Het went (4)
De jongen stond met zijn rug naar mij toe. Hij ging helemaal op in zijn werk. Met weidse bewegingen veegde hij de troep uit het hok naar zich toe. Steeds weer deed hij een stap naar achteren en zo kwam hij langzamerhand steeds dichter naar mij toe. Ik zat op een bankje in de grote stal en sloeg hem al een tijdje gade. Hij droeg grote werkschoenen, een legergroene camouflagebroek en verder alleen een T-shirt. Zijn krullende haren had hij met gel naar achteren gestreken. Hij leek me van mijn leeftijd. Ik vond het leuk om hem zo geconcentreerd bezig te zien.
Oei. Dit wordt een verhaal met een hoog ‘Lief dagboek’-gehalte. Is dat erg? Ik denk, ik waarschuw vast. Kun je gelijk wegklikken als je niet gediend bent van persoonlijke verhalen. Hallo? Bent u daar nog? Is er nog iemand geïnteresseerd?
Ik kwam terug van een bezoekje aan Nel. Nel heb ik ontmoet op straat, tijdens de storm van een tijdje geleden. Haar boodschapjes rolden over straat en ik hielp met oprapen. Als dank trakteerde ze me op een kop warme chocomel in een lunchroom. Zo is het contact ontstaan. Nel is vierenzeventig en haar appartementje staat propvol spulletjes die iets vertellen over haar leven. Ik hoef maar iets aan te wijzen en Nel vertelt.
Het was een leuke middag geweest en ik fietste terug door het park. Midden in het park ligt de kinderboerderij. Ik stopte en stapte af. Dat doe ik vaker als ik er in de buurt ben. Als kind was ik al dol op beesten en ik vind het nog steeds leuk. Zelf heb ik een zwarte kater in mijn flatje lopen. Hij heet Playroll. Maar eigenlijk vind ik alle dieren te gek. Hier op de kinderboerderij hadden ze geiten, schapen, varkens, kippen, pony’s en koeien. Daarnaast stonden er allerlei hokken met cavia’s en konijnen erin. Na een kwartiertje rondkijken ging ik binnen in de stal op een bankje zitten en ik keek naar de jongen die bezig was met een hok schoonvegen.
‘Je bent er maar druk mee,’ zei ik, toen hij even omkeek.
Hij draaide zich naar mij toe en zei: ‘Joa.’
‘Werk je hier al lang?’ vroeg ik.
‘Neuh. Nog niet zo heel lang. Een week of vier.’
Ik dacht al: ik heb je hier nog nooit gezien. En ik kom hier toch regelmatig.’
‘Oh.’
‘Ben je een vaste medewerker?’
‘Neu.’ Zijn stem klonk wat vlak. Hij keek me ook niet echt aan.
‘Vrijwilliger?’
‘Joa.’
‘Heb je het niet koud? Je staat hier in je T-shirtje.’
‘Neu.
Als ik bezig ben, dan heb ik het gauw warm.’ Hij zette zijn bezem tegen
de deur van het hok aan en kwam dichter naar mij toe.
‘Jij hebt het wel koud, zo te zien.’
Ik
trok mijn gebreide muts wat steviger op mijn hoofd. ‘Ja, ik heb het
snel koud. Maar ik vind koud weer en herfst op zich niet erg. Lekker om
in te fietsen.’
‘Ik doe ook alles op de fiets.’
‘Heb je een rijbewijs?’
‘Neu. Nog niet. Ik ben nog bezig met lessen.’
‘O.’
Hij kwam naast me zitten en keek voor zich uit. Op zijn rug zat een grote natte plek van het zweet.
‘Het is hard werken hier, of niet?’ vroeg ik.
‘Mwoa. Valt mee.’
‘Heb je een baan?’
‘Ik werk bij een hoveniersbedrijf. Maar in de winter is er niet zo veel werk. Dan zit ik thuis.’
‘Heb je geen vast contract, dan?’
‘Neu.
Ik heb bij het UWV gevraagd of ik een cursus kon doen om bij te
scholen, maar dat kon niet. Ik heb al werk, zeggen ze dan. En een
jobcoach krijg ik ook niet, die mij helpt zoeken naar een baan in de
winter. Omdat ik al werk heb.’
