Eryngii
De klok sloeg vier maal. Het was tijd voor zijn gebruikelijke wandeling. Nog voordat hij de riem had gepakt, stond Beitel al enthousiast aan zijn voeten te springen. De heer Vuistsnede glimlachte en zei: ‘Ja, dat heb je goed gezien. We gaan naar buiten.’
De heer Vuistsnede sloot zijn appartement af. Terwijl hij over de galerij liep, trok Beitel aan de riem: die wist dat er een fijne wandeling aan zat te komen en kon niet wachten voordat hij bij de lift was. Het was dat het mopshondje te klein was, anders had hij met zijn platgeslagen neus het knopje van de lift ingedrukt. De deuren openden zich.
‘Goedemiddag,’ zei de heer Vuistsnede beleefd. De jongedame in kwestie zei niets, knikte niet eens. De heer Vuistsnede stapte de lift binnen en draaide zich om. Zijn blik was gericht op de liftdeuren die zich sloten. Vanuit een ooghoek probeerde hij de vrouw schuin achter hem te observeren. Het weinige dat hij zo snel had gezien, waren haar opgestoken blonde haren, de dikke bontmantel en de zwarte netkousen waarin gaten zaten. Allerlei gedachten en vermoedens schoten hem door het hoofd, maar de heer Vuistsnede probeerde die te verdringen. Hij kende haar niet, hij kende haar levensverhaal niet en hoe nieuwsgierig hij ook was, het zag er niet naar uit dat hij het ooit zou kennen, dus wilde hij geen oordeel vellen, hoe moeilijk ook. Tja, oordelen gaat snel, was hij van mening. Zeer snel.
De lift deed er niet heel lang over om op de begane grond te komen. Beitel gaf een kort blafje en de deuren openden zich weer. Het hondje sleurde zijn baasje bijna naar buiten. ‘Goedemiddag,’ zei meneer Vuistsnede zonder nog om te kijken. Vriendelijk zijn en blijven kon altijd.
Ze waren nog een twintig meter op weg of er kwamen twee politiewagens met gillende sirenes aangereden. Of wacht, daar kwam ook nog een arrestantenwagen en nóg eens twee politiewagens achteraan. Meneer Vuistsnede stopte en draaide zich om. De politiemacht kwam tot stilstand bij het entree van het appartementencomplex. Meerdere agenten waren uitgestapt en zochten nu in hoog tempo een weg naar binnen.
Waar was de jongedame in de bontjas gebleven? Ze was niet achter hem aan komen lopen, dus zal ze de andere kant op gelopen zijn, redeneerde meneer Vuistsnede. Maar hij zag haar niet meer. Zo ver weg kon ze toch nog niet zijn.
‘Uitkijken, ouwe!’ riep iemand. Zo’n moderne elektrische fiets met van die dikke banden reed hem bijna omver. Meneer Vuistsnede was te verbouwereerd om iets te zeggen. Hij bevond zich op het voetpad! Wat deed die vette baik hier dan? Levensgevaarlijk.
‘Kom, Beitel,’ zei meneer Vuistsnede. Waarom hij dat zei, wist hij eigenlijk niet goed, want Beitel trok aan de riem in de richting van het stadspark.
Dat stadspark was niet heel groot, maar toch konden ze er uren in rondwandelen. Beitel vond steeds weer nieuwe paadjes en doorsluipgangetjes en meneer Vuistsnede liet zich maar wat graag meeslepen. Het bewegen deed hem goed, merkte hij. Fit blijven was belangrijk, zeker voor iemand van zijn leeftijd. Na een tijdje sloeg de vermoeidheid echter wel toe.
‘Even rusten, Beitel,’ zei hij. Het mopshondje wist wat hij bedoelde, want hij trok aan de riem in de richting van hun vaste bank, iets verderop.
Toen ze vlakbij waren, nam iemand anders ook plaats. ‘Deze is bezet, Beitel. Een stukje verder staat er nog een.’
‘U kunt er nog wel bij, hoor.’ De stem klonk warm en vriendelijk. Meneer Vuistsnede keek in twee donkerbruine ogen. Hij smolt. De jonge vrouw streek een lok blond haar uit haar gezicht, glimlachte en zei: ‘Ik schuif een stukje op. Komt u er gezellig bij zitten.’
‘Dank u, dat is heel aardig van u.’
‘Geen probleem,’ glunderde ze. ‘Het park en de bank is er voor iedereen.’
Meneer Vuistsnede nam plaats. Hij trok Beitel naar zich toe en liet hem tussen zijn benen op de grond zitten. Het hondje was echter ongedurig, stond al snel weer op zijn pootjes en begon naar de jongedame te blaffen. ‘Nee, Beitel. Zit.’ Meneer Vuistsnede drukte hem weer terug op zijn plaats. Grommend bleef de mops zitten. ‘Braaf, Beitel.’ In de verte klonken sirenes.
‘Wat luistert hij goed,’ zei ze.
‘Dank u,’ knikte hij. Het was destijds een dure puppycursus geweest, maar dat vertelde hij maar niet.
‘Komt u vaak hier in het park?’
‘Bijna dagelijks, hè Beitel?’ En vaak meerdere keren per dag, zelfs. Vandaag was het blauwe zakje nog niet gevuld. ‘En u? Klopt het dat ik u hier nog niet eerder heb gezien?’
Ze legde een hand op zijn onderarm. ‘Zeg maar “je”, hoor. “U” voelt zo oud.’
