Hoog tijd voor een kroegverhaal (4)
Ik opende de deur en stapte café Het Spijt binnen.
Zelf zit ik er niet zo op te wachten, maar voor De Lezer heb ik wel wat over. Ik probeerde uit alle macht zonder valse verwachtingen en met een open geest naar deze kroeg te gaan. Het kostte moeite, maar het lukte. Wat voor dag was het eigenlijk? Een vrijdag en nog avond ook. Ik opende de deur en stapte café Het Spijt binnen.
‘Bas!’ hoorde ik gelijk meerdere stemmen roepen. Een gevoel van geluk bekroop me. Ik werd warm ontvangen, zo leek het wel. Het lawaai van de enthousiaste stemmen ging over in indringende kotsgeluiden. Het gevoel kroop hoger en greep me bij de keel. Ik wilde hier gelijk niet langer zijn, maar besloot vol te houden.
‘Het genoegen is geheel wederzijds,’ zei ik. ‘Er hangt hier trouwens een bepaalde lucht, maar ik kan niet goed thuisbrengen wat het is.’
Niemand reageerde. Ook fijn.
Ik snoof. De lucht knalde mijn voorhoofdsholte in. Het was een indringende, naar penetrant neigende en scherpe lucht. Waar deed die me aan denken? Aan de ene kant rook het wat vertrouwd, maar het was geen geruststellende vertrouwdheid. Even leek het alsof ik wakende een nachtmerrie had. Het kwartje viel.
‘Ik weet het!’ riep ik uit. ‘Het is een zuivere zeiklucht!’
‘Je hangt met je neus boven je eigen onderbroek,’ zei iemand vanaf de toog. Ik keek naar waar de stem vandaan was gekomen. Het was Bert.
‘Bert,’ zei ik. ‘Wat knap. En dat van die afstand.’
‘Zeik niet,’ zei hij en hij draaide zich weer naar zijn vriendjes.
Ach zo.
Ik ging aan een tafel zitten en keek om me heen. Er was waarachtig volk in dit café Het Spijt. Ik vroeg me af waarom. Of nee, dat zou ik niet doen, had ik mijzelf voorgenomen. Ik zou zonder valse verwachtingen en met een open geest deze avond in dit café Het Spijt ervaren. Nog steeds keek ik om me heen. Wat viel er hier te ervaren? Zie, daar gebeurde iets. Van achter de bar kwam iemand naar mij toe. Het was een mevrouw met een theedoek aan haar broek vast.
‘Goedemiddag, wat mag het zijn?’
‘Water graag. Plat water. Heb je iets moois op de fles?’
‘Ik heb van alles in flessen,’ zei ze. ‘Maar wat is plat water?’
‘Water zonder bubbels.’
‘O. Ik dacht al. Hoe kan water nou plat zijn? Dat is het van zichzelf toch al?’
‘Als het in een fles zit, vind ik het niet zo plat.’
‘Ik heb geen tijd voor lange gesprekken. Wat wil je?’
‘Plat water. Heb je iets moois op de fles?’
‘Spa Blauw?’
‘Nou, vooruit. Laat ik eens gek doen.’
‘Nee, Doe maar niet. We hebben hier al genoeg gekken.’ Zuchtend keek ze om naar de bar.
‘Ik zeg het niet graag,’ zei ik. ‘Maar je hebt gelijk.’
‘Jij lijkt me iemand die nogal eens iets weet,’ zei de bardame. ‘Mag ik je iets vragen?’
‘Vragen mag altijd, maar of je zinnig antwoord krijgt, is ook maar weer de vraag.’
‘Ik heb iets.’
Lieve help. Ik schrok.
‘Nee, geen jeuk aan m’n kut of zo. Al zou het er maar zo van kunnen komen.’
‘Wil ik het wel weten?’ vroeg ik.
‘Kijk.’ Ze zette een voet op de stoel naast mij en trok haar broekspijp omhoog.
‘Bah. Dat ziet er niet smakelijk uit.’
‘Maar wat is het?’
‘Aan de rode opgezwollen vlekken te zien, lijkt het me een infectie,’ zei ik. ‘Voelt het ook heet aan?’
Ze legde een hand op haar onderbeen en knikte gelijk. ‘Of de fik erin staat.’ Er vielen huidschilfers van haar been op de stoel.
‘En heb je ook koorts?’
