Verdiend – Lotgenoten (0052)
Lotgenoten,
‘Een statiegeldfles,’ zegt de man. Hij draait zich om in zijn scootmobiel en kijkt me aan. Ondertussen probeert hij het ingedeukte frisdrankflesje te proppen in een plastic tas, die aan de rugleuning hangt. Het was een tas met grote hengsels en met reclame van een supermarkt erop. De tas is zó versleten, dat ik niet kan lezen om welke supermarkt het gaat. ‘Ik kom hier toevallig langs en zie daar wat liggen en denk: Hé wat is dat nou? Kom ik dichterbij: is het een statiegeldfles. Die raap ik op. Zonde om te laten liggen, toch?’
Het is net zes uur geweest. In de ochtend. Ja, ik sta daar nogal vroeg bij die bushalte. Als ik vóór half zeven opstap, dan krijg ik veertig procent korting, zegt mijn abonnementje. Iets na zevenen ben ik dan op de werkplek en dan kan ik ook even na half vier weer naar huis.
In de loop van de afgelopen jaren ben ik een waar ochtendmens geworden. De wekker staat nog voor vijf uur. In alle rust kom ik op gang en met dit mooie weer zit ik op het balkon te ontbijten en zie ik de stad ontwaken.
De streekbus stinkt weer, want het vervoersbedrijf heeft gemeend de slecht functionerende elektrische bussen te moeten vervangen door dieseldingen. Terwijl ik op de bus wacht, kijk ik naar de duiven die over het asfalt wandelen, naar de ratten die langs de stadsbeek rennen en naar het appartementencomplex aan de andere kant van de straat. Daar woon ik. Twee hoog. Daar waar de gordijnen nog dicht zitten, net als bij alle andere woningen in het gebouw.
Ik heb hem heus wel zien aankomen. Bij een openbare vuilnisbak die een heel eind verderop staat was hij al stil blijven staan. Zijn stevige arm verdween en haalde wat papier en plastic tevoorschijn, dat hij ook weer terug propte. Toen was hij doorgereden naar de volgende afvalbak en ook daarin wroette hij. Nu hij bij de bak komt die naast het bushokje staat, ziet hij mij. En het lege flesje dat bij het bankje op de grond ligt.
‘Zo heb ik vanmorgen al voor tien euro aan statiegeldflessen in de stad gevonden,’ glundert hij.
Ach zo. Ik kan hem nu confronteren met zijn ’toevallig’ en ‘hé, wat ligt daar nou?’, maar dat lijkt me geen goed idee. De man kijkt me met grote bloeddoorlopen ogen aan. Ik zie wijde pupillen. Hij draagt een oude honkbalpet en een baard van enkele dagen. Zijn bodywarmer is vuil, er zitten vlekken in zijn vale spijkerbroek en gaten in zijn schoenen.
‘Dan was je er al vroeg bij?’ vraag ik.
‘Ja, ik kon de slaap niet vatten. En ik had geen geld voor de opvang. Maar nu heb ik dan toch zeker tien euro bij elkaar gevonden.’
Volgens mij klopt er iets niet aan zijn verhaal. ‘Nou, dat komt dan mooi uit,’ zeg ik. ‘Bovendien: fijn dat je de rommel van de straat af haalt.’
‘Ja, ze gooien zo’n fles weg, maar er zit statiegeld op. Ik heb al tien euro. Dat is mooi verdiend, toch?’
‘Zeker.’ Ik glimlach.
‘Nou, ik moet gaan, want ik heb nog wat te doen.’
‘Succes ermee,’ zeg ik.
Hij rijdt iets verder en steekt dan over naar de andere kant van de straat. Daar staat nog een afvalbak en zijn arm verdwijnt er diep in.
Ik grinnik, maar moet dan op zoek naar mijn ov-chipkaart. De bus komt eraan.
Wat een avonturen weer.
–
Apeldoorn, juni 2023