De tijd
– de tijd begint te dringen, je weet het. er is geen reden waarom je nog langer zou wachten. doe het dan ook niet. aarzel niet langer en houd je aan de deadline, w – . anders moet je boeten, maar dat weet je ook. je kunt dus niet zeggen dat het buiten je macht was, want je was voorbereid, je verantw – beloont je trouw. dan komt het goed. weet –
Hij vroeg zich niet af waar ze vandaan kwam. Ze was er gewoon. Ondertussen was hij er vertrouwd mee. Niet dat ze altijd even prettig was. Integendeel, in de meeste gevallen verontrustte de stem in zijn hoofd hem en deed ze hem angst aan. Maar als hij luisterde en deed wat ze zei, dan voelde het goed. Misschien niet gelijk, maar gaandeweg verdween de angst en voelde hij hernieuwde kracht om verder te gaan.
De wind deed de lichte mist traag verdwijnen. Met moeite kon hij de overzijde van de vaart onderscheiden. De rimpeling van het water was verdwenen en het oppervlakte leek nu strak. Hij wist dat het niet zo was. Er stond een lichte stroming, maar daar zag je niets van.
Hij wist dat hij iets had gedaan of ergens mee bezig was, maar de herinnering eraan bevond zich niet meer in zijn hoofd. In plaats daarvan bekroop hem een beklemmend gevoel, dat hem deed beven. Hij zuchtte diep, draaide zich om en liep de dijk af naar de huizen die daar begonnen. Langzaam werd het licht.
– oor. diep tot aan de ingewanden en dan nog verder als het kan. je voelt het onderhuidse weefsel meegeven tot het niet meer kan en scheurt. bloed welt omhoog, niet te stelpen. de pijn is onverdraaglijk, het slachtoffer gilt en schreeuwt de stembanden kapot. oorverdovend lekker. pervers genot, niet? gee – s beheersing, als je kan. laat het maar g –
Na een paar honderd meter stond hij voor een brede weg. Hij was hier al eerder geweest. Overdag was het een drukke straat, vol met auto’s, vracht- en fietsverkeer. Nu was het stil. De verkeerslichten stonden nog op knipperen.
Het was nog vroeg. Zou hij nog op tijd zijn? Hij hoopte het niet alleen, hij ging er ook van uit. Alle vorige dagen dat hij op dit uur en later langs het pand was gelopen, was er binnen nog activiteit. Hij kon niet te laat zijn. Hij mocht niet te laat komen. De tijd begon te dringen.
Maar hoe was de weg erheen ook weer? Zonder daarover erg te piekeren liep hij voort. Zijn neus achterna, zijn intuïtie volgend, dat had alle keren nog geholpen.
Ondertussen was hij in een winkelstraat en passeerde een kapper, een cafetaria, een schoenenzaak. Hij wierp een blik opzij. In een etalage stond een pop met slechts een rood doorschijnend jurkje aan. Op de armloze schouder hing een kaartje met een belachelijk bedrag. Te veel geld voor zo weinig stof. Hij rilde en liep verder.
Links, rechts, rechtdoor. Een plein. Eromheen cafés en restaurants. De terrassen waren leeg, de stoelen opgestapeld en met ijzeren kabel vastgeklonken. Hij stak het plein schuin over. Daar was een andere winkelstraat, maar smaller en met minder verlichting. De weg liep met een lichte bocht naar links. Bij de eerste kruising ging hij rechts de smalle straat in. Hier herkende hij het. Hij was warm, dichtbij. Toen zag hij het kleine pand.
De gordijnen waren gesloten. Door een kier tussen het gordijn en het kozijn zag hij een streepje licht. Achter het dunne glas van de ruit hoorde hij een geluid. Hij kon gerust zijn. En zie, hier naast de deur hing een bordje. Daar stond haar naam: ‘Selina’. Ronald Haamschaar zuchtte en glimlachte.
– aarom? waarom zou – de afspraak? – iet aan kracht. je hebt iets moois in het verschiet als je gewoon – et zicht op rust, je toekomst zal verz – de dringende noodzaak om t – je eraan overgeven, dat is het beste – vertrouw me – toe maar, ga maar, doe het – ant er rest je niet veel meer van de tij –
–
Apeldoorn, mei 2020