Hoog tijd voor een kroegverhaal (26)
Het was weer een dolle boel in café Lamlul. Er hing allerlei volk op krukken bij de toog. Dat heb ik nooit begrepen: waarom ga je dusdanig in de weg staan dat andere bezoekers niet bij de bar kunnen om iets te bestellen en dat de uitbater dus geld mis loopt? Gelukkig was hier bediening en nog leuke ook. Ik zat aan een tafel in mijn eentje en wachtte. Kijk, daar had je haar.
‘Dag Bas, wat mag het voor jou zijn, vandaag? Een water?’
‘Graag.’
‘Liefst uit de kraan, zoals altijd?’
‘Nee, doe maar eens uit een fles. Chaudfontaine, graag.’
‘Hebben we dat?’
‘Hoe moet ik dat weten? Jij bent hier van de bediening.’
‘Ik moet het even voor je navragen. Als we geen Chaudfontaine hebben, is een ander water dan ook goed?’
‘Doe voor de zekerheid toch maar uit de kraan,’ zei ik.
‘Staat genoteerd.’
‘En help me even. Ik ben je naam weer eens kwijt.’
‘Manuela,’ zei ze. ‘En het is niet zo vreemd dat je mijn naam kwijt bent, want ik heb hem je nog nooit verteld.’
‘Is dat zo? Het kan kloppen, want ik heb jou hier nog nooit eerder in de bediening of als gast gezien. Maar leg mij dan eens uit: hoe komt het dat jij die van mij wel weet?’
‘Jij bent toch de schrijver?’
‘De schrijver. Ja, dat ben ik. Leuk kennis met je te maken, Manuela.’
‘Insgelijks.’
‘Ik krijg nu langzaam wel dorst.’
Ze draaide zich om en liep naar de bar.
Lang was ik niet alleen.
‘Bas!’ brulde iemand.
Ik keek niet op. Er kwam iemand bij de tafel staan. Ik vermoedde dat het dezelfde persoon was als die net mijn naam had gebruld.
‘Bas!’ klonk het weer. ‘Jij bent toch Bas?’
‘Je bedoelt de schrijver?’ Manuela was erbij komen staan.
Naar haar wilde ik wel opkijken. Ze droeg een dienblad met daarop een glas, dat gevuld was met water. ‘Dé schrijver. Dat is hij.’ Ze zette het glas op tafel voor me.
‘Dank je, Manuela.’
‘Maar wie bent u?’ vroeg ze aan de pief.
‘Dylan.’
‘Zoiets vermoedde ik al,’ zei Manuela. ‘Je ziet er inderdaad uit als een Dylan of Roy of Frenkie.’
‘En wat is daar mis mee!?’
‘Zei ik dat er iets mis was? Ik veroordeel iemand niet op dingen waar hij helemaal niets aan kan doen.’
‘Wat bedoel je?’
‘Ik?’ Manuele begon giftig uit haar ogen te kijken. ‘Je durft wel, hè?’
Ik lachte.
‘Wat lach je?’ Manuela keek me aan. Ze lachte nu ook.
‘Ik vind het heerlijk hoe je tekeer gaat,’ legde ik uit. ‘Je ziet er zo leuk en vriendelijk uit en dan brand je plots deze pief zo lekker af. Daar houd ik wel van.’
‘Haha, dank je.’ Manuela draaide zich weer naar de pief. ‘En jij?’ snerpte ze. ‘Waar houd jij van?’
‘Ik?’
‘Ja jij, piefmans. Waar houd jij van?’
‘Rukfilms.’
‘Huh?’ Manuela leek ietwat uit het veld geslagen. Ze herstelde zich: ‘Rukfilms? Bedoel je pornofilms met masturbatiescènes?’
‘Nee, nee.’ De pief klonk bijna verontschuldigend. ‘Gewoon: rukfilms. Heel slechte films die echt volkomen ruk zijn.’
‘Ach zo,’ zei ik. ‘Maar waar hadden we het over, Manuela? Als deze pief nu verder wil gaan met zijn volledig overbodige leven, dan praten wij gerust verder. Ga zitten.’
Manuela ging zitten. Ze pakte mijn hand. ‘Wat heb je gedaan?’ vroeg ze, terwijl over mijn duim wreef. ‘Je hebt hier een snee.’
‘Tja, het leven van een hobbykok gaat niet over rozen,’ moest ik toegeven. ‘Paar dagen geleden heb ik mijn duim verminkt tijdens het snijden van een au-bergine.’
‘Hehe,’ klonk het achter ons. Het was de pief die Dylan heet en die nog altijd naar ons stond te koekeloeren.
‘Wat valt er te lachen, pief?’ vroeg Manuela.
‘Ja, wat valt er te lachen?’ vroeg ik. En tegen Manuela: ‘Zo leuk was mijn grapje van au-bergine nou ook weer niet.’
‘Nou,’ grinnikte de pief. ‘Ze zei: je hebt een snee. Terwijl ze er zelf ook een heeft.’
Manuela stond op en gaf de pief een enorme hengst tegen zijn kanis. De pief wankelde en sloeg tegen de tafel. Hierdoor viel mijn glas water om. Manuela bleef Dylan slaan. Ze had haar dienblad met twee handen beet en roste het keer op keer in het gezicht van de pief, die al lang buiten westen tegen de vloer was gesmakt. Bloed stroomde uit de kop van de kerel. Eindelijk hield ze op.
Hijgend kwam ze weer naast me zitten. ‘Dat luchtte op,’ zei ze.
‘Volgens mij had je dit even nodig, is het niet?’ vroeg ik.
‘Wat je zegt,’ zei ze.
‘Ik zei het dan ook.’
‘Dat kan ik niet ontkennen.’
‘Doe het daarom ook maar niet.’
‘Hoe zou ik het kunnen doen als ik het niet kan?’
‘Een waarheid als een koe,’ zei ik. ‘Waarom werd je nou zo plots zo van de mepperige? Was je beledigd omdat hij zei dat je een snee hebt?’
‘Nee.’
‘O, gelukkig. Want ik neem aan dat je er inderdaad eentje hebt. Is het niet van voren – je zou immers verbouwd kunnen zijn, zo goed ken ik je niet – dan in ieder geval toch wel van achteren.’
‘De poepgleuf, bedoel je?’
‘Wis en waarachtig,’ knikte ik. ‘De canyon tussen uw linker- en rechterbil.’
‘Nee, ik was niet beledigd om zijn stomme opmerking over de snee.’
‘Fijn te horen dat je niet zo snel geraakt bent door stomme opmerkingen, althans niet door deze. Maar wat was het dan wel dat je ertoe aanzette om hem tegen de grond te raggen?’
‘Z’n wansmaak.’
‘Wansmaak?’
‘Hij houdt van rukfilms. Zei hij zelf.’
‘O ja, nu je het zegt…’
‘Dat zeg ik niet, dat zei hij, zei ik toch?’
‘Ik zeg het niet graag, maar je hebt gelijk.’
Ze grinnikte.
Ik grinnikte ook.
‘Zit jij nou te lachen om je eigen opmerking, Bas?’
‘Nee.’
‘O, waarom zit je dan nú wel te lachen?’
‘Heerlijke dialoog dit, Manuela.’
‘Vind je?’
‘Toch wel. Toch wel.’
‘Dan is het hoog tijd, Bas.’
‘Waarvoor?’
‘Volgens mij moet jij naar huis.’
‘Naar huis?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
‘Om te schrijven.’
Ik deed het godverdomme ook nog.
–
Apeldoorn, november 2021