bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

19-03-2020

Thuiswerken

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

In verband met een of ander virus kan ik niet naar de werkplek. Het werk dat ik doe behoort niet tot de vitale beroepen. Gelukkig niet, zeg. Voor je het weet raak je besmet. Godzijdank mag ik thuiswerken. Hoe ging dat ook weer?

Ik heb de wekker voor de zekerheid op de gebruikelijke tijd gezet. Dat betekent dat ik om vijf minuten over vijf hoor: ‘PIEP! PIEP! PIEP! PIEP!’ Het is dat ik wakker ben (iets piepte nogal luid) en de wekker uitzet, anders zou het piepen nog lange tijd doorgaan en zou ik wakker zijn geworden. Ik niet alleen. Nee, De Vrouw ook. Zij ligt namelijk naast mij in hetzelfde bed, zich net als ik te onthouden van sociale contacten. Ze slaapt. Nu hoeft zij helemaal niet om vijf minuten over vijf uit bed, dus zet ik die wekker dus heel snel weer uit. Ik hoef eigenlijk ook helemaal niet om vijf minuten over vijf uit bed, maar ja, de wekker staat nu eenmaal op dit tijdstip en om nu voor die heel enkele keer de wektijd te verzetten, daar had ik gisterenavond onvoldoende zin in.

Ik sta op. Het is veel te vroeg. Laat ik dan maar gaan ontbijten en vervolgens een ronde gaan hardlopen. Dat doe ik. Aansluitend een douche en een aankleedpartij. Om kwart over zeven zit ik aan de eettafel en heb ik mijn werklaptob opengeklapt. Doorgaans ben ik om half acht op mijn werkplek, dus zo heel vroeg ben ik vandaag toch ook weer niet. Maar goed dat ik de wekker had gezet. En weet je wat? Ik klap die werklaptob niet alleen open, ik zet hem nog aan ook. Of het allemaal nog niet gek genoeg is, log ik in en twee minuten later zit ik in de online werkomgeving.
Wacht, eerst even koffie maken. Ik loop naar de keuken en je raadt nooit wat ik daar doe. O, toch. Met een grote mok dampende koffie ga ik terug naar de eettafel. Barst, ik ben weer uitgelogd. Dat komt omdat de werkgever uit veiligheidsoverwegingen de tijd dat je niets doet voordat de beeldschermbeveiliger aan gaat heel kort heeft gehouden. Ik log nogmaals in. Op mijn mobiele telefoon komt een code binnen en die moet ik intypen. Dat was bij de eerste keer inloggen daarnet ook al zo, maar toen heb ik dat jullie niet verteld. Nu wel. Een volgende keer zal ik het niet vergeten jullie te vertellen. Ik typ de code in. Nu moet ik even wachten.
Zo. Ingelogd. Ik open mail. Er is in mijn postvak niets bij gekomen sinds gisterenmiddag, toen ik afsloot. Ik klik nog een postvak open. Er hangen ongeveer tien postvakken onder mijn eigen postvak. Ik beheer nogal wat postvakken. Ik krijg lamme poten van het ‘postvak’ typen.