‘Nu je het zegt. Ik heb het de hele dag al bloedheet.’
‘Heb je het al lang?’
‘Gisteren een klein vlekje, beetje roze was dat. Vanmorgen stond ik op en toen was het zo vlammend warm. En ik heb pijn. Lijkt wel spierpijn. Als ik een tijdje heb gezeten, dan kan ik bijna niet meer opstaan. En moe! Moe, jongen. Dat wil je niet weten.’
‘Ik vroeg me toch al af of ik het wel wilde weten?’ zei ik.
‘Ik wil niet weten wat je wil weten. Ik wil weten wat het zou kunnen zijn.’
‘Mijn eerste gedachte is: wondroos.’
‘Wat?’
‘Wondroos.’
‘Wat is dat?’
‘Heel rode vlekken op je lijf, die zeer warm tot heet aanvoelen. Je hebt koorts, voelt je heel moe en het doet veel pijn, alsof je spierpijn hebt.’
‘Zou het dat kunnen zijn?’
‘Ik ben geen dokter.’
‘Aan jou heb ik ook niets.’ Ze draaide zich om en liep terug naar de bar.
Voordat mijn drankje zou komen, kon ik mooi nog even naar het toilet. Ik stond op en keek even zoekend om mij heen. Ah, daar achterin bevonden zich twee deuren. Boven de een stond ‘Lul’ en boven de andere ‘Kut’. Op de deur zelf zaten tekeningen geplakt die niets aan de verbeelding overlieten. Ik liep erheen en voelde me nogal gegeneerd om de deur te openen waarop de tekening van de piemel hing.
In de toiletruimte was het bijna donker. Het duurde even voordat ik doorhad dat er een urinoir hing. Ernaast was een deur, die duidelijk op slot zat. Erachter klonk geluid. Gelijk achter mij kwam er nóg iemand binnen. Ik wierp een blik over mijn schouder. Het was een man met een zijden sjaaltje.
‘Mag ik kakken?’ vroeg hij.
‘Van mij wel,’ zei ik. ‘Maar volgens mij is hij bezet.’
‘Jammer. Gelukkig hoef ik niet nodig. Wacht jij ook?’
‘Nee.’
‘O. Moet je plassen?’
‘Wat anders?’
‘Nou, ik weet nog wel iets wat we hier gezellig op het toilet kunnen doen.’
‘Nee. Dank je.’ Ik was bij het urinoir gaan staan, opende mijn broek en ging plassen.
‘Je weet niet wat je mist, hoor,’ zei de man met het zijden sjaaltje. ‘Ik heb een heel prettige penis.’
‘Ik geloof je op je woord,’ zei ik, terwijl ik mij bleef concentreren op mijn arbeid. ‘Maar ik heb geen interesse.’
‘Ben je soms homofoob?’
‘Soms wel. Als een homo zich erg opdringt, bijvoorbeeld.’
‘Weet je echt zeker dat je niet eens aan mijn lul wilt trekken?’
‘Dat weet ik zeker.’ Ik was uitgeplast en deed mijn broek weer dicht.
‘Jammer.’
De deur van het toilet ging open. Er kwam een vent met een bolle buik naar buiten. De man met het zijden sjaaltje schoot achter hem langs de wc in en deed de deur achter zich dicht. ‘Oh, wat een heerlijk odeur!’ klonk het van binnenuit. Ik ging mijn handen wassen.
‘Zo,’ zei de vent met de bolle buik. ‘Dat was fijn schijten. Volgens mij heb ik mijn gehele dikke darm leeg geslingerd. En ik hoefde daarbij niet eens te persen. Die zachte gladde worst gleed zo mijn lijf uit. Dat moet wel een teken zijn dat ik helemaal op en top gezond ben.’
‘Fysiek misschien wel,’ zei ik. Ik schudde mijn handen droog en verliet de toiletruimte.
Aan het tafeltje was niets veranderd. Mijn bestelling was ook nog niet gebracht. Een glas water, hoe lang duurde dat? Ik ging weer zitten.
De deur van het café ging nogal ruw open. Met een klap vloog hij ook weer dicht. Kijk, daar had je Victor.
‘Victor!’ brulde iedereen vanaf de bar. Daarna maakten ze dezelfde kotsgeluiden als die ze maakten toen ik binnenkwam. Het repertoire was beperkt, leidde ik af.
