Hoog tijd voor een kroegverhaal (21)
‘Kan iemand mij even een kontje geven?’
Ik draaide me om en keek achter mij. Niets. De straat was leeg.
‘Hallo!’
De stem kwam van achter de struik vandaan. Ik liep erheen. Moest ik wel door de gemeentetuin heen. Getver, zo werden mijn mooie schoenen vies. ‘Getver,’ zei ik. ‘Zo worden mijn mooie schoenen vies.’
‘O wauw, ze zijn écht mooi.’
‘Dank je.’
Er stond een vrouw achter de struik bij de schutting. Hoe oud zou ze zijn? Halverwege de dertig, schatte ik. Laarsjes, zwarte broek, halflange grijze winterjas, zwarte sjaal, lange donkere krulharen die van onder haar muts vandaan kwamen. Rode wangen en diep donkerbruine ogen. Uiterlijk is niet belangrijk, maar mij schoot onmiddellijk te binnen: wat een mooie vrouw.
‘Wat sta je daar nou?’ vroeg ze. ‘Help me liever.’
‘Wat is de bedoeling?’
‘Als jij mij nou even een zet geeft, dan kan ik die schutting over.’
‘Ik hoop dat het niet iets strafbaars is dat je van plan bent? Want daar werk ik liever niet aan mee.’
‘Waar is de tijd gebleven dat mensen nog naar elkaar omzagen en elkaar hielpen zonder voorwaarden of zonder oordeel?’
‘Goede vraag,’ zei ik. ‘Voordat ik je help: hoe heet je?’
‘Is dat belangrijk?’
‘Nee, voor het verhaal niet, maar ik vind het toch wel fijn om te weten met wie ik precies van doen heb.’
‘Mijn naam is Helma.’
Ik stak mijn hand uit, maar bedacht me. ‘Och sorry,’ zei ik. ‘Na bijna een jaar ben ik nog steeds niet gewend dat we elkaar geen handen meer geven.’
‘Geeft niet. Ik heb het soms ook.’
‘Het is wat allemaal,’ ging ik verder. ‘Ik ben helemaal niet zo van dat klefferige, maar de laatste tijd merk ik dat ik gewoon weer mensen wil aanraken.’
‘Mij ook?’
‘Nou ja, ik ken je natuurlijk nog niet, maar wat niet is kan nog komen, hè?’
‘Ik ben benieuwd hoe ver je komt,’ gniffelde ze.
‘Jij bent dus Helma,’ zei ik.
‘En jij bent toch die schrijver?’
‘Aha, je herkent me. Iemand moet het toch doen.’
‘Je bent al een tijd niet meer in de schijnwerpers geweest, toch? Toch herkende ik je gelijk. Je hebt een markante kop.’
‘Ik zal dat maar als een compliment aanvaarden.’
‘Doe dat,’ grijnsde ze.
‘Wat doen jullie hier?’ klonk een heel andere stem.
‘Wie bent u nu weer?’ riep ik uit.
Van achter de struik verscheen nu een dame van zo halverwege de zestig. Nieuwsgierig keek ze Helma en mij aan. ‘Is er iets gaande? Moet ik de politie bellen?’
‘Alleen als u beroofd, verkracht of vermoord bent,’ zei ik.
‘Niet dat ik weet,’ zei ze. Met haar glimlach verschenen er een heleboel rimpels van achter het gebreide mondmaster op haar smoel. ‘Maar bent u niet…?’
‘Ik weet niet of ik het niet ben,’ zei ik. ‘Ik weet alleen maar wie ik wel ben.’
‘Zo is dat!’ krijste Helma.
‘Wat krijg jij nu zo plots?’ vroeg ik haar. ‘Zet de overgang zo opeens in?’
‘Ach welnee,’ zei ze. ‘Ik had alleen zin om zomaar eens wat te krijsen.’
‘Daar kan ik inkomen,’ knikte ik. ‘Ik heb dat ook wel eens, alleen ik doe het dan niet, omdat ik niemand aan het schrikken wil maken.’
‘O guttegut,’ zei de dame nu.
‘Wat bedoelt u?’ vroeg Helma.
‘Ik dacht dat ik een wind moest laten, maar ik heb nogal in mijn broek gekakt.’
‘Nu u het zegt, zo ruikt het inderdaad wel.’
‘Wat een wendingen, ineens,’ zei ik.
‘Windingen?’ Helma moest nu erg lachen om haar eigen woordgrapje.
‘Lachen jullie maar,’ piepte de dame. ‘En dat terwijl ik hier met een broek vol bruine bagger sta.’
‘Kan ik helpen?’ klonk nu een andere stem.
‘Nog een nieuw iemand?’ vroeg ik naar de persoon die zich kennelijk achter de struik bevond. ‘Het wordt zo wel een zwaar plot. Ik vraag me af of de Lezer dat aan kan.’
‘Kom maar tevoorschijn, hoor!’ riep Helma.
Het was een knulletje van een jaar of zestien. Hij droeg een lange broek, maar in de pijpen ervan zaten zo grote gaten, dat het net leek of hij een korte broek aan had. En dat met die kou. Op zijn hoofd droeg hij een baseballpet achterstevoren en in zijn gezicht zaten stoppels en puisten.
‘Helpen, zei je.’ Ik keek de jongen vaderlijk aan. ‘Misschien dat je deze dame even naar haar veertigkilometerwagentje kunt begeleiden?’
‘O, door zo’n leuke bink wil ik wel geholpen worden,’ zei de dame. ‘Ook al heb ik geeneens een veertigkilometerwagentje.’ Ze ging hem vast voor.
‘Je mag haar best een beetje aansporen, hoor,’ fluisterde ik het jochie toe.
De jongen keek verlekkerd, draaide zich toen naar de dame en gaf haar een ferme tik op het achterwerk.
‘Gadv, getvrrrr,’ brieste ze. ‘Nu zit het overal, tot ver naar voren in m’n …’
‘Dag mevrouw!’ riep ik.
De twee verdwenen achter de struik.
‘Zo,’ zei ik tegen Helma. ‘Eindelijk weer alleen.’
‘Ja. Ik dacht dat ze nooit weg zou gaan.’
‘Zo lang was het nu ook weer niet.’
‘Keek je er niet naar uit dan?’ Ze wierp me een wat verontwaardigde blik toe. ‘Als ik ergens naar uitkijk, dan duurt de tijd tot dat moment altijd zo lang.’
‘Nou, ik vind het wel fijn om met je praten, maar ik heb alle tijd. Zit dat bij jou anders?’
‘O, nou moet ik zeker zeggen dat ik naar je aanwezigheid zit te snakken of zo? Vergeet niet dat ik met iets heel anders bezig was totdat jij kwam.’
‘Wacht. Jij vroeg hulp. Wat was je eigenlijk van plan?’
‘Wat is het toch dat mannen altijd de drijfveren van een vrouw willen kennen?’
‘Haha,’ lachte ik. ‘Nee, ik doe geen moeite meer om een vrouw te begrijpen, want volgens mij begrijpt ze het zelf ook niet.’
‘Eh, wat bedoel je? Ik snap je niet.’
‘Precies,’ knikte ik. ‘Zullen we ergens naartoe gaan om iets te drinken? Of wacht…’
‘Dat is lief aangeboden,’ antwoordde ze, ‘maar de horeca is gesloten.’ Ze zuchtte. ‘Weet je, Bas: dit wordt gewoon allemaal niks.’
Even dacht ik na. ‘Ja, dat weet ik,’ zei ik toen. ‘Het is gewoon weer hoog tijd voor een kroegverhaal.’
–
Apeldoorn, december 2020