Heel verhaal
We kwamen langs een filiaal van een fastfoodketen.
‘Trek?’ vroeg de jongeman.
‘Nee, ik heb voor het concert al goed gegeten.’
‘Meer zin in een goedkope hoer?’
‘Goedkoop is duurkoop,’ zei ik. ‘Zeker in het geval van hoeren. Voor je het weet zit je met een heel nare ziekte.’
‘Daar weet jij alles van?’ vroeg de jongeman.
Met een welgemikte vuist sloeg ik hem neer. Vanuit mijn ooghoek zag ik een auto aan komen rijden. Stik, het was een politiewagen. Snel rende ik een steegje in.
‘Hoe kom je er toch steeds weer op?’ vroeg de jongeman. Ik vond hem een aardige knul. Al was het maar omdat hij net als ik zo van de muziek van Steven Wilson houdt. Maar daarom niet alleen. Hij hield ook van mijn verhalen. Mijn vorige twee boekjes had hij al gekocht en nu wilde hij het nieuwe boekje ook weer kopen. ‘Neem je hem mee naar het concert?’ had hij in een mailtje aan mij gevraagd.
‘Tuurlijk niet,’ wilde ik antwoorden. Maar daarvoor had ik geen tijd. Ik moest de trein halen naar Tilburg. Jammer voor hem. Mocht ik hem voor of na het concert in 013 toevallig treffen, dan zou ik het hem uitleggen. Ik ga niet een heel concert met een boek staan sjouwen. In mijn ene hand houd ik een biertje en in de andere hand mijn fotocamera. Waar laat je dan een boek? Ik zou het in de poepgleuf kunnen steken, maar dat zou voornamelijk hilarische lachbuien bij de omstanders teweegbrengen en ik houd niet van lui die tijdens een concert door de muziek heen zitten. Bovendien vroeg ik me af of de jongeman het op prijs zou stellen als hij een exemplaar van mijn boek kreeg waarop ik op een wel heel bijzondere manier mijn signatuur had gezet.
Hij was niet de enige die zich afvroeg hoe ik er toch steeds weer op kom. Zelf stel ik me de vraag ook vaak. ‘Je verzint het niet,’ schrijf ik in bijna ieder verhaal. Dat doe ik dan ook niet.
Ik bestelde nog maar een Erdinger. ‘Potdomme. Dat was een debiel goed concert.’
De jongeman gaf mij gelijk. Kijk, daar houd ik van. Waar ik niet van houd, is dat de filmpjes die ik van het concert had gemaakt, nog geen week later van YouTube waren verwijderd. Iets met copyright. Weet ik veel. Zover was het nu ook nog niet. We zaten nog op de avond van het concert zelf. Waar bleef die Erdinger?
‘Waar blijft die Erdinger?’ vroeg ik.
‘Het lijkt wel of ze het nog moeten brouwen,’ zei de jongeman tamelijk lijzig.
‘Is lijzig een mooi woord?’ was mijn volgende vraag. ‘Niet dat ik antwoord hoef. Schoonheid is iets heel persoonlijks en jij kunt niet inschatten hoe of mijn smaak qua woorden is.’
‘Toch wel een beetje,’ zei hij. ‘Ik lees je boeken.’
‘Behalve het laatste dan.’
‘Dat klopt. Maar dat is niet mijn schuld.’
‘O, nou heb ik het gedaan? Je had ook gewoon naar de boekhandel kunnen gaan en daar mijn naam noemen. Of een bestelling plaatsen bij een internetwinkel.’
‘Ik vind het leuker om het bij jou te kopen.’
‘En ik maar sjouwen met die pokkenboeken.’
‘Steek ze maar in je …’ grapte de jongeman. Hij wist niet hoe leuk die grap was. Ik wist het wel, maar lachte niet. Stel je voor dat hij nog een grap zou maken.
‘Laat die Erdinger maar zitten,’ zei ik. Ik stond op. ‘We gaan.’
‘Waarheen?’
‘Dat zien we vanzelf wel. Laten we onze intuïtie volgen.’
‘Waar gaat jouw intuïtie heen dan?’
‘Kap daarmee, jongeman. Straks sla ik je neer.’
‘O.’
