Het vuur ontketend (10)
Het was vroeg in de ochtend toen ik thuiskwam. Ik kon het me allemaal
niet meer zo goed voor de geest halen. Het leven was leuk, gezellig,
aardig. Het ging z’n gangetje. Al een tijdje lang. En die pillen van
tegenwoordig zijn toch heel wat anders dan die dingen die we vroeger
konden stelen bij de apotheek. Muriël sliep nog steeds. Ik liep langs
haar bed, ons bed. Ze lag er totaal uitgeteld bij, met haar benen wijd.
Ik werd er niet geil van. Ik wilde haar nemen, maar niet omdat ik er
geil van werd. “Ze is van mij,” mompelde ik. Toch deed ik niets. Even
bleef ik kijken. Toen draaide ik me om.
Om maar iets te doen te
hebben liep ik naar beneden. Halverwege de trap struikelde ik. Ik kon me
nog net genoeg vastgrijpen om niet helemaal van de trap te donderen. In
de keuken ging ik op zoek naar de koelkast. “Gek. Ik woon hier nu al
een tijdje, maar ik kan nog steeds de koelkast niet vinden,” dacht ik.
Ik weet niet meer of ik het hardop zei of niet. Het maakte me niks meer
uit. “Mama is dood. Ik hoef niet meer op mijn woorden te passen,” zei ik
tegen, ja tegen wie eigenlijk? Ik wist het niet meer. Het was al niet
echt belangrijk, maar toen ik de fles whiskey zag staan kon het me al
helemaal niks meer schelen. Het was lang geleden: drank en pillen. Na
een flinke slok ging ik naar de woonkamer. Daar zakte ik op de bank in
elkaar.
– maar ’s nachts als alles stil leek, kwam hij tot leven. Door de lange gangen hing de geur van het verderf dat hij zaaide. Kotsmisselijk werd je ervan. Penetrante ranzigheid, achterbaks geniep, hoe noem je het? Franco was nooit wie hij leek. Altijd weer verraste hij. Zijn onvoorspelbaarheid was levensgevaarlijk. Nooit met je rug naar hem toe. Hij greep zijn kans als je het niet verwachtte. En dat was het dan. Uit. Afgelopen. O, laat het nooit afgelopen zijn –
Ik had het gevoel dat ik bekeken werd. “Ik kan het voelen,” mompelde ik. Even hief ik mijn hoofd.
Muriël
stond tegen de deuropening geleund naar me te kijken. “Wat zei je
daar?” lachte ze wulps. Of speels. Het kon ook allebei zijn.
Ik kon
haar niet helemaal scherp krijgen. Het was sowieso alsof ik door een
slecht gewassen raam keek. Alles was een beetje wazig. “Zal wel door de
pillen komen,” dacht ik.
Muriël kwam naar me toe waggelen. Ze plofte
naast me op de bank en omhelsde me. “Hmm … lekkere gozer van me. Ik
ben zo gek op je. Ik ben zo blij dat je weer bij me bent.”
“Samen is gezellig,” mompelde ik, terwijl ik de fles pakte.
“Aah
ja, samen drinken. Net als vroeger.” Ze pakte de fles van me en nam er
een grote slok uit. “Ik denk dat ik wakker van je werd. Waarom ben je
aangekleed?” Ze praatte nog met dubbele tong.
“Volgens mij heb ik me helemaal niet uitgekleed gisterenavond.”
“Ik
heb een goed idee.” Muriël zette de fles op tafel. Ging ze mij
uitkleden? Had ik daar wel zin in? Vooruit, als ik haar maar niet in
haar gezicht hoefde te kijken, wilde ik haar wel weer eens naaien. Ze
pakte mijn handen terwijl ze ging staan. “Laten we eerst ontbijten, voor
we weer dronken worden.”
“Hoezo ‘weer?'” mompelde ik tegen het
walgelijke achterwerk van die rotte hoer. Zij draaide zich alleen maar
om en ze knipoogde. Dat de klanten daar vroeger nog voor gingen. Nu was
het allemaal anders; nu nám je gewoon een vrouw. Ik vond de wereld al
raar, maar de laatste weken was die nog veel vreemder geworden. Uit de
keuken hoorde ik Muriël zeggen dat het weekend langer duurde dan de
week, of iets van die strekking. “Het zal allemaal wel. Ik snap er al
lang niks meer van,” dacht ik nog. Muriël kwam de kamer weer binnen
lopen.
“Oeh, kijk eens wat voor lekkers ik vond in de keuken.” Ze
droeg een blad met borden. Ik rook de geur van koffie. Het was een
behoorlijk uitgebreid ontbijt geworden.
“Ik ben waarschijnlijk even
buiten bewustzijn geweest door de pillen,” dacht ik. “Ziet er goed uit,”
zei ik. Ik merkte dat ik honger had en kon een bak koffie wel
gebruiken. “Ik kan wel een bak koffie gebruiken.”
“Oh, schatje.” Muriël keek me verliefd aan. “Het wordt allemaal weer net als vroeger.”
Ik
begon te eten en het smaakte goed. Toen Muriël nieuwe koffie ging
zetten, verdween ik even naar het toilet. Ik had nog een paar pillen
bewaard en gooide er twee naar binnen. Het waren dezelfde die ik
vanmorgen had genomen, dus zou ik er waarschijnlijk alleen behoorlijk
slaperig van worden. Voor de rest zou de whiskey wel zorgen. Tussen de
koffie door dronken we die tijdens ons ontbijtje ‘straight from the
bottle’ op. Ik iets meer dan Muriël, maar die had nogal wat alcohol in
haar bloed van gisteren.
