Hoog tijd voor een kroegverhaal (11)
‘Mijn dokter zegt dat ik veel moet drinken. Dat doe ik dan ook.’
‘Mijn dokter zegt dat ik veel moet drinken. Dat doe ik dan ook.’
‘Wat je moet drinken, dat zei hij er niet bij?’
‘Nee.’
‘Dat dacht ik al. Dus vul je het in je eigen voordeel in.’
‘Ik doe toch wat hij zegt?’
‘Je had door moeten vragen.’
‘Hallo, dat is zijn werk. Hij is de dokter en moet vragen stellen. Ik niet.’
Ik duwde hem opzij en wilde doorlopen. Dat lukte niet gelijk. Er stond echt heel veel volk bij de ingang van café Goedertieren en er hing een mistbank aan stinkrook, dus ik kon niet eens goed zien waar of die ingang precies was. Ah, daar. Met kracht zette ik mijn schouders tegen de deur en duwde die open. Veel boeken lezen, dan weet je dat deuren van cafés altijd klemmen.
‘Mabaz,’ hoorde ik achter mij. Ik keek om. Barst, Dikke Dirk kwam achter me aan lopen. ‘Mabaz, jij weet nog wel eens wat, hè?’
‘Dat klopt,’ zei ik en ik liep door.
Ook bij de bar was het een drukte van belang. De muziek stond keihard en de tooghangers brulden luidkeels mee. Daar zit een goede kant aan: zo kun je de tekst niet verstaan. Ik wurmde me door de mensenmeute heen en niet veel later stond ik met mijn borst tegen de bar.
‘Wat mag het zijn?’ playbackte de knul erachter stond.
‘Water graag,’ zei ik. ‘Mag best uit de kraan zijn.’
‘WAT!?’ krijste hij. Een wonder: ik verstond hem. Hij maakte zich lang, boog over de toog en bood me zijn linkeroor aan.
Even wilde ik er in rochelen, maar ik hield me in. ‘Water!’ schreeuwde ik. ‘Doe maar van de tap!’
‘Water?’ keek hij mij aan, alsof ik niet helemaal goed was geworden. ‘Weet je dat zeker?!’
Ik knikte.
Hij haalde zijn schouders op en ging aan het werk. Niet veel later had ik een klein maar hoog glas in mijn hand, gevuld met spul uit de kraan. Ik draaide me om en vocht mijzelf een weg naar een rustiger hoek. Die vond ik. Zowaar, er was nog een tafeltje leeg ook. Ik deed mijn winterjas uit en hing die over de rugleuning. De rugleuning brak nog net niet af. Niet dat mijn jas zo zwaar is, maar dat het meubilair hier bijna uiteenvalt als je hoest en iets te dichtbij bent. Voorzichtig ging ik zitten. De stoel wiebelde, maar hield het vol. Ik nam een slok uit mijn glas.
‘Mabaz,’ klonk het opnieuw.
Ik keek naar plafond.
‘Mabaz, ze zeggen dat iedere dag een glaasje best gezond iz.’
‘Ik zie het.’
‘Dank je.’
‘Laat me nu even alleen, Dikke Dirk.’
‘Ben je weer een stuk aan hut schrijve?’ Hij bleef gewoon bij het tafeltje staan.
‘Wie weet.’ Ik keek hem niet aan, maar wierp mijn blik langs hem heen het volle café in.
‘Wat ik wél weet, is dat ik nog nooit wat van jou heb gelezen.’
‘Ik zal je een adres geven,’ zei ik.
‘Een adres?’
‘Ja.’
‘Wat voor adres?’
‘Van een instituut.’
‘Wat moet ik daar?’
‘Een cursus volgen voor analfabeten.’
‘Ik ben geen anaal van beet. Aan mijn lijf geen polonaise.’
‘Het carnavalsseizoen is anders twee weken geleden wél begonnen.’
‘Mabaz, ik kan je zo moeilijk volgen.’