We liepen weg van het café Stoffels. Het was donker. Nu kwamen we op de Heuvel. Ik kende het hier een beetje. Ooit heb ik een half jaar hier in de stad gewoond. Iets ten noordoosten van het station, was dat. De huisbaas was een slager en met hem wilde je geen ruzie krijgen. Hij had ooit zijn eigen duim eens gemutileerd. Tenminste, dat dacht ik. Dat hij zijn eigen duim gemutileerd had. Want die duim van hem, die zag er aardig gemutileerd uit. Ik durfde hem er niet naar te vragen, uit angst dat hij mijn duim ook zou mutileren. En die duim die heb ik nu eenmaal hard nodig voor mijn schrijfsels. Zulks moge duidelijk zijn, dacht ik zo.
We kwamen langs een filiaal van een fastfoodketen.
‘Trek?’ vroeg de jongeman.
‘Nee, ik heb voor het concert al goed gegeten.’
‘Meer zin in een goedkope hoer?’
‘Goedkoop is duurkoop,’ zei ik. ‘Zeker in het geval van hoeren. Voor je het weet zit je met een heel nare ziekte.’
‘Daar weet jij alles van?’ vroeg de jongeman.
Met een welgemikte vuist sloeg ik hem neer. Ik voelde me niet beledigd of zo. Het was meer dat ik plots zin kreeg om eens iemand met een welgemikte vuist neer te slaan. De jongeman bleef liggen.
Vanuit mijn ooghoek zag ik een auto aan komen rijden. Stik, het was een politiewagen. Snel rende ik een steegje in.
Een wilde achtervolging volgde. Ik rende verder door het steegje. De politieauto kon er niet in. Tot zo ver het wilde. Toen ik het steegje uit holde, hoorde ik in de verte achter mij de portieren van de politieauto dichtslaan. Kwamen ze achter mij aan gerend? Ik gaf mijzelf niet veel tijd om het te controleren. Snel naar rechts en toen naar links, weer naar links, dan weer naar rechts, een heel eind rechtdoor, naar links, naar rechts, weer naar rechts, klein stukje rechtdoor, nog eens naar rechts maar gelijk weer links, naar links en toen stond ik ergens. Zie er maar eens achter te komen waar.
‘Ik moet erachter zien te komen waar ergens ik sta,’ sprak ik in mijzelf. ‘Wacht, daarginds staat iemand.’
Op de hoek van de straat stond een jongedame onder een lantaarnpaal. Ze had blond krullend haar, droeg laarsjes en een kort rokje. Dat leek me wel koud, zo laat op de avond. Ik liep naar haar toe. Zo, een leuk decolleté ook. Die zag er best lekker uit.
‘Mag ik wat vragen?’ vroeg ik. Stom. Ik vraag of ik iets mag vragen. Zo help je je eigen dialogen om zeep.
‘Wat mag het voor jou zijn?’ vroeg het meisje. Ze had haar lippen rood geverfd en haar mascara was een beetje uitgelopen. Alsof ze net had gehuild.
‘Heb je gehuild?’ vroeg ik. Dat was een betere vraag.
‘Ja.’ Ze boog haar hoofdje. ‘Sorry.’
Ik pakte haar kinnetje en hief het omhoog. Diep keek ik in haar mooie ogen. Heel diep.
‘Het geeft niet,’ zei ik. ‘Vertel.’
‘Het lukt niet zo met mijn werk,’ vertelde ze.
‘Reuze vervelend. Niet dat ik het herken. Zelf heb ik een nieuwe werkplek of twee.’
‘O? Ben jij een collega?’
‘Niet dat ik weet. Laten we even een stukje samen oplopen.’ Ik keek om mij heen. Gelukkig, geen politie te bekennen. ‘Ik moet naar het station.’
‘Dat is die kant op.’
Even later liepen we door een parkje. Het meisje had haar armen voor haar lijfje heen geslagen. Ik zag kippenvel in haar decolleté.
‘Heb je het koud?’ vroeg ik.
Ze knikte bibberend.
‘Wacht, dan wrijf ik je warm.’ Ik sloeg mijn armen om haar heen en wreef over haar rug. Ze rook lekker.
‘Dat is aardig van je,’ fluisterde ze. ‘De meeste mannen zijn heel anders. Die willen gelijk van alles.’
‘Grutjes, ik moet plots enorm nodig kakken, zeg.’
‘Dat kan iedereen gebeuren.’
‘Maar waar kan het? Ik moet snel.’
‘Ach, doe het dan hier achter dit boompje.’
‘Goed idee. Maar wat als ik gesnapt word door de politie?’
‘Er staat alleen een boete op wildplassen. Volgens mij wordt er in de wet niet gerept over wildkakken.’
‘Mooi. Dan moet ik nu echt.’
