hij vijfendertig jaar ouder. Het leek veel, maar zo voelde het toch ook weer niet. Ze keek hem aan met vriendelijke ogen en hij zag het vertrouwen dat ze in hem had. Hij glimlachte haar toe.
‘En u? Of nee: jij?’
‘Ik? Ik zit hier. Daarnet nog alleen, maar nu zit jij bij mij. Best gezellig, hoor.’
Ze lachte maar weer eens. ‘En dat doe je iedere dag?’
‘Nou, niet iedere dag hier,’ vertelde hij. ‘Ik heb zo wel mijn vaste routes, maar probeer toch ook vaak te variëren.’ Wat een onzin, dacht hij.
‘Maar heb je werk? Of zit je ook nog op school?’
‘Ik heb werk zat. En toch ook weer niet. Het is moeilijk.’
‘Daar begrijp ik niets van.’ Ze trok een verward gezicht. ‘Wat bedoel je nou?’
‘Ik bedoel niets.’
‘Heb je werk? Wat voor werk?’
‘Ik ben schrijver. Maar het lukt niet meer.’
‘Oh, dat lijkt me erg. Hoe komt dat zo?’
‘Als ik dat wist, meisje…’
Ze legde haar hand op zijn arm. ‘Ik hoop dat het goed komt,’ zei ze. En toen, heel beslist: ‘Het komt ook goed. Vast wel.’
‘Dank je.’ Hij moest ervan blozen.
Ze lachte erom, maar het was geen gemene lach. Eerder begaan. ‘Word je nu verlegen?’ vroeg ze.
‘Daar lijkt het wel op, hè?’
Plots was ze afgeleid. Uit haar jaszak haalde ze een telefoon. Snel gleed haar duim over het beeldscherm ervan. Toen boog ze naar hem toe en gaf hem een vlugge kus op zijn wang. ‘Het beste,’ zei ze. ‘Nu moet ik gaan. Mama vraagt waar of ik blijf. Ik zie je hier vast wel weer.’
Hij wilde zeggen: ‘Morgen? Zelfde tijd?’, maar in plaats daarvan werd het: ‘Dat zou ik leuk vinden.’
Ze stond op. ‘Nou, dag. Tot gauw.’
‘Ja, Duh.’
Ze lachte. Hij ook. Toen draaide ze zich om en liep weg. Na twintig meter keek ze nog even achterom en zwaaide. Hij zwaaide terug. Zijn blik bleef haar volgen tot ze uit het zicht was. De schrijver grimlachte en liet zijn ogen hangen.
–
Apeldoorn, januari 2016
–
Dit is het zestiende deel van de eindeloze serie Schrijver.