De vaart
De vaart zat er aardig in. Met gezwinde pas liep hij door de drukke straten van de stad. Toch schoot hij niet op. Het winkelend publiek liep hem voortdurend voor de voeten. Deed hij een stap opzij en passeerde hij een stel slenterende dikkerds, dan botste hij bijna tegen de mensen aan die voor hen uit liepen. Hij zuchtte diep, probeerde zich zo min mogelijk te ergeren en zette een nieuwe slalombeweging in.
Dit groepje mensen liepen met z’n vieren naast elkaar en namen bijna de gehele straat in de breedte in bezit. Hij wurmde zich tussen hen door en stuitte op tegenliggers. Een nogal grote man botste bijna tegen hem op. Hij duwde zijn elleboog in de fikse buik van de man en wilde zich erlangs wrikken.
‘Wat dacht jij?’ vroeg het gevaarte dat hem tegenhield. ‘Ik beuk me er even doorheen?’
‘Sorry. Ik heb een afspraak.’
‘Een afspraak als excuus om een ander te slaan. Zal ik jou eens…?’ De man stokte, keek in het gezicht van de figuur in de lange regenjas die tegenover hem stond en leek zich rot te schrikken.
Hij zag een bleek gelaat, helemaal wit rond de neus, de slapen trilden. Was het woede, verrassing, angst? Hier wilde hij niet over nadenken. Niet nu. Snel was hij langs de trillende grote man heen geglipt. Hij was nog geen twee stappen verder of hij
– slaan, huilen, knij – ze – mag niet te – berei – voor wat het w – trakker – evig, nog stevi – uw uiteen, alsof het sti – maaiend, – maar dan wel uitgebreid, niet zo vluchtig als je zou verwachten – met voorbedac – tot ze niet langer – veruit de meesten hadden beter moete – ik, ik was mijn handen i – oord op de prost – ttere noodzaak d – olang ze definitief zwijgen, zal niema – til, doodst –
stuitte op iemand anders. Hij schrok. Herkende hij haar? Ze leek op iemand. Had hij haar eerder gezien? En waar dan? Een vermoeden bekroop hem. Ze droeg een dikke jas, die haar ranke gestalte verborg. De kraag ervan had ze hoog opgestoken, bijna tot onder haar neus. Een gebreide muts bedekte haar haren. Maar die ogen, die herkende hij. Maar waarvan?
De ogen keken hem strak aan en werden groter. Zag hij angst? Ze zei iets, maar hij kon haar stem niet horen. De vrouw draaide zich snel weg van hem en ging hem voorbij.
Heel even bleef hij staan. Zijn hart bonkte in zijn keel en de rillingen liepen over zijn lijf. Toen zuchtte hij diep en liep hij verder.
Een moeder met een kinderwagen week voor hem opzij. Hij haalde een man in. Een groepje jongelui dat bij een winkelpui stond, staakte het gesprek en keken hem na. Hij botste tegen een mevrouw die een zware tas voortsleepte. Er viel iets op de grond. De mevrouw bukte, maar hij liep door. Iemand riep, maar hij hoorde geen geluid. Waarheen? Daarheen.
Een verkeerslicht. Hij wachtte.
Wie was ze en waar kende hij haar van? Wat was er nu anders dan die keer of keren dat hij haar voor zich had gezien? Hij haalde zich haar gezicht voor de geest, haar gezicht zonder kraag en sjaal over haar kin en mond, haar haren onbedekt. Was ze blond of juist donker, had ze steile of krullende haren, lang of kort? En wat droeg ze die keer dat hij haar zag? Een jas, een jurk, een broek of …
– od moet ze, – ver weg in de mist, waardoor ik nauwelijks zicht had o – cht knijpen, tot ze ophield met bew – ergens zijn m – ergeven, voor zo’n belachelijk bedrag! Geen prijs is hoog genoeg v – schaduw over het lichaam, een smet op – t kunnen we – rgelding door de verhevene, ze zal zich moeten verantw – chuwd, maar ze – ij bent slechts de boodsc –ient niet b – htgever zal eveneens b – len van de deadline die we je hebb – aak je geen zorgen, ik doe het zware wer – etje lucht haar lijf verli – vanwaar de onrust, de – ittekens – open, – weld, tot bloedens toe, medogenl –
… een nieuwe rilling door zijn lijf. Hij wist het. Tegelijkertijd draafde hij verder, door het rode licht. Aan de overkant van de straat dook hij een smalle weg in. Ze was zwaar opgemaakt, terwijl ze zichzelf liet zien. Aan haar voeten rode naaldhakken. Verder droeg ze weinig tot niets.
Langs de hoge huizen, voorbij het park. Lang zou het niet licht meer blijven. Een straat oversteken, nog een. Dan links, vervolgens rechts, weer oversteken en lange tijd rechtdoor. Daar was de dijk. Hij ging omhoog en voelde de kramp in zijn knieën en kuiten. Hij vond de kracht om door te gaan. Bovenop was hij nu. Iets links. Daar was een opening in het hek. Hij sloeg rechtsaf, liep het bemodderde pad af naar beneden en bleef daar staan.
Roland Haamschaar tuurde door de opkomende mist het water in en absorbeerde de rust die opsteeg uit de vaart.
–
Apeldoorn, november 2019