– werd hij wakker. Naast hem lag een meisje. Ze was van schoolgaande leeftijd, een jaar of veertien, vijftien. Hij kende haar wel, zeker wel. Hij wist precies wie ze was, vertelde Franco. Ze sliep. En dat was fijn. Haar enige kleding was een verlopen, roze ochtendjas met een soort pluizige zoom en veren aan de zakken. Met zijn handen streelde hij haar knietjes. Ze bleef slapen. Franco deed zijn broek uit. Hij kroop op haar en begon langzaam te doen waar hij al tijden aan dacht als hij haar langs zag komen. Ze kreunde pas toen hij bij haar binnen stootte. Hij legde zijn hand op haar mond. Zijn duim drukte op haar keel. Wild beukte zijn bekken. Hij zag de paniekerige tranen en lachte. Toen –
Ik hoorde Muriël kreunen. Het was geen echte kreun, meer een soort
gerommel uit haar binnenste. Ik voelde haar trillen onder me. Toen zag
ik mijn handen om haar keel en de aderen in haar voorhoofd. Ik liet haar
los. Ze ademde met veel moeite. Mijn erectie verslapte. “Ik, och,
Muriël, ik … ” Half wilde ik deze schande uitwissen of ongedaan maken.
Half wilde ik dat ze stopte met ademen zodat ik niet, nooit meer in de
verleiding zou komen om dit af te maken. Om háár af te maken. Even
schrok ik van de gedachte. “Rare pillen,” mompelde ik.
Muriël keek me aan met een blik die ik kende, maar niet goed snapte.
“Sorry,” zei ik.
“Het geeft niet, Johan,” zei ze zachtjes.
“Ben
je niet boos?” vroeg ik. Dat ze niet boos op me was, maakte me
vreselijk kwaad. Veel tijd voor mijn woede kreeg ik niet. Het leek wel
of ze weer wat bij haar positieven was. Wat kregen we nu? Voelde ik dat
goed? Ja hoor, ik voelde het goed. Ze duwde haar heupen omhoog en keek
me geil en gewillig aan. Ik had haar keel zó hard dicht gedrukt dat ze
moeilijk kon praten, maar haar blik zei genoeg. “Verneder me. Laat me
weten dat je de baas bent,” leek ze te zeggen. Geen schijntje woede,
geen tegenwerking. In plaats daarvan totale overgave, volledige
onderwerping. Ik kon niet geloven dat dit kon. Ik wist niet dat Muriël
zó veel op mijn moeder leek. Die had ook zo gekeken toen haar keel werd
dichtgeknepen. Plots werd ik bang. Dat kón ik niet weten, en toch zag ik
het heel duidelijk voor me. Ze smeekte niet om genade. Muriël maakte
het alleen maar erger door me te verleiden. Ze pakte mijn half
opgerichte orgaan en duwde ons in elkaar. Haar heupen deden het werk,
terwijl ik als versteend probeerde vat te krijgen op de storm die in
mijn hoofd was opgestoken.
– hemd plakte aan mijn lijf. De gedachte aan wat Franco uitspookte, deed de adrenaline door mijn aderen gieren. Over zijn duistere daden hing een zweem van uitnodigende spanning. Die vunzigheid, daar moest ik gewoon meer van weten. De nieuwsgierigheid greep me bij de keel. Hier was geen ontkomen meer aan. Ik moest het weten. Alles op alles; niets. En dan die verstikkende greep. Slaap vatten is onmogelijk. Alle verlangen naar veiligheid maakt plaats voor koude overlevingsdrang. Bloed pulseert door aderen. Hoogspanning. Het hart bonkt in de keel. Nog wel. Een waas voor de ogen. Ontheemd. Zo machteloos, alle hoop gezonken. De ranzigheid van –
“Smerige slet,” dacht ik, of zei ik het hardop? Ik weet het niet meer. “Hoe kun je dit doen terwijl ik je aan het bevrijden was?” Ze leek het niet te horen. Ik legde mijn handen op haar gezicht om haar niet te hoeven zien. Ze gleden als vanzelf weer naar beneden. Toen besloot ik te knijpen. Ze had het verdiend. Elke stoot met mijn lendenen kneep ik harder. En langzamerhand begon Muriël ongecontroleerder te bewegen. Ik keek haar aan en de blik in haar ogen veranderde niet. Ik kneep en stootte, tot ik een flits van angst in haar ogen zag, tot ik voor de laatste keer in haar kwam. Haar slappe lichaam lag onder me en haar ogen waren dof. Behalve de lichte trillingen van de lichamelijke inspanning en het zweet op mijn rug voelde ik niks.
– “Het begint ergens op te lijken, ouwe peer.” De woorden van Franco konden soms snijden. Snijden als een fileermes in het zachte vlees van –
De deurbel ging. Ik stond op en trok mijn broek omhoog. Terwijl ik naar de hal liep, ritste ik de gulp dicht. De bel ging nogmaals. Ik opende de deur. Daar stonden twee mannen.
“Goedendag,” zei de ene. Hij hield een mapje omhoog met daarin een pasje met zijn foto erop, alsof hij in een slechte politiefilm speelde. “We zijn bezig met het onderzoek naar de dood van twee medewerksters van de supermarkt.”
“Daar heb ik van gehoord.”
“We zijn op zoek naar ene Johan Huiskamp.”
“Dat ben ik.”