Intiem – Lotgenoten (0042)
Lotgenoten,
Ik ben nog maar net op weg, maar al bekaf. Vanmorgen gaat het niet zo soepel. Zoals gebruikelijk ben ik om vijf uur opgestaan, heb ik een mok koffie gedronken en mijn banaan en Griekse yoghurt met granola en noten en bessen gegeten. Ik zou dus voldoende energie moeten hebben. En zo enorm lang ga ik niet rennen.
Om de dag loop ik mijn ronde hard. Ik heb het nodig. Om mijn hoofd leeg te maken, onder andere. Die ronde is vaak grotendeels dezelfde. Ik zoek een route waar niet veel verkeer is en het liefst een door parken en achterafstraatjes. Nu woon ik in het centrum van ons zo majestueuze Apeldoorn en is het doorgaans voor zessen ’s morgens vrij stil op straat. Ik zoek ook naar wegdek dat lekker loopt. Geen strak gelegde klinkers, geen modern keihard asfalt. Ik heb weliswaar heel goede loopschoenen met gigantische demping, maar ik loop het lekkerst op het wat oudere zachte asfalt dat fijn veert en op halfverharde parkpaden.
Nu loop ik helemaal niet lekker. Ik kom moeilijk op gang en ben na een paar honderd meter al moe in de benen. Wat zeg ik? In mijn hele lijf. Er klopt iets niet, maar wat? Meestal duurt het even voor ik op gang ben en daarom doe ik opwarmoefeningen, maar dit is anders dan anders. Zo is er niks aan. En dat terwijl ik anders altijd met volle teugen geniet van de rust om mij heen, van de vogels die de stilte verbreken met hun vroege ochtendlied en van de eerste zonnestralen die me verwarmen. Het is mooi om te zien hoe de stad ontwaakt.
De overdag zo drukke weg is nu doodstil en ik hoef niet in te houden om hem over te steken. Ginds is het smalle pad langs het stadsstroompje met de groenstrook ernaast. Daar weer langs is het halfverharde wandelpad en nog weer links zijn struiken en daar weer achter een smalle weg waaraan woningen liggen. Dat wandelpad, daar wil ik overheen. Op andere dagen ben ik op dit punt volop op gang en ren ik energiek het parkachtige gebiedje in. Nu niet. Mijn lijf protesteert. Waarom? Wacht, ik weet het!
Ik moet poepen.
Dat poepen van mij, daar heb ik al veel woorden aan gewijd. Ik zal het kort houden. Helaas ben ik behept met onvoorspelbare darmen. Als ik de aandrang voel, dan moet ik binnen een paar minuten. Doe ik dat niet, dan doe ik het toch. Vroeger was het niet zelden dunne drek. Familiekwaal. Hoe zeg ik dat altijd? ‘Chronisch dunne kak spettert over onze genen.’ Sinds ik ben gestopt met alcohol drinken en vlees eten is dat grotendeels voorbij, maar de onvoorspelbaarheid is gebleven. Ik moet poepen.
En het klopt. Na het opstaan heb ik dan wel goed ontbeten; pas nu dringt het tot mij door dat er iets ontbrak aan het ochtendritueel. Meestal krijg ik na de koffie en het ontbijt de aandrang en dan bezoek ik het toilet voor ik de deur uitga. Deze morgen dus niet. Ik ben zo de deur uit gerend. Ik moet poepen.
Gelukkig, daar begint de rij bomen die het zicht vanaf de huizen op het looppad belemmeren. Daar zou ik eventueel. Als er geen mensen. Het is vroeg, nog voor zessen ’s morgens. Dus vast geen mensen die hun hond uitlaten.
Gelijk bij de eerste bomen houd ik mijn pas in en stap ik tussen de struiken. Ik schuif mijn onderbroek en sportbroek naar beneden, hurk en zet druk. Een dikke drol verlaat mijn lijf. Snel kom ik omhoog, trek ik mijn kleren naar boven en ik wil weer vaart maken.
Hé, wat is dat? Van links komt plots een fiets. Met daarop een jonge dame. Waar komt die nou vandaan? Is daar een doorgang tussen de bosschages door, van de weg naar dit pad? In de gauwigheid zie ik lange blonde haren, een rond gezichtje, zwarte korte jas, grijze joggingbroek en sportschoenen. En ik zie dat ze een hond aan de lijn heeft. Een bruine korthaar die me geen blik waardig gunt. Het meisje wel. ‘Hoi!’ zegt ze me iets te luid. Ze stuurt naar links en rijdt het pad in dat ik ook wil gaan.
‘Goedemorgen,’ kan ik uitbrengen. Dan rijdt ze van me weg en de hond sjokt iets voor haar uit, alsof hij haar voort trekt.
Ik blijf even staan. Het eerste wat me te binnen schiet is: Heeft ze me zien poepen? Zei ze daarom iets? Jongelui groeten doorgaans geen vreemden. Aan de andere kant: ze heeft een hond. Hondenbezitters groeten meestal wel de mensen die ze tegenkomen. Vooral andere hondenbezitters, dan. En ik heb geen hond. Ik heb wel zitten poepen in het wild, net als een hond. Behalve mijn moeder heeft nog nooit iemand mij zien poepen. Maar mama is dood. Op deze manier is nog niemand zo dichtbij mij geweest. Zelfs De Vrouw niet. (Plassen heeft ze wel eens gezien.) Ik deel iets heel intiems met dit meisje. Wat natuurlijk ook kan, is dat ze helemaal niets heeft gezien. Ja, een vent in blauw shirtje en kort sportbroekje die op het punt staat om te gaan rennen.
O ja, dat was ik aan het doen. Ik maak weer vaart en loop in de richting die de fietsster is gegaan. Terwijl ik verder hol, kijk ik haar na. Inhalen zit er niet in. Die hond is sneller dan ik.
Wat een avonturen weer.
–
Apeldoorn, juni 2022