Het is stil in de woonkamer. Dat is niet vreemd, het is ook vroeg. Buiten is het al wel licht, maar nu ik vanuit de kamer naar buiten kijk, zie ik dat het doodstil op straat is. Ik woon in het centrum van ons zo majestueuze Apeldoorn, in een appartement op de tweede verdieping. Doorgaans is er rond deze tijd al allerlei verkeer op gang. Nu niet. Mensen blijven thuis. Een enkele bus rijdt door de straat. Zelfs de bussen zijn aangepast: je moet achterin instappen en inchecken. De vooringang is niet toegankelijk. Er hangt rood-witgestreept afzetlint in de bus. Je kunt niet naar de bestuurder. Hoe dat dan moet als je je vervoersbewijs bij de chauffeur wilt kopen en pinnen, weet ik ook niet. Ik ben nog niet in de huidige situatie met de bus naar de werkplek geweest.
Het is dus stil. Op zich niet erg, maar nu ik toch thuis ben en thuis werk, kan ik net zo goed wat arbeidsvitaminen opzetten. Niet het klassieke radioprogramma – ik haat radio, want ik hoor nooit dat wat ik op dat moment graag wil horen -, maar mijn eigen arbeidsvitaminen. En dus sta ik weer op en ga ik voor de wand met alle muziek staan om een keuze te maken.
Nu heb ik een nogal grote verzameling. Wat wil je ook? Ik ben opgegroeid met muziek. Mijn mama en papa hadden een aardig stapeltje vijfenveertigtoerenplaatjes én een koffergrammofoon. Op die plaatjes stonden allerlei stijlen muziek: klassiek, jazz en volksmuziek, maar ook de pop uit mijn ouders’ tijd: Pat Boone, Everly Brothers, Harry Belafonte, Trio Los Paraguayos, Caterine Valente en meer van die meuk. Als kind speelde ik uren, dagen, maanden en jaren met die plaatjes. Toen ik dertien en veertien was, in 1978 en 1979, begon ik mijn eigen singles en elpees te kopen. Tien jaar later ging ik over op cd’s. Rond die tijd verliet ik het ouderlijk huis en nam ik niet alleen mijn eigen muziekverzameling, maar ook dat stapeltje vijfenveertigtoerenplaatjes van mijn ouders mee. Vandaag de dag koop ik nog steeds regelmatig muziek, vooral op cd en soms op elpee, en je mag zeggen dat het nogal veel is. Een hele wand vol. Wat zal ik vanmorgen eens draaien? Niet al te luid spul, want De Vrouw slaapt nog. Ik kies pianogewriemel van Jon Balke, stop het schijfje in de speler, druk op de speeltoets en neem weer plaats achter mijn laptop.

Barst. Kan ik opnieuw inloggen. Dat doe ik. Is er eigenlijk nieuws rondom de ziekte die over ons land waart? Ik open een nieuwssite en lees wat berichten. Zou dit het laatste nieuws zijn? Het meest recente nieuws, bedoel ik? Even naar Twitter. Ja, ik zit op Twitter. Daar volg ik voornamelijk muziekhelden, soms plaats ik er een foto of hertweet ik een leuk nieuwsfeitje. Maar ook bekijk ik de berichten van Teletekst en de NOS. Of heet de NOS tegenwoordig anders? Geen idee. Ik kijk geen televisie meer. Dat kunnen mijn hersenen niet aan. Sinds 16 november 2013 is dat. Toen kreeg ik plots ernstig psychische klachten. De huisarts riep: ‘Zwaar overspannen! Totale burn-out!’ Een jaar later gebruikte een psychiater het woord ‘depressief’. Daar werd ik niet vrolijk van. Wat de diagnose precies was of is, weet ik nog altijd niet. Het kan me ook niet zo veel schelen, eigenlijk. Belangrijker is dat het mij in de jaren daarna gelukt is om mijn leven weer op te pakken en opnieuw vorm te geven, ondanks de ernstige psychische klachten van hevig wisselende stemmingen. Behalve televisie kijken, dan. Dat lukt me nog steeds niet. Te veel herrie, te veel prikkels, te veel flitsen, te snel, te vluchtig, tenenkrommend. Ik denk niet dat ik aan de televisie veel mis. Zelf mis ik het niet. Tegenwoordig zit ik ’s avonds tot bedtijd te lezen in een boek. Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Boek_(document). Tegelijkertijd luister ik naar muziek. Maar goed, waar zat ik? Het nieuws. Nee, geen urgente nieuwsfeiten over de ziekte of over muziek.

Hé, daar heb je De Vrouw. Goedemorgen, schat. Lekker geslapen? Jij wel. Ik was vroeg wakker. Wil jij koffie? Dan neem ik ook nog een keer.
Ik sta op en ga naar de keuken. Daar zet ik de machine aan en doe ik de gordijnen open. Buiten schijnt de zon. Jammer dat we zo veel mogelijk binnen moeten blijven. Mag je eigenlijk wel je ronde hardlopen, zoals ik vanmorgen deed? Daar heeft de minister-president of een van zijn knechten het nog niet over gehad. Wel doen ze een beroep op mijn gezonde verstand. Hardlopen is gezond, dus mag het vast. En als het niet mag en ik word aangehouden, dan doe ik net of ik van niets weet. Ik kijk geen televisie, dus zie ik de persconferentie en toespraken van de minister-president of zijn knechten niet. De koffie is klaar. Ik neem de twee mokken mee naar de eettafel.