‘Mag ik kijken?’
‘Van mij wel.’ Ik had geen tijd om in discussie te gaan. ‘Lief dat je het vraagt.’
‘Zo vaak zie ik geen kerels schijten.’
Ik trok mijn broek naar beneden, hurkte en poepte. Het duurde niet lang. Uit de binnenzak van mijn jasje haalde ik het toegangsbewijs voor het concert en de uitdraai van de reisplanner. Alles bij elkaar vier vellen A4. Daarmee veegde ik mijn gat af. Toen trok ik mijn broek weer omhoog.
‘Bedankt voor het kijken,’ zei ik.
‘Wat een grote hoop stront.’
‘Ja.’
We liepen verder.
‘Ik heb de laatste trein vast gemist,’ zei ik. ‘Nu moet ik de nacht zien door te komen. Is hier in deze stad wat te doen?’
Even leek het of het meisje wat langzamer liep. Ze keek me ongelovig aan. ‘Meen je dat nou?’
‘Jazeker.’
‘Mag ik jou wat vragen? Waarom sprak je me aan?’
‘Ik was de weg kwijt. Door omstandigheden moest ik vluchten voor de politie. Na een wilde achtervolging kwam ik bij dat kruispunt uit. Ik had geen idee waar ik was en dus vroeg ik aan jou waar ik was.’
‘Je was dus niet op zoek naar mij of iemand zoals ik?’
‘Neen.’ Ik stopte en draaide me naar haar toe. ‘Wie ben jij dan?’
‘Ik ben een goedkope hoer.’
‘Goh.’ Het leek me nu wat flauw om te vragen hoeveel ze dan vroeg. Bovendien had ik geen enkel benul van de hedendaagse tarieven, dus vergelijken kon ik ook niet. Ik liep verder en begon een deuntje van Steven Wilson te fluiten.
‘Mag ik nog even bij jou blijven lopen?’ hoorde ik weer naast me.
Ik hield op met fluiten. ‘Waarom? Moet je ook naar het station?’
‘Nee mallerd,’ grinnikte ze. ‘Ik woon hier toch?’
‘Hoe moet ik dat weten?’
‘Dan weet je het nu.’
‘Dat klopt.’ Ik stopte weer en keek haar aan. ‘Een leerzaam gesprek, dit. Ik ben blij dat ik je heb mogen ontmoeten.’
Ze glimlachte verlegen en hield haar hoofdje schuin. Ik kreeg het er warm van.
‘Mag ik je nog iets vragen?’ vroeg ik. ‘Ook al is dat een gekke vraag.’
‘Welke gekke vraag ga je me stellen?’
‘Die vraag bedoel ik niet. De vraag of ik jou iets mag vragen, die is gek.’
‘Ik begrijp het niet.’
‘Laat maar.’
‘Oké. Stel je vraag.’
‘Ik heb iets.’
‘Wat dan?’
‘Niet zo luid. Niet iedereen hoeft het te weten.’
‘Wat heb je dan?’
‘Kan ik je vertrouwen?’
‘Ha, dat vraag je mij? Je moest eens weten wat kerels mij allemaal vertellen. Dat wil je niet weten.’
‘Nee.’
‘Nee?’
‘Dat wil ik niet weten. Ik wil iets anders weten.’
‘Wat dan?’
‘Wacht.’ Ik opende mijn broek en trok die samen met mijn slip naar beneden. ‘Moet je kijken.’
‘Dat?’
‘Ja, dat.’
‘Wat is daarmee?’
‘Wat is het?’
‘Het is een erectie.’
‘Een wat?’
‘Een harde lul.’
‘Dat kun je wel zeggen.’
‘Het is niets bijzonders.’
‘Waar dient het voor?’
‘Je schuift hem in de poort van een vrouw heen en weer totdat je zaad stort,’ legde ze uit. ‘Zo kan die vrouw desgewenst zwanger worden.’
‘Ach zo.’ Tevreden dat ik weer iets had bijgeleerd knoopte ik mijn broek dicht. ‘Dank je. Tot ziens.’ Ik liep fluitend weg.
Ik hoorde de snelle klikjes van de hakjes van haar laarsjes op de stoeptegels achter mij. ‘Hé wacht!’ riep ze. Ze greep mijn hand en hield me staande.
‘Ik moet het weten,’ zei ze hijgend. ‘Zeg het. Wie ben jij? En hoe ben jij hier terechtgekomen?’
‘Dat is nog een heel verhaal.’
–
Apeldoorn, mei 2012