‘Raar is dat. Wil je graag werken en dan helpen ze je niet. Is het wel leuk werk als hovenier?’
‘Best.’
‘Jij bent niet echt een prater, hè?’
‘Neu. Niet echt.’ Hij keek naar mij en glimlachte.
‘Dat geeft niets. Ik vind het leuk om met je te kletsen.’
‘Oh.’
‘Nou moet jij iets aan mij vragen. Anders wordt dit een gesprek van niets.’ Ik hoopte dat hij doorhad dat ik een grapje maakte.
‘Jij dan?’ vroeg hij, ‘Heb jij werk?’
‘Ik werk parttime op een kantoor. Vijf tot zes dagdelen in de week. Bij een zorginstelling.’
‘Administratie?’
‘Ja. Klopt.’
‘Dat lijkt me echt helemaal niks.’
‘Ik vind het er leuk. De collega’s zijn aardig en ik voel me erg gewaardeerd.’
‘O.’
‘Jij dan? Heb jij leuke collega’s?’
‘Hier? Of op het bedrijf?’
‘Allebei.’
Hij zuchtte.
Ik lachte.
‘Wat lach je?’ vroeg hij.
‘Je zucht zo diep. Alsof het leven heel zwaar is.’
‘Jij vraagt maar. Het lijkt wel of ik weer op school zit.’
‘Vond je school niet leuk dan?’
‘Mwoa, niet echt,’ zei hij. Hij keek me niet aan.
‘Je ging liever werken?’
‘Joa. Maar dat viel nog niet mee. Gelukkig kon ik aan de slag bij mijn stagebedrijf.’
‘Verdien je goed?’
‘Mwoa. Het gaat. Het bedrijf betaalt maar een stukje van mijn salaris. De rest krijg ik van het UWV.’
‘Je hebt een uitkering?’
‘Een Wajong, heet het.’
‘Wat grappig. Ik ook. Waarom heb jij een Wajong?’
‘Ik werk niet zo snel. Ik heb PDD-NOS. Nogal autistisch ben ik.’ Hij moest zelf lachen.
‘Je maakt niet makkelijk contact, merk ik.’
‘Klopt.’ Hij knikte glimlachend. Toen keek hij naar mij. ‘En jij? Wat heb jij?’
Ik stak mijn linkerarm omhoog. ‘Beetje spastisch.’
‘O? Hoe kom je daar aan?’
‘Hersenbloeding vlak na mijn geboorte.’
‘O. Dat lijkt me niet fijn.’
‘Ik
weet er niets meer van. Het is zoals het is. Ik heb ermee leren leven.
Ik heb er ook niet echt last van. Ik kan het meeste zelf. Verder ben ik
gewoon goed, hoor.’
‘Gelukkig.’
‘Ja. Gelukkig.’
We keken elkaar aan.
Hij keek verlegen weg. ‘Ik moet verder,’ zei hij en hij stond op.
‘Hoe heet je?’ vroeg ik.
‘Dennis.’ Hij wilde weer naar zijn bezem lopen.
‘Wil je weten hoe ik heet?’
‘Is goed.’
‘Dan moet je dat wel vragen,’ lachte ik.
‘Hoe heet jij dan?’
‘Reina.’
‘O.’
Ik bleef een beetje lachend naar Dennis zitten kijken. Hij had zijn bezem gepakt en maakte een ander hok open. Daar stond een kalf. Dennis begon te vegen. Opeens kwam er een hele stroom dunne poep uit de kont van het kalf. Het spetterde over de broekspijp van Dennis.
‘Godfff,’ zei hij.
‘Hihihi,’ giechelde ik. Ik vond Dennis leuk.
‘Lach maar!’ riep hij boos. ‘Nou is m’n hele broek vies.’
‘Ach joh,’ zei ik, mijn lachen onderdrukkend, ‘Het geeft toch niets?’
‘Dat zeg jij. Hier baal ik goed van. Gisteren is m’n andere werkbroek ook al vies geworden.’
‘Het is gewoon vette pech. Tegenslag. Ik weet er alles van.’
‘Ja?’
‘Ja. En weet je?’
‘Wat? Wat weet je?’
‘Het went.’