Inloggen maar weer. Eerst mijn wachtwoord en dan de code die ik via de mobiele telefoon krijg. Wacht, dat zou ik de vorige keer ook vertellen, maar toen heb ik het toch niet gedaan! Letten jullie wel op, lezers? Ik krijg ook lamme poten van het wachtwoord intikken. Tegen de tijd dat ik mijn wachtwoord bijna automatisch zonder spieken kan invoeren, krijg ik een melding dat het tijd is een nieuw wachtwoord te kiezen. Gek word ik ervan.
Ja, lekkere koffie. Dank je, schat. Jij nog bijzonderheden, vandaag? Mag je ook thuiswerken? Fijn is dat. Dat het toch allemaal kan. Kom je hier aan de eettafel zitten? O, je wordt een beetje nerveus van die Jon Balke. Ja, pianowriemelen kan hij wel, hè? O. Nou, tot straks dan. Inloggen maar weer. En de nieuwe code die via de mobiele telefoon binnen komt.

Een melding. Dringend verzoek om af te sluiten om nieuwe updates bij te werken. Zucht. Vooruit dan maar. Opnieuw opstarten, dus. Dat duurt even. Dus sta ik op en loop ik naar het raam van de woonkamer. Benieuwd hoe het buiten is. Ik open de inbetweens voor de ramen. Er rijdt geen kip op straat. Aan de overkant is de Arabische lunchroom dicht. Sinds zondagavond. Stipt om zes uur zag ik de laatste bezoekers de gelegenheid verlaten en deden de twee jongens van de bediening de verlichting in de zaak uit. Netjes, hoor. Goed luisteren naar de minister-president en zijn knechten, dan komt alles goed. Hoop ik.
In de vensterbank staan een paar planten. Die hangen slap. Oeps, ze mogen nodig water hebben. Ik pak de planten met pot en al op en breng ze naar de keuken. Daar zet ik ze in de gootsteen. Vervolgens doe ik de stop erin en laat ik een flinke laag koud water in de spoelbak lopen. Zo. Uurtje dompelen, dat moet voldoende zijn. Dan ga ik nu terug naar de laptob.

Inloggen maar weer. Is er nieuws? Ja, honderdtallen nieuwe besmettingen en tientallen doden op deze wereld. Oei. Verder zijn de scholen nog altijd gesloten, de cafés en restaurants, de sportclubs, de sekshuizen en de poppodia. Jon Balke is afgelopen. Al lang. Ik vond al dat het zo stil was in huis. Naar de muziekkast maar weer. Wat zal het deze keer worden? Iets jazzy, iets hardrock, wereldmuziek, prog, klassiek? De Vrouw zit in de studeerslaapkamer te werken, dus ik kan nu uit de boxen laten knallen wat ik wil. Anna von Hausswolff, zegt die naam u iets? Mij wel. Mooie plaat, tijdje niet gedraaid, dus dat gaat ‘m worden. Kerkorgeldrones met gierende stembanden. Zoiets. Ik kan het niet goed uitleggen. Doe ik dan ook niet. Aan het werk. Eerst inloggen.

Hoi, schat. Ja, laten we gaan lunchen. Is het al zo laat? Ik zet de muziek wel even uit. Drie boterhammen voor mij. Wacht, ik maak de eettafel even leeg. Control-alt-delete. Dan klikken op ‘vergrendelen’. Moet van de baas, uit oogpunt van privacy. Wat ben ik toch volgzaam. Toen ik geboren werd, stond ik niet vooraan bij het uitdelen der ruggengraten. Ik kan het me niet herinneren (dat geboren-worden), dus kan men het mij ook niet kwalijk nemen dat ik geen ruggengraat heb.
Oh, is er nog biet? Ik heb gisteren bieten gekookt, voor bietenrisotto. Er is nog één rode biet over. En hebben we nog geitenkaas in huis? Ja! En sla? Lekker. Een broodje geitenkaas met plakjes biet en sla. Wie dat toch uitgevonden heeft. Walnoten er ook nog overheen. En vloeibare honing. Moet je acaciahoning gebruiken, die kristalliseert niet en blijft dus vloeibaar. Is ook nog eens erg lekker. We smullen.

