Gebeurd (S034)
Warm. Heet. Daarom loopt hij ’s morgens vroeg al zijn rondje in plaats van ‘s avonds. De zon schijnt al fel. Veel verkeer is er nog niet op straat. Slechts een enkele auto en fiets passeert hem. Hij besteedt er geen aandacht aan en rent door.
Zijn vaste route gaat in het begin door rustige straten, langs statige herenhuizen met grote groene tuinen ervoor. Het asfalt van de weg is oud en gehavend. De gemeente is bezig om in deze buurt de straten te renoveren. Het asfalt maakt plaats voor klinkers. Dat is duurzamer, had hij gelezen. Het regenwater kan ook beter weg. Maar die nieuwe klinkers maken de ondergrond keihard en dat loopt niet lekker. Het oude asfalt is zachter en veert beter onder zijn voeten. Op sommige stukken kiest hij er dan voor om op het trottoir te lopen. Maar daar liggen vaak de stoeptegels erg ongelijk en dat is ook weer niet prettig.
De Schrijver heeft daarom zijn vaste route nu al een paar keer moeten verleggen. Dat betekent dat hij ook nieuwe ijkpunten heeft moeten zoeken. De plek waar hij weet dat hij op de helft is, bijvoorbeeld. Of plekken waar hij van zichzelf even een wandelpauze mag houden als het rennen tegenvalt en hij onverwacht heel moe wordt. Zo is hij nu bij dat ene paaltje langs de rand van het trottoir. Moe is hij nog niet. Het gaat fijn vanmorgen.
Na de rustige straten volgt een drukker deel van de route. Hier is lopen op het trottoir echt geen optie, dus kiest hij de rode fietsbaan aan de rand van de doorgaande weg. Het ochtendverkeer komt nu volop op gang. Auto’s razen langs hem heen. De schrijver vertrouwt er maar op dat automobilisten hem goed kunnen zien.
Ondertussen heeft hij de vaart er lekker in. Voor hem rijden twee mensen op de fiets. Ze schieten niet zo op en het is wel duidelijk hoe het komt. De een is een oudere heer die zwoegt om vooruit te komen. De ander is een vrouw die met een hand de man vooruit duwt. De schrijver kijkt achter zich; er komt geen verkeer aan, dus hij kan er langs. Straks moet hij toch linksaf. Hij steekt zijn linkerhand uit en gaat alvast aan de andere kant van de weg lopen. Hoppa, daar gaat hij het zwetende stel voorbij. Als snel laat hij ze achter zich. Dan slaat hij af.
Hier is het fietspad een eindje van de rijbaan. Dat loopt wel zo prettig en veilig. De schrijver draaft door. Hij merkt dat zijn hoofd leeg wordt. Dat is de bedoeling; daarom is hij ooit begonnen met hardlopen, nu alweer vier jaar geleden. Andere gedachten stromen zijn hoofd binnen. Diep, diep. Nauwelijks nog is hij zich bewust van wat er om hem heen gebeurt. Alsof hij loopt op een automatische piloot.
Verkeerslichten. Een grote T-kruising. Zonder dat hij echt gezien heeft of het licht op groen is, steekt hij over. Auto’s en fietsen kunnen links of rechts, maar hij rent rechtdoor het park in. Het pad bestaat uit grote betontegels die langs een een snel stromende spreng voert. Een eend laat zich met de stroom meevoeren en ze gaan bijna even snel dezelfde kant op. Aan de andere kant van het pad is een grasveldje. Een mevrouw laat er een hondje uit. De spreng komt nu uit in een grotere vijver. Het pad blijft er vlak langs lopen.
Er komen hem mensen tegemoet. Een stelletje, arm in arm. En dan is er een fietser die de mensen inhaalt. De schrijver houdt zich niet in en loopt door. Het wandelende stelletje doet een stap opzij om hem door te laten. Daardoor moet de fietser uitwijken. Er is niet genoeg ruimte tussen het stel en de rand van het pad. Het voorwiel van de fiets komt naast het pad terecht en even later klinkt er een luide plons. Water spat op het pad. De vrouw van het stel gilt; de man is met stomheid geslagen. Van onder water klinkt even geen geluid.
Zonder om te kijken loopt hij door. Nog een paar honderd meter en dan is hij uit het park. Nu nog twee blokjes verder en dan is daar het punt dat hij mag pauzeren. Daar, daar.
Plots schrikt hij op uit zijn gedachten. Waar ben ik? denkt hij even. Deze disoriëntatie duurt gelukkig niet lang, want hij is nu bij het verkeerslicht aangekomen. Het staat op rood, maar er zijn geen auto’s. Snel steekt hij over en loopt hij het kleine park in. Niet ver voor hem ligt het pad met de betonnen tegels dat langs de spreng en de vijver loopt.
Huh? Klopt dit wel? De schrijver vraagt zich af wat of er allemaal echt is gebeurd.
–
Apeldoorn, maart 2019
–
Dit is het zevenendertigste deel in de eindeloze serie Schrijver.