‘Och pardon, het was niet mijn bedoeling om…’
‘Nee nee, zo bedoel ik het niet.’ Ze lachte. ‘Ik bedoel: ik ben denk ik heel wat jonger dan u, maar ik wilde absoluut niet zeggen dat u oud bent.’
‘Maar dat ben ik wel.’ Nu was het zijn beurt om te lachen.
‘U bent grappig,’ zei ze. ‘Maar ik bedoel het respectvol. Het voelt niet goed dat ik u tutoyeer.’
‘Wat je wilt. Ik vind het goed,’ zei hij.
‘U bent niet alleen grappig, maar u bent ook fijn gezelschap.’
Hij glimlachte verlegen. Ze raakten verder aan de praat. Boven hen cirkelde een tijdje een helikopter en na een paar rondjes werd het weer stil in de lucht. Langzaam werd het donker om hen heen.
‘Het is al laat,’ zei ze.
‘Och ja, nu je het zegt. Kan ik je ergens naartoe brengen?’
‘Nee, niet speciaal. Ik zou graag wat gaan eten.’
‘Alleen?’
‘Liever niet,’ zei ze. ‘Maar ik ben alleen.’
‘Laat mij je dan vergezellen.’
‘Ik zei het toch? U bent fijn gezelschap.’
‘Wilt u alvast iets drinken?’ De ober stond afwachtend met een telefoonachtig apparaatje naar hen te kijken.
‘Ja, graag,’ zei ze. Verder zei ze niets, maar ze keek meneer Vuistsnede intens aan.
‘O, eh …’ hakkelde hij. ‘Eh … zullen we een flesje wijn delen?’
‘Prima plan,’ zei ze. Ze opende het menu en begon te lezen.
‘Doet u maar een flesje rode huiswijn.’
‘Uitstekend. Komt er zo aan.’ De ober tikte iets in en verwijderde zich.
‘Ik ga even naar het toilet,’ zei hij. ‘Let jij zo lang op Beitel?’
‘Natuurlijk,’ zei ze. Beitel bewoog onrustig onder de tafel, maar kon geen kant op. Hij lag vast aan de tafelpoot.
Op de wc was hij snel klaar. Terwijl hij zijn handen waste, keek hij in de spiegel. Wat gebeurde er vandaag? Het leek onwerkelijk. Te mooi om waar te zijn. Hij, meneer Vuistsnede, hij was uit eten met een aantrekkelijke jongedame. Zij vond hem fijn gezelschap en het genoegen was geheel wederzijds. Maar illusies maakte hij zich niet. Hij was een stuk ouder dan zij. Maar, knikte hij zichzelf in de spiegel toe, voor nu zou hij genieten van het moment. En daarbij: hij wilde haar niet te lang laten wachten.
Toen hij bij hun tafel terug kwam, stond zijn glas ingeschonken klaar. Beitel gromde dreigend. ‘Kom kom,’ zei hij, terwijl hij weer ging zitten. ‘Niet zo argwanend, hoor. Het is goed volk. Je hoeft niet jaloers te zijn op … eh, hoe heet je eigenlijk?’
Ze grinnikte. ‘Zeg maar Manuela,’ zei ze.
‘Manuela,’ herhaalde hij. ‘Mooie n…’
‘Hebt u een keus kunnen maken?’ De restaurantbediende stond alweer aan de tafel. ‘Wat mag het voor u zijn?’
‘Voor mij de koningsoesterzwammen,’ zei Manuela.
Meneer Vuistsnede vouwde de kaart open en het eerste wat hij zag was de Wiener schnitzel. ‘Doe deze maar,’ wees hij.
‘Zoals u wilt.’ En weg was de ober.
Meneer Vuistsnede nam een ferme slok.
Verder herinnerde hij zich weinig van de avond. Ja, het was alleraardigst geweest met Manuela. Ze had die dikke bontmantel niet uitgedaan, maar haar gezelschap was prettig. Het gesprek voelde ongedwongen en warm. Ze bevroeg hem vriendelijk over zijn leven en zijn werkverleden en wilde weten waarom hij alleen woonde want hij was toch een aantrekkelijke man? Blozend had hij zijn blik afgewend van haar vragende ogen en haar sensueel volle lippen die ze fel rood bijstiftte. Er zaten gaten in haar zwarte netkousen. Hij had nog iets gestotterd over onafhankelijkheid, maar de details wist hij niet meer. Dat was vreemd, want zo veel had hij niet gedronken. Er was meer vreemd. Hij wist haar voornaam, maar had hij zichzelf eigenlijk voorgesteld? Hadden ze nog een nagerecht besteld? Was hij het die had afgerekend? Vaag stond hem nog bij dat ze samen het restaurant verlieten en daarna dat hij thuis was gekomen en op de bank was geploft. Wat hij zich niet meer kon herinneren, was of ze met hem mee was gegaan of al eerder afscheid had genomen. Had hij zelf zijn huisdeursleutel uit zijn broekzak weten te vissen? Hij vond het warm in huis, wilde zijn jasje uittrekken en kwam tot de ontdekking dat zijn portefeuille met alle pasjes erin uit de binnenzak was verdwenen. Maar daarover kon hij zich op dat moment niet zo heel druk maken, want hij was te moe en viel in slaap. Beitel was nergens te bekennen, terwijl die altijd ’s nachts op de bank sliep.
Veel, heel veel later schrok de heer Vuistsnede wakker. De klok sloeg vier maal.
–
Apeldoorn, oktober 2023