Lotgenoten (0004)
Enigszins voorzichtig liep ik de Turkse slagerij binnen.
Lotgenoten,
Enigszins voorzichtig liep ik de Turkse slagerij binnen. Stel je voor dat iemand het ziet. Af en toe haal ik hier lamsvlees. Ik ben mij ervan bewust dat de dieren die hier in de vitrine liggen onverdoofd zijn geslacht. ’t Is toch wat: wel stemmen op de Partij voor de Dieren en ondertussen onschuldige schepsels opeten die het slachtoffer zijn van een beestachtig ritueel. Maar ja, mijn ruggengraat, hè. Bovendien is het vlees van deze Turkse slager lekker, van uitmuntende kwaliteit en nog goedkoop ook. En de Turkse slager zelf is een geschikte peer. Ik kom niet heel vaak bij hem in de zaak, maar als ik er ben herkent hij mij en groet hij me vriendelijk. Zo ook vandaag. En hij was niet de enige die me vriendelijk begroette.
‘Dag,’ zei de meneer die ook bij de vitrine stond. Hij liet me voor. Kennelijk had hij geen haast of wachtte hij op een grote bestelling leeggedruppelde kippen.
‘Zegt u het maar,’ zei de slager.
‘Mag ik twee mooie lamsbiefstukjes, alstublieft? Van ieder ongeveer honderdvijftig gram.’
‘Zeker.’ De ambachtsman glimlachte met een hoofdknik en ging aan het werk.
De andere meneer die stond te wachten, keek me aan en vroeg: ‘Weet u nog?’
Ik vermoed dat ik verward en onwetend keek, want hij zei er gelijk achteraan: ‘Op de markt, vorig weekend?’
Ik wist het weer.
Ik druk op de knop ‘Bedrag- en biljetkeuze’ en kies voor zestig euro in zes briefjes van tien. Kijk, daar is mijn pinpas weer. Ik haal hem uit de gleuf en steek hem in de binnenzak van mijn winterjas. Snel de rits weer dicht, want het is fiks koud. Vervolgens draai ik me om en loop weg, de drukke zaterdagmorgenmarkt op.
Terwijl ik al wandelend om me heen kijk naar de kaas- en groentekramen, hoor ik een stuk achter mij wat geschreeuw. Dat is op zich niet gek op de markt. Maar dit is anders, alsof het voor mij is bedoeld. Plots weet ik het: ik heb het geld uit de automaat niet in mijn broekzak gedaan.
Ik sta stil en draai me om. Een meneer komt naar me toe gelopen. Hij zegt iets. Ik versta niet wat. Hij komt dichterbij. Nu versta ik het wel. ‘Uw geld,’ zegt hij. Hij heeft een waaier van zes tientjes in zijn beide handen. Ik neem ze van hem aan.
‘Dank u wel,’ stamel ik. ‘Ik laat het geld in de automaat zitten en loop zo weg.’ Ik trek een kop van: zo stom kan ik zijn.
De meneer kijkt me aan met een blik van: hoe stom kun je zijn?
Snel prop ik het geld alsnog in mijn broekzak. Dan buig ik mijn hoofd en zeg ik: ‘Heel, heel hartelijk dank.’
De meneer lacht en maakt een gebaar dat zegt: ‘Is goed, hoor’.
Snel maak ik me uit de voeten.
‘Ja, ik weet het weer,’ zei ik. Ondertussen had ik het plastic tasje met daarin mijn twee lamsbiefstukken van de slager aangenomen en betaald. Twaalf euro de kilo, dat is echt goedkoop.
‘Nu niets vergeten?’ vroeg de meneer met een grijns op zijn gezicht.
Met een welgemikte vuistbeweging sloeg ik hem tegen de grond. Of nee, dat was wat er in mij opkwam, maar ik was te angstig om mijn boosaardig plan ten uitvoer te brengen. In plaats daarvan lachte ik: ‘Nee, hoor. Nogmaals bedankt.’ Ik verliet het pand met een rood hoofd en een zeurend gevoel in mijn ruggengraat.
Wat een avonturen weer.
–
Apeldoorn, februari 2017