bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

06-08-2018

Hoog tijd voor een kroegverhaal (9)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2018 — bazbo @ 01:00

Vandaar dan ook dat ik de stoute schoenen aantrok. Gezien de warmte was het fijn dat het geen dichte schoenen waren. Gruwelijk, zo heet als het in de zon was. Gelukkig is het in een café binnen en schijnt daar de zon niet, zodat je je zonnebril af kunt zetten.

Vandaar dan ook dat ik de stoute schoenen aantrok. Gezien de warmte was het fijn dat het geen dichte schoenen waren. Gruwelijk, zo heet als het in de zon was. Gelukkig is het in een café binnen en schijnt daar de zon niet, zodat je je zonnebril af kunt zetten. Het was niet al te ver lopen naar café Nomeen. Dat komt zo. Ik woon tegenwoordig in het centrum van onze zo majestueuze woonplaats. Nog geen vijf minuten deed ik over het stukje tussen mijn voordeur en de klemmende deur van het café Nomeen. De namen die cafébazen aan hun kroegen menen te moeten geven: je verzint ze niet. Ik vroeg me af hoe de kroegbaas erop was gekomen. Van je hart moet je geen moordkuil maken, maar toen ik eenmaal het café Nomeen binnen was, vroeg ik heus niet aan de barman: ‘Café Nomeen. Hoe kom je erop?’
‘Bas,’ was hij me voor. ‘Iets drinken? Laat me raden: water. Plat water. Ik heb wat op de fles.’
Ik stak mijn duim op en ging in een donkere hoek aan een tafel zitten. Aan de toog was geen plek, want het was fiks druk in de kroeg. Kijk, daar had je de barman.
‘Je water,’ zei hij. ‘Geniet ervan.’
Ik knikte en stak mijn duim weer op. Toen ik verder niets zei, draaide hij zich om en ging weer naar de bar. Lekker. Ik genoot niet alleen van mijn water, maar ook van de rust. Het water was zo op, maar de rust hield enige tijd aan. Enige tijd. Niet lang.

Daar had je … eh, hoe heette ze ook weer. Ik word steeds slechter met namen. Herkennen doe ik de mensen heus nog wel, zo erg is het nog niet met mij gesteld en zo dement als een deur ben ik nog geenszins. Maar hoe heette ze?
‘Dag Bas,’ zei de mollige dame. ‘Weet je nog wie ik ben? Ik zie aan je gezicht dat je zit te zoeken naar een naam.’
Ik keek verontschuldigend.
‘Geeft niks, hoor,’ zei ze. ‘Mandy.’
Mandy? Had ik die naam al eerder gehoord?
‘Mandy Breedsnee. Weet je het weer?’
Ik zette grote ogen op van herkenning.
‘Alles goed?’ vroeg ze.
Ik knikte.
‘Fijn voor je. Zelf heb ik het razend druk. Ik klaag niet, hoor. Maar ik kom nergens meer aan toe. Ik mag nog van geluk spreken dat me niets mankeert. Een goede vriendin van me, nooit ziek, nog nooit een dag op haar werk verzuimd, kreeg wat last van buikpijn. Gaat ze naar de dokter: wat denk je?’
Ik dacht: Ik denk helemaal niets.
‘Kanker. In d’r baarmoeder. Terwijl ze geen kinderen heeft. Stond voor een raadsel. De arts ook. En die heeft er toch voor gestudeerd. En dan heb ik het niet over de huisarts, hè? Want die huisartsen tegenwoordig weten helemaal niks. Als je met klachten komt, vragen ze eerst wat je zelf denkt dat het is. Dus die vriendin komt bij de huisarts met buikpijn, die huisarts verwijst haar door naar de gynaecoloog en die stuurt haar weer naar de scanner. Komt ze die scanner uit en hebben ze een gezwel gezien. Dus kon ze gelijk naar de oncoloog. Nou heb ze nog geluk: een baarmoeder is een overbodig iets.’
Ik zette maar weer eens grote ogen op.
‘Ja. Nergens voor nodig. Dat zeg ik niet omdat ik zelf ook geen kinderen heb, hoor.’
Volgens mij zag ze dat ik nogal geschrokken was.