Ik breng de vaat naar de keuken. Hola, de planten staan nog in de spoelbak. Uit laten lekken, terug in de potten en dan de potten weer naar de ventsterbanken in de woonkamer brengen. Een mens kan maar druk zijn. Niet erg. Ik doe het met liefde en aandacht.
In de woonkamer trek ik de laptob weer naar mij toe en log ik opnieuw in. Geen nieuws. Ook geen nieuwe mail. Ja, reclame. Die verwijder ik snel. Zo houd ik mijn inbox mooi leeg en heb je niet dat je soms uren bezig bent om op te schonen. Schonen. Wacht. De vaat staat nog in de keuken.

Dus was ik af. Moet ook gebeuren. Toen we drie jaar geleden in dit appartement kwamen wonen, bleek de keuken te klein voor een vaatwasmachine. Niet erg. We zijn met z’n tweetjes (sinds we De Zoon uit huis hebben gestuurd) en dan is de hoeveelheid afwas niet groot. Zeker niet als je het niet laat opstapelen en na de lunch en na het avondeten doet. Dat doe ik dus. Tijdens het afdrogen kijk ik uit het raam van de keuken op de parkeerplaats achter ons appartementencomplex. Het is er rustig. Doorgaans staat het er vol met auto’s van bezoekers aan de winkels onder onze woningen of aan het centrum van ons zo majestueuze Apeldoorn. Nu blijft iedereen thuis, ook al zijn de winkels open.
De afwas is klaar. In de woonkamer staat de werklaptob op de eettafel. Ik log in. Mijn handen doen zeer. Ik weet al wat het is.

Als ik op de werkplek ben, ga ik altijd een rondje wandelen tussen de middag. Om even los te komen van het werk, om het hoofd leeg te maken en om nieuwe energie op te doen. Naar buiten!
Wacht. Mag ik wel naar buiten? Er is een ziekte en ik ben aan het thuiswerken. Niemand die me ziet, maar ik moet wel een reden hebben om naar buiten te gaan. Een goede reden. Ik loop weer naar de keuken en kijk in de afvalemmer.
Vijf minuten later loop ik met een halfgevuld plastic tasje naar beneden. Niks de lift: altijd met de trap. Zo lang ik het nog kan, loop ik trap. Zo houd ik mezelf fit, vitaal en kwiek. Ik ben pas vierenvijftig en moet en wil nog een tijdje mee op deze aarde. Hoop ik. Je weet het nooit. Straks krijg ik de ziekte. Daar wil ik niet aan denken.
Honderd meter achter het appartementencomplex, op de parkeerplaats, staan de containers. Ik druk mijn halfvolle zakje plastic in de bak die is bedoeld voor PMD. Waar stond dat ook weer voor? Plastic, metaal en drinkpakken, geloof ik. Maar pin me d’r niet op vast. Volgens mij weten meer mensen het niet zeker, want rondom de container is het een grote zooi aan papier, plastic, blik en flessen. Ik vind hier van alles. Ik vind hier van alles van, maar ga er niet over uitweiden. Een andere keer weer.