‘Baf,’ zei Victor en hij waggelde naar me toe.
‘Victor,’ zei ik.
‘Ik ga fitten.’
‘Je hebt je gebit niet in.’
‘Ferloren. Ergenf onderweg.’
‘Ga zitten.’
Victor pakte de stoel met de huidschilfers en ging er bovenop zitten.
‘Weet jij wat wondroos is?’ vroeg ik.
‘Wondroof? Nooit fan gehoord.’
‘Uw water,’ klonk de stem van de bardame. Ze zette een klein glas voor mijn neus.
Ik haalde een briefje van vijf uit mijn broekzak en stak dat haar toe. Ze griste het uit mijn handen.
‘Foor mij een pilf,’ zei Victor.
‘Vooruit dan maar,’ zei de bardame. ‘Weet je zeker dat je er nog eentje kunt hebben?’
‘Waarom nie?’
‘Het lijkt me dat je al wel genoeg hebt gehad.’
‘Fuipen doe je nooit genoeg,’ lalde Victor. ‘Wat if het probleem?’
‘Doorgaans word jij nogal opdringerig en onuitstaanbaar.’
‘Doorgaanf? Onuitftaanbaar?’ riep Victor uit. ‘Wat foor taal feg jij? Je doet felf erg uit de hoogte.’
‘Doe niet, Victor. Je krijgt problemen zo,’ zei ik. ‘Daar krijg je spijt van.’
‘Fpijt?’ Victor draaide zich naar mij. ‘Baf. Bemoei je d’r niet mee.’ Toen wendde hij zich weer naar de bardame. ‘Ik heb allef nog prima onder controle.’
‘Jij?’ lachte de barvrouw schamper. ‘Je bent zo zat als een zebra.’
‘Fat alf een febra? Lul nie. Ik ben nog heel goed te paf. Wat fal ik jou ‘f laten fien, dat ik mefelf nog goed in de hand heb?’ Hij legde zijn hand op de achterkant van de barvrouw.
‘Poten thuis, Victor,’ siste die. ‘Ik ben je sloerie niet.’
‘Floerienie?’ Victor klonk bijna verbaasd.
‘Bovendien kun jij ‘m in de staat waarin je nu verkeert toch niet omhoog krijgen.’
‘Ftaat? Ftaat? Je moet eenf fien hoe fnel die ftaat.’ Victor stond op en begon aan zijn broek te frummelen. ‘Kom hier, dat ik je eenf verfier met die faadfontein uit mijn prettige penif.’
‘Volgens mij moet iemand je even helpen met je broek, Victor,’ zei de barvrouw. Ze stond uitdagend met haar handen in de zij.
‘Wacht maar efen,’ zei Victor, terwijl hij nog altijd bezig was met de knoop van zijn gulp. ‘Goffe. Ik wor onpaffeluk.’ Plots leek hij wat ineen te krimpen. Met een schok kwam hij ook weer omhoog. Hij opende zijn mond en met een ferme straal braakte hij over de bardame heen. Toen zakte hij in elkaar en viel met een doffe plof op de vloer.
‘Gadver!’ gilde de bardame.
‘Inderdaad,’ zei ik. Ik wees op haar besmeurde kleding. ‘Je kan aan de klonten zien dat hij zijn gebit niet in heeft gehad.’
De bardame volgde het voorbeeld van Victor en braakte in een grote golf. Ik kon nog maar net opzij springen om de spetters te ontwijken.
‘Misselijkheid hoort niet bij de symptomen van wondroos,’ zei ik. ‘Dus dat is het toch niet. Maar zoals ik al zei: ik ben geen dokter.’
De barvrouw probeerde haar overgeefsel tegen te houden met haar hand, maar dat was tevergeefs. Het sproeide in geinige boogjes tussen haar vingers uit. Behendig sprong ik nog wat verder opzij.
Ik had genoeg meegemaakt. Zonder een slok van mijn water te hebben gedronken en op mijn wisselgeld te wachten, liep ik naar de deur en verliet café Het Spijt. Een kwartier later was ik thuis. Daar zette ik de computer aan en opende ik het tekstverwerkingsprogramma. Wat ik precies ging schrijven, wist ik nog niet zo goed. Ik verzin wel iets behoorlijks. Want volgens mij is het weer hoog tijd voor een kroegverhaal.
–
Apeldoorn, juni 2017