‘Heb jij kinderen?’ vroeg ze. ‘Wacht, dat heb je wel eens verteld. Je schrijft er soms ook over, toch? Nou ja, kinderen heb je dus wel, maar geen baarmoeder. Mis je die? Nee, hè? Zou een boel mensen een hoop ellende besparen als er geen baarmoeders meer waren.’
Ik dacht: Dan is het probleem van overbevolking en de migrantenstroom ook gelijk opgelost en zijn anti-islampartijen niet meer nodig. Alle andere partijen ook niet meer, trouwens.
‘Vreselijk. Nu is ze de jongste niet meer – ze is achtenzestig – maar toch. Net met pensioen, dan gun je iemand toch dat die nog even plezier heeft van z’n ouwe dag. Je vraagt je af: wat moet zo’n jonge meid met zo’n oude beste vriendin?’
Ik vroeg me dat helemaal niet af.
‘Dat komt: ze was de poetsvrouw van mijn tante Jo. Die komt hier ook wel eens. Ken je Jo? Nee? Jo Tinkevering? Gek mens. Ze houdt schapen in kippenhok. Eerst had ze kippen, maar die raakten van de leg en toen heeft ze die maar opgegeten. Toen stond het kippenhok leeg en dat vond ze zonde, dus kocht ze een schaap en toen dat goed beviel nóg een schaap om het eerste schaap gezelschap te houden. Die dieren leggen weliswaar geen eieren, maar leveren wel wol. Dat haar schapen geen eieren leggen, vond ze geeneens erg, want ze lust helemaal geen eieren, dus dan is het wel meegenomen eigenlijk. Wol houdt je tenminste nog warm en dat kun je van eieren niet zeggen. Ook niet met die hitte buiten. Zelf ben ik nogal allergisch voor wol. Ik krijg er heel nare uitslag van in mijn nek. Jij nog wat drinken? Ik ben een keer bij de dermatoloog geweest met die nek en die uitslag. Na veel onderzoek kreeg ik nog meer uitslag, haha! Wat grappig dat ik dat zei, hè? Maar goed: tante Jo poetste dus bij mijn beste vriendin. Of wacht, het was andersom. Mijn beste vriendin poetste bij tante Jo en tante Jo begon een beetje te dementeren en vergat bijvoorbeeld de schapen te eten te geven, dus toen er eentje van de honger was doodgegaan dacht tante Jo dat ze er wel lamsshoarma van kon maken, maar nadat ze het beest tamelijk ritueel had geslacht (onverdoofd, dus) en het volledig was leeggebloed, bleek dat er helemaal geen vlees meer zat aan het karkas. Van de knoken probeerde ze nog een bouillon te trekken, maar het karkas paste niet in haar soeppan. Gaat ze naar de buurman om te vragen of die misschien een grotere pan voor haar te leen heeft, denk je dat die hufter haar een beetje netjes te woord staat? Hij deed niet eens open, die asociale vent. Volgens mij is het nog een buitenlander ook. Dat krijg je als je grenzen maar open laat staan. Werkloos, uitkering trekken, maar thuis zijn: ho maar! Het wordt tijd dat er in de politiek eens iemand opstaat die de hufterigheid te lijf gaat. Laten ze een voorbeeld nemen aan mijn kapper. Die kreeg laatst in zijn zaak eens een gast die ontevreden was en die heeft hij zo zijn winkel uitgezet. Zonder pardon! Nu was hij zelf niet degene die sorry zou moeten zeggen, maar ik bedoel maar. Die klant heeft nog een rechtszaak aangespannen en nog gewonnen ook. En dat terwijl mijn kapper zich alleen maar had vergist: in plaats van slechts de nek uit te scheren, had hij per ongeluk ook baard en hoofd bewerkt met de tondeuse. Daar kan hij niet eens wat aan doen, want nadat hij vorig jaar bij een val van zijn paard hersenletsel heeft opgelopen, is het met zijn kortetermijngeheugen niet zo goed gesteld. Daar zou die klant best eens rekening mee kunnen houden. Hufterigheid, ik zei het al. Dus mijn kapper kwakt die vent de zaak uit, gaat naar de keuken en steekt daar een sigaret op. Vliegt het halve pand de lucht in! Had hij vergeten om het gas uit te draaien. Nog maar goed dat zijn papegaai niet in zijn kooi in de keuken zat, want …’
Doodmoe was ik geworden.

‘… oh, moet je plassen? Is goed, hoor. Ga maar, zie ik je zo weer.’
Ik stond op en liep naar het toilet. Daar gaapte ik vier maal. Vervolgens waste ik mijn handen en smeet ik wat water in mijn gezicht. Was dit lang genoeg voor een plas? Ik ging weer terug naar de gelagkamer.
‘Goed,’ zei Mandy. ‘Waar zat ik?’
Ik keek haar verbaasd aan. Ze was niet van haar plaats geweest.
‘Geen flauwe grappen, Bas,’ zei ze. ‘Die bewaar je maar voor die malle stukjes van je. Maar kijk, wie we daar hebben.’
Daar had je … goh, hoe heette hij eigenlijk? Vaak gezien hier in café Nomeen, maar nooit gesproken.
‘Dag Mandy,’ zei hij. Hij gaf haar drie zoenen. Twee op iedere wang en eentje recht op haar mond.
‘Oh, charmeur,’ giebelde Mandy. Ze bloosde.
Ik kuchte.
‘O,’ zei Mandy. ‘Ken je Bas?’
Ik stak mijn hand uit.
‘Dag Bas,’ zei hij. ‘Ik ken je wel. Niet persoonlijk, maar ik lees je stukjes. Niet altijd, maar als ik tijd en gelegenheid heb wel.’
Die had nooit tijd en gelegenheid, dat kon je zo zien.
‘Ik heet Fabio,’ ging hij verder. ‘Fabio Zaadkamer. Zoon van de oude Zaadkamer. Je weet wel, van de koelsystemen.’
Ik wist het niet, maar het interesseerde me ook niet.
‘Zelf ben ik nooit de koelsystemen in gegaan,’ vertelde hij terwijl hij er ongevraagd bij kwam zitten. ‘En daar heb ik nu spijt van. Met dit warme weer.’ Hij sloeg zichzelf op zijn dijen van de pret.
Ook Mandy gierde het uit. ‘Fabio! Hoe verzin je het toch? Bas, onthoud je deze kostelijke grap? Die kun je mooi gebruiken in een van je stukjes. Vindt Fabio heus niet erg, toch?’
‘Ach, als je mijn naam erbij noemt, mag je hem zo van me hebben. Gratis!’
‘O Fabio, wat gul van je.’
‘Mandy, het is beter te geven dan te ontvangen.’
‘Dan zou ik wel wat lusten.’
‘Wat mag het zijn?’
‘Doe maar een gin-tonic. Graag Sapphire, niet van die gore Gordon’s.’
‘Toe maar, mevrouw heeft smaak.’
‘Daarom vind ik het ook zo fijn dat jij bij mij komt zitten.’
‘Als ik straks ook aan je kan zitten?’
‘Ho ho, niet zo snel, jongeman,’ grinnikte Mandy. Ze had alweer een rood hoofd. ‘Eerst netjes een drankje halen, dan mag je later misschien wel wat spelen.’
‘Oehoe. Joepie!’ Fabio stond op en liep naar de toog.
‘Oh, nou vergeet hij helemaal te vragen of jij ook wat wil,’ zei Mandy tegen mij. ‘Wil je ook wat?’
Ik schudde nee.
‘Glaasje water? Uit de kraan dan?’
Ik schudde nogmaals nee.
‘Uit de kraan is hier gratis, hoor. Hoef je je ook niet schuldig te voelen dat je nooit een rondje terug geeft.’
Ik schudde ten derden male nee.
‘Dan niet. Mijn grootvader dronk ook zo weinig. Dat heeft hem uiteindelijk geen goed gedaan. Ik heb hem nooit gekend. Hij was al dood ver voordat ik werd geboren. Hij kreeg een hartaanval tijdens de geboorte van mijn moeder. Had hij maar meer moeten drinken, zei de dienstdoende arts nog. Maar mijn grootmoeder was allang blij dat ze niet met een zatlap van een vent zat opgescheept. Er was veel verborgen alcoholisme in die tijd. Weinig vertier ook. Het leven was hard. Veel mannen haalden vrijdagmiddag hun kleine loonzakje op en besteedden de inhoud ervan vaak diezelfde middag en avond in de kroeg. Gelukkig was mijn grootvader niet zo. Maar dat heb ik van horen zeggen, want zelf heb ik hem nooit gekend. Ik heb het van mijn grootmoeder. Maar of die nou zo betrouwbaar was, is de vraag. Van haar is bekend dat ze alles aan elkaar loog.’
‘Maar jij spreekt altijd de waarheid.’ Fabio was terug van de bar. ‘Hier. Kijk eens, schoonheid. Een gin-tonic. Sapphire hadden ze niet, dus hebben ze er wat anders in gedaan.’
‘Geen Gordon’s, hoop ik?’
‘Nee, dat zei ik nog. Doe maar wat anders, maar geen Gordon’s, zei ik. Ik weet niet wat ze er wel in hebben gedaan.’
‘Ik zal eens proeven.’ Mandy bracht het glas naar mond en slurpte lichtjes. ‘Lekker. Ik weet niet wat het wel is wat ze erin hebben gedaan, maar het is lekker.’
‘Het wordt nóg lekkerder vanavond, Mandy.’
‘Oeh, dat belooft wat.’ Mandy bloosde weer. ‘Zelf niet te veel drinken, als je nog wat wilt presteren. Hihi,’ giebelde ze ondeugend erachteraan.
Fabio sloeg een arm om haar heen, gaf haar een kusje in haar nek en legde een hand op haar been. Langzaam schoof hij haar jurkje omhoog.
‘Niet zo snel, stouterd!’ lachte Mandy en ze schoof haar jurk weer terug.
Ik stond op.
‘Blaasontsteking of zo?’ vroeg Mandy. ‘Moet je alweer plassen?’
Ik keek verontschuldigend.
‘Geeft niet, hoor,’ zei Fabio. ‘Met dit weer moet je veel drinken.’
‘En als je veel drinkt,’ vulde Mandy aan, ‘dan moet je ook veel zeiken.’
Zeiken. Hoor wie het zegt. Ik ging naar het toilet.

Slechts een heel klein beetje zeikte ik. Ik word oud. Het land is moe. Waar haalde ik dat vandaan? Het land is moe. De bodem is gortdroog, de velden zijn verschroeid door de hitte. Dor en doods. Ik word oud.
Handen wassen. Niet afdrogen. Die vieze handdoeken die er hingen, ik wist wel wat sommige stamgasten ermee deden. Wat zei Fiel laatst toch? Toen was er een keer geen handdoek. ‘Niks om je druiplul mee droog te deppen,’ zei hij. Ik veegde wat roos van mijn zwarte shirt. Zo, handen droog. Toen ging ik weer de drukte in. In het café klonk plots allerlei geschreeuw.

‘Nee! Dat zijn geen leuke grappen over mijn achternaam!’ Mandy was nogal hysterisch. ‘Weet je wat jij kunt?’ gilde ze. ‘Vanavond kun je dat hele tietfukken vergeten!’ Ze stond op en met dat ze opstond, viel haar stoel naar achteren om. Driftig stiefelde ze het café uit.
Heel lang was Fabio niet uit het veld geslagen. ‘De roofhoen!’ riep hij haar na. ‘Heb ik daar vanmiddag mijn lul voor geschoren?’
Ik pakte mijn lege glas van tafel en wilde het naar de bar brengen voordat ik het café Nomeen ging verlaten.
‘Bas,’ hield Fabio mij tegen. ‘Ga je nu al weg? Weet je wel hoe laat het is?’
Ik keek het café rond, zag nergens een klok hangen, maar wist eigenlijk wel waar het tijd voor was.


Apeldoorn, juli 2018

Hier lees je ‘m op FOK!

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post.

Leave a comment