Terug in de woonkamer log ik in. Op Twitter zie ik dat veel mensen zich proberen te vermaken nu ze moeten voldoen aan hun ophokplicht. Hoe ga ik dat zelf doen? Vandaag en morgen moet ik werken, maar overmorgen is mijn roostervrije dag. En daarna is het weekend. Op zaterdagmorgen doe ik de weekendboodschapjes, maar wat moet ik dan op de andere momenten als ik niet naar buiten kan voor een concert, familiebezoek of ontmoeting met goede vrienden? Gelukkig heb ik een ferme verzameling boeken in de kast. Wat zal ik eens gaan bingelezen?
Ik sta op en loop naar de boekenwand. Onlangs nog heb ik alle werk van Redmond O’Hanlon en Umberto Eco herlezen. Wat staat er nog meer? De complete John Irving, Karl Ove Knausgård, Murakami of A.F.Th. van der Heijden? Of zal ik me wagen aan alle tachtig boeken van Herman Brusselmans die ik hier heb? Nee, hola, hiero. Hier staat het werk van J.R.R. Tolkien. Dat heb ik sinds ik begin twintig was niet meer gelezen. Dat lijkt me leuk. En daarna de rij Marten Toonder. Dat gaat hem worden. Ik kan niet lang genoeg opgehokt zitten, zeg. Morgen ga ik beginnen. Nu eerst weer terug naar het werk.

Inloggen maar weer. Hoi schat, ben jij al uitgewerkt? Ga maar lekker tv kijken, hoor. Ik kan dat toch niet. Wil je thee? Wat voor soort? O, maak je het zelf? Mankeer je niets aan je handjes? Nee, maar wel aan je tiet en je oedeemarm. Leer mij die kanker van je kennen, ook al is het meer dan tien jaar geleden. Sommige zaken vergeet ik nooit meer.
Wat was mijn wachtwoord ook weer? Iets met een dag van de week en dan een punt en dan een cijfercombinatie. Oja, deze. Nee, toch niet. Fout. Nog een keer proberen. Wacht, volgens mij moeten die twee cijfers andersom. Dat zal het zijn. Hè? Krijg nou wat. Steeds een foutmelding. Wat een stom ding. TAKKEsysteem ook, met dat steeds inloggen. Nog maar een keer. RHAAAAA! Sorry, schat! IK SCHREEUW NIET! Ja, dat lijkt me wel verstandig. Morgen weer een dag. Het is toch al bijna half vijf.

Met een paar drukken op de toetsen sluit ik de laptob af. De stekker trek ik uit het stopcontact. Ik stop de laptob en de stekker en de muis netjes terug in laptobtas. Haha, laptob. Passende woordgrap. Blijkt nu pas helemaal aan het eind. De tas zet ik onderin een kast in de hal. Morgen verder met thuiswerken.


Apeldoorn in tijden van corona, maart 2020

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

05-03-2020

Hoog tijd voor een kroegverhaal (16)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

‘Dag,’ zei ze. ‘Mag ik erbij komen zitten?’
‘Maar …!’ riep ik nogal luid: ‘Maar dat is een vrouw!’
Ze grinnikte, pakte een stoel en nam plaats vlak naast me. ‘Geen bal veranderd,’ zei ze. Vervolgens boog ze naar mij toe en kuste me op mijn wang.
Ik deed geen moeite om haar terug te kussen.
‘Je mag wel moeite doen en mij terug kussen, hoor,’ zei ze.
Ik stak mijn tong uit en boog naar haar toe.
‘Nee, gek!’ lachte ze. ‘Zo bedoel ik het niet.’
‘Dat moest er nog bij komen,’ zei ik.
‘Zoals ik al zei: geen bal veranderd.’
‘Sinds wanneer?’
‘Sinds de laatste keer dat we elkaar zagen?’
‘Hebben wij elkaar ooit eerder gezien? Wanneer was dat?’
‘Weet ik het?’
‘Als jij het al niet weet, hoe moet ik het dan weten?’
‘Dat weet ik óók niet.’
‘Daar schieten we mee op, jongedame. Hoe heet je eigenlijk?’
‘Weet je dat niet meer?’
‘Net zomin als dat ik weet wanneer we elkaar voor het laatst zagen.’
‘Ik heet Jacobien.’
‘Nooit van gehoord.’
‘Nooit van gehoord? Wat maak je me nou, Dirk?’
‘Dirk? Ik heet geen Dirk. Ik ben Dirk niet.’
‘Krijg nou wat.’
‘Iets te drinken, hoop ik?’
‘Nou, vooruit. Omdat je me twee vrolijke en verwarrende minuten hebt bezorgd. Wat mag het zijn?’
‘Water graag. Plat. Liefst uit de kraan.’
‘Ik haal het wel even, Dirk.’
‘Fijn, Klara.’
Ze grinnikte alweer, stond op en liep naar de bar.