‘DE MUZIEK STAAT HIER OOK ZO TERINGHARD!’ schreeuwde ik.
Dikke Dirk trok wit weg.
‘Gaat het?’ hoorde ik. Ik keek op. Het was een alleraardigst uitziende vrouw.
Ik knikte en wees op de lege stoel naast mij.
‘Dank je,’ knikte ze. Ze ging zetten, legde haar handen op tafel en keek me aan. ‘Ken je me nog?’
‘Natuurlijk ken ik jou nog.’ Ik boog naar haar toe en kuste haar drie keer op haar wangen.
Zij beantwoorde de drie zoenen. ‘Jij bent anders wel veranderd,’ zei ze.
‘O ja?’
‘Ja.’
‘O. Hoe dan?’
‘Je bent zo … anders.’
Ik… ik keek … ik trok een gezicht van eh, hoe zal ik dat zeggen … ik weet niet precies wat mijn gelaatsuitdrukking was, maar er sprak iets van teleurstelling en verontwaardiging uit.
‘Het lijkt wel of je zachter bent geworden,’ zei ze.
Ik keek haar in haar ogen en glimlachte. Ze was nog altijd even mooi. Mooier zelfs. ‘Jij bent nog altijd even mooi,’ zei ik. ‘Mooier zelfs.’
‘Maar Bas, we zijn grijs!’
‘Ja. En?’
‘En oud!’
‘En wijs.’
Ze lachte. Ze lachte zoals ik me zo graag herinner.
‘Dag.’ Het was de knul van achter de bar. ‘Wat mag het zijn?’
‘Dat je weer weg gaat,’ wilde ik zeggen, maar ze was me voor.
‘Waar heb ik zin in?’ vroeg ze zichzelf hardop af. ‘Doe maar een thee. En jij?’ Ze draaide zich naar mij. ‘Wat drink jij?’
‘Water.’
‘Wat?’ vroeg de knul van achter de bar. ‘Wat moet je?’
‘Water.’
‘Water?’
‘Ja. Water. H2O. Diwaterstofoxide. U weet wel.’
‘Nou, oké.’
‘Natuurlijk is het oké,’ zei ik. ‘Ik doe er geen kwaad mee. Deze dame kan bevestigen dat ik zachter ben geworden.’ Ze kneep onder tafel in mijn bovenbeen. ‘Au!’
Ze grinnikte. De knul van achter de bar draaide zich om en ging weer naar achter de bar. ‘Nou, in sommige dingen ben je nog precies hetzelfde. Kan ik even naar het toilet?’
‘Bedoel je of het toilet vrij is of dat het verhaaltechnisch hier kan?’
‘Huh? Wat bedoel je?’
‘Volgens mij is het toilet vrij. En er zal wel weer iemand opduiken die iets zegt, waardoor het verhaal gewoon doorgaat.’
‘Zoals ik al zei: in sommige dingen ben je nog precies hetzelfde.’
‘Ik klets weer wartaal, bedoel je?’
Ze stond op, legde heel even een hand op mijn schouder en zei: ‘Zoiets.’ Toen liep ze in de richting van het toilet.
Lang hoefde ik niet te wachten.
‘Bas, ik wist niet dat jij hier ook kwam.’
‘Ik kwam hier ook niet. Dit is mijn eerste keer hier in café Goedertieren. Maar hoe heet jij ook weer?’
‘Benno.’
‘Geeft niet. En van welk anti-anti-zwarte-pietenstormfront ben jij?’
‘Huh? Wat bedoel je? Zie ik er zo uit?’
‘Ja, zo zie je eruit. Maar om het eenvoudig te houden: waar kennen we elkaar van?’
‘Van dat andere café.’
‘O, dat. Café De staf.’
‘De staf? Waar is dat?’
‘Dan is die het dus niet. Dat andere café, dan.’
‘Welk café bedoel je?’
‘Ja zeg, jij begon over een café van waar wij elkaar kennen.’
‘Sorry Bas, ik was een beetje in de war.’
‘Daar heb je uitstekende behandelmethodes voor. Wist je trouwens dat er situaties zijn waarin men nog steeds de elektroshock toepast?’
‘Nee, echt waar? Dat wist ik niet. Ik dacht dat het al jaren niet meer werd gebruikt.’
‘Dan dacht je fout en weet je het nu.’
‘Maar goed, waar hadden we het over?’
‘Ik had het nergens over. Jij begon over dit café.’
‘Ik begon nergens over.’
‘jij zei dat je niet wist dat ik hier ook kwam.’
‘O ja. En wat is het café waarvan ik je ken?’
‘Dat andere café.’
‘Wacht even. Hoe heet het ook weer?’
‘Café Optater.’
‘Precies! Die is het. Was toch laatst, Bas, dat ik je daar zag?’
‘Ik ben al in geen vijf jaar in café Optater geweest. Hoe is het met de ouwe Pater?’
‘De ouwe Pater?’
‘Ja. De ouwe Pater. De kastelein.’
‘O die. Wel goed, geloof ik.’
‘Mooi. En met zijn zoon?’
‘Zijn zoon?’
‘Ja, die niet helemaal goed is. Ik zag hem laatst op straat en dacht nog: Die is niet helemaal goed.’
‘Ik weet wie je bedoelt, Bas. Dat is Thijs. Hij is zo’n lieve jongen. Hij heeft Down.’
‘Nee. Hij vóélt zich down, maar het ís een mongool.’
‘Nou, eh …’
‘Daar ben ik weer.’ Daar was ze weer.
‘Daar ben je weer,’ zei ik. Ik keek naar de vent uit café Optater en zei: ‘Daar is ze weer.’
‘Ik zie het,’ zei hij en hij keek naar haar met een niet mis te verstane blik. ‘Zohoo,’ zei hij tegen haar, ‘jij loopt er mooi bij.’
Ik zei: ‘Dus opfukken, graag.’
Geschrokken fukte hij op.
‘Waar hadden we het over?’ vroeg ze, toen ze weer was gaan zitten. ‘En is mijn thee er al?’
‘Waar we het over hadden, weet ik niet meer,’ zei ik. ‘En je thee is er nog niet.’
‘Het geeft niet,’ zei ze.
‘Ik weet het.’
Ze lachte.
Ik lachte ook.
‘Hoe is het thuis?’
‘Het gaat goed,’ vertelde ik. Ik vertelde haar nog veel meer. Maar dat was allemaal de waarheid. Dit kroegverhaal is verzonnen en dient geen ander doel dan vermaak en daar past de waarheid niet tussen. De thee en het water kwamen niet opdagen.
‘De thee en het water komen niet opdagen,’ zei ik.
‘Mabaz,’ klonk het achter me.
Krijg nou wat. Had die Dikke Dirk de hele tijd achter mij gestaan? Moest die niet bijtanken aan de bar?
Ik draaide me om. ‘Krijg nou wat,’ zei ik. ‘Heb jij nou de hele tijd achter mij gestaan? Moet jij niet bijtanken aan de bar?’
‘Nee. Keb effe genoegh.’ Hij boog voorover en braakte over de tafel en in de schoot van de alleraardigst uitziende vrouw.
Die sprong met een gilletje op, omdat de spetters ook in haar gezicht kwamen. Haar stoel viel achterover en ze snelde naar het toilet.
Dikke Dirk bleef bleek staan kijken. Toen braakte hij nogmaals. Nu over zijn schoenen.
‘Volgens mij gaat het niet helemaal goed, hè?’ zei ik. Ik zou zowaar nog medelijden met hem krijgen.
‘Mijn dokter zegt dat ik veel moet drinken. Dat had ik dan ook gedaan.’
Ik zuchtte.
‘Wat zucht je?’
‘Ik weet wel weer hoe laat het is.’
–
Apeldoorn, november 2018