Aardappels – Lotgenoten (0056)
Lotgenoten,
U zult het wel weer allemaal gezeik vinden, maar ik moet u toch vertellen over wat ik een tijdje terug heb beleefd rondom het functioneren van mijn urogenitale buis.
Begin september was ik op vakantie en ik liep door de Altstadt van Dresden. Het was er zeer warm – zo’n dertig graden – en we hadden ons op het heetst van de dag op een terras tegoed gedaan aan koffie, Obstschmanktorte en een boel water. Dat kon niet goed gaan.
Niet veel later liepen we over de Zwinger en ja hoor. ‘Vrouw,’ zei ik tegen De Vrouw, ‘ik moet pissen.’
De Vrouw zuchtte.
Want ja, ik moet vaak plassen. Dat krijg je als je een oude vent wordt. Om de dag ga ik ’s morgens in alle vroegte een ronde hardlopen. Weer of geen weer. Als ik dan na drie kwartier of een uur weer thuis kom, dan vul ik alle afgescheiden vocht weer aan met veel water. Minstens drie grote glazen verdwijnen er dan in mij. De eerste twee à drie uur daarna moet ik vaak naar het toilet. Heel vaak. Op warme dagen drink ik meer dan anders, dus dan leeg ik mijn blaas ook vaker dan anders.
Ouderdom komt met gebreken. Mijn plas ophouden, dat lukt me steeds minder goed. Als ik mijn tanden sta te poetsen, komt de aandrang op gang en niet zelden verlies ik staande bij de waskom al enige druppels urine. U wilt het allemaal niet weten, dus houd ik erover op.
We daalden de trappen van de Zwinger af. ‘Blijf jij maar hier in de buurt!’ riep ik naar De Vrouw achter mij. Ik spoedde me over het Theaterplatz. Waar? Waar?
Je zult het altijd zien: juist als je op z’n hoogst nodigst moet, dan is er nergens een geschikte plek te vinden om de aardappels af te gieten. Maar wacht. Daar! Daar aan de overkant, daar was een terras van een hotel-restaurant. Het was druk op dat terras, dus niemand die zou doorhebben dat ik geen klant was en geen consumptie had genuttigd, maar wel gebruik maakte van het toilet. Ik slalomde tussen de tafeltjes door, negeerde de serveerster die bij de deuropening stond en rende bijna naar binnen. Dit moest niet te lang meer duren. Een enkel druppeltje ontsnapte me al.
Bliksemsnel scande ik het interieur en de wanden op bordjes die zouden kunnen duiden waar het toilet zich bevond. Zowaar. Een pijl wees me een trap af en daar beneden was het nogal een doolhof. En geen verder bordje of pijl meer te vinden, natuurlijk. Althans niet op het eerste snelle gezicht. Ik liep verschillende conferentie- en eetzalen in en uit en net op tijd ontwaarde ik het vervolg van de pijlenbordjesspeurtocht.
Op het moment dat ik mijn hoop opgaf – of wacht, het ging niet om de grote hoop, het ging om het afscheiden van urine – op het moment dat ik het bijna echt niet meer kon ophouden, zag ik het vervolg van mijn route aangegeven staan. Nog een hoek om hier, een gang door daar en krijg nou wat: daar de deuren van de wc. Met dat ik voor het urinoir stond en mijn broek had geopend, gingen de sluizen open en stroomde het afvoerwater naar buiten. Net op tijd.
Het duurde even, maar toen was ik dan ook zeer opgelucht. De weg weer naar buiten vinden was andere koek. Ik verliet de toiletruimte. Waar kwam ik nou vandaan? Van rechts, volgens mij. Aan het einde van de gang kwam ik in een zoveelste dinerzaal. Was ik hier doorheen gekomen op de heenweg? Volgens mij niet. Terug maar weer, de gang door langs de toiletten en daar kwam ik bij twee gesloten deuren. Donker hier. Was ik een gesloten deur door gekomen? Nee. Och jee. Terug naar die dinerzaal. Ik zal in mijn hoge nood niet goed hebben opgelet en wel degelijk die zaal hebben doorkruist. Dus weer terug naar de grote zaal met alle tafels en stoelen, maar waar kwam ik toen vandaan?
Welnu, hoe dan ook: na zeer veel gezoek vond ik de trap naar boven, liep ik op de begane grond het labyrint verder door, passeerde ik opnieuw die ene serveerster en stond ik dan eindelijk buiten. Moest ik ondertussen weer plassen.
Wat een avonturen weer.
–
Apeldoorn, oktober 2023