U begrijpt het. Ik bevond mij in café De rooie rakker. Eigenlijk kom ik niet zo vaak meer in cafés, maar in dit café voelde ik mij aardig thuis, al was het maar vanwege de naam ervan. Maar ik nam niet de tijd om lang over de naam van het café na te denken. Liever keek ik eens naar de jongedame die voor mij water ging halen.
‘Wat zit jij nou verlekkerd naar dat mokkel te kijken?’ klonk een stem.
‘Marcel,’ keek ik op. ‘Over geen bal veranderd gesproken.’
‘Dat begrijp ik niet.’
‘Precies, dat bedoel ik. Geen bal veranderd. Nog altijd niet invoelend en zo dom als de tochtstrip van de badkamerdeur.’
‘Lul maar, Bas. Ondertussen kijk ik met je mee.’ Hij ging tegenover me aan het tafeltje zitten.
‘Meekijken? Waarnaar?’
‘Naar dat mokkel dat je bij je hebt.’
‘Ik heb geen mokkel bij me.’
‘Mooi, dan is ze dus beschikbaar.’
‘Over wie heb je het eigenlijk, Marcel?’
‘Over dat mokkel dat je dus niet bij je hebt en dat nu naar de bar is.’
‘Dat is geen mokkel. Dat is een jongedame met een naam.’
‘Ach zeikerd, doe niet zo politiek correct. Ik zag toch dat je zat te kijken naar dat wijf?’
‘Dus kijken naar een vrouw is politiek correct?’
‘Bas, jij bent heel vermoeiend, wist je dat?’
‘Daarom slaap ik ook zo goed.’
‘Bek dicht. Daar komt ze.’

‘Kijk eens. Je water.’
‘Dank je.’
‘Waar hadden we het over?’ Ze ging weer naast me zitten.
‘Dat ik Dirk niet ben.’
‘Wie ben je dan wel?’
‘Ik ben een man die niet graag naar de kroeg gaat. Mijn naam is Bas.’
‘Bas? De beroemde Bas? De lokale schrijver Bas?’
‘De schrijver van de verhalen over het drinklokaal.’
‘Wat leuk! Dat ik je niet herkend had. Maar nu je het zegt, kom je me heel bekend voor.’ Ze stak haar hand uit. Ik schudde die. Tegelijkertijd gaf ze me een kus op mijn wang. ‘En wie is deze leuke meneer?’ Ze wees naar de andere kant van de tafel.
‘Dat is geen leuke meneer,’ zei ik. ‘Dat is Marcel.’
‘Aangenaam,’ zei Marcel. ‘Heel aangenaam.’
‘Jacobien,’ stelde Jacobien zich voor.
‘Nou Jacobien,’ zei Marcel. ‘Jij hebt een flinke bos hout voor de deur, hoor. Onder dat strakke truitje zitten twee knoerten van tieten.’
‘Ho ho ho, Marcel,’ zei ik. ‘Dat kan ook wat subtieler.’
‘O? Hoe zou jij het dan zeggen, meneer de schrijver?’
‘Ik zou lang willen puzzelen op de juiste formulering. Hoe bejubel ik haar mythische proporties?’
‘Mythische proporties? De firma Joektoeters!’ gilde Marcel. ‘Www.prammen.nl!’
‘Je overvalt me wat,’ zei Jacobien.
‘Dat moet jij zeggen!’ Er droop bijna speeksel uit zijn mondhoek. ‘Met die toffe tieten.’
‘Je directheid bevalt me enerzijds wel,’ glimlachte ze.
‘Ik voel orgastisch genot aankomen,’ zei ik en ik stond op. ‘Even naar Ron en Yilmaz, daar bij de bar.’
‘De stoel naast je is vrij,’ zei Marcel, zonder acht op me te slaan. Ik was nog niet weg of hij had mijn plaats ingenomen.

‘… dus nadat ik mijn zak had leeggespoten,’ ving ik op, toen ik bij de toog kwam.
‘Ron,’ onderbrak ik Ron, ‘jij altijd met je verhalen over eenzaamheid!’
‘Huh? Wat?’
‘Toch knap dat je dat soms weet te doorbreken door naar dit café De rooie rakker te komen.
‘Jezus, Bas. Waar héb je het over?’
‘Toch fijn dat je me als de Verlosser beschouwt.’
‘Waar kom jij trouwens zo plots vandaan?’
‘Ik zat daarnet aan dat tafeltje daarginds, totdat het werd ingepikt door anderen.’ Ik wees achter me.
‘Dat gaat daar lekker,’ zei Yilmaz.
Ik draaide me om. Jacobien en Marcel zaten elkaar ongenadig af te lebberen.
‘Wel een mooie meid,’ zei Ron. ‘Met d’r pronte prammen.’
‘Wat is dat toch met die tieten de hele tijd?’ vroeg ik. ‘Laten we het liever hebben over serieuzere zaken in dit leven.’
‘Nog serieuzer dan jetsers?’
‘Zo’n vraag verwacht je niet van een tweede-generatie-Turk.’
‘Derde,’ zei Yilmaz.
‘Excuus,’ zei ik. ‘Cijfers zijn nooit mijn sterkste kant geweest. Ik ben meer van de woorden, de tekst, de schrijverij.’
‘Ik lees je stukken nooit.’
‘Dat is fijn om te horen, Yilmaz. Hoe staat het verder in je leven?’
‘Als het gaat om tieten, kom ik een boel tekort.’
‘En jij, Ron?’
‘Ik heb laatst loonsverhoging gehad.’
‘Hé, wat gaaf. Gefeliciteerd.’
‘Dank je. Om het te vieren ben ik op de dag dat het salaris binnen kwam naar de hoeren geweest om mijn tietenconsumptie weer op peil te brengen.’
‘Ik moet kakken, geloof ik.’ Zonder verder nog iets te zeggen, draaide ik me om en liep ik door het café in de richting van de toiletten. Toen ik langs de tafel kwam, waar ik zopas nog had gezeten, merkte ik op dat die leeg was.

Kakken ging ik niet. Dat had ik thuis al gedaan. In plaats daarvan nam ik plaats voor een urinoir. Van achter de deur van de zitplee konk geluid.
‘Fijne paal.’ (slorp)
‘Oh geil, ow, ja, ga doooor, jaaa, ooooh, OOOOOOOHHHH JAAAAH! GGEIIILLLLLLLL!’ (sploert)
‘In m’n mond, zei ik, lul! Niet op m’n kleren!’
Gelukkig hoefde ik niet veel te plassen. Snel waste ik mijn handen en ging ik terug naar het café. Ik nam plaats aan het lege tafeltje. Even later verscheen daar Jacobien.
‘Waar is Marcel?’ vroeg ik haar.
‘Een klein ongelukje, vrees ik.’ Ze keek wat weg. Er zat lipstick naast haar mond. ‘Hij ligt naar adem te happen, maar hij komt er wel weer bovenop.’
‘Weet je dat je je truitje achterstevoren aan hebt?’
‘Ja, dat w… eh, nee, oh, excuus.’ Ze kreeg een rood hoofd, maar herstelde zich snel: ‘Denk je dat er vandaag iemand op kantoor was die me daar even opmerkzaam op maakte? Ik ben zo terug.’ Ze draaide zich weer om en verdween opnieuw naar de toiletten. Op haar rug zag ik een natte vlek.
Ik wachtte haar terugkomst niet af en stond op. Thuis had ik een boel schrijfwerk te doen.


Apeldoorn, januari 2020

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

20-02-2020

Fijne dag!

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

‘Fijne dag!’ Haar stem is luid, maar opgewekt. Ze heeft er plezier in vandaag. Dat heeft deze buschauffeuse trouwens altijd, als ik haar zo hoor. Drie dagen in de week rijd ik met deze stadsbus van het station naar mijn werkplek. Altijd op hetzelfde tijdstip vroeg op de ochtend heen en op hetzelfde tijdstip laat in de middag ook weer terug naar het station. In de meeste gevallen zit zij niet achter het stuur, maar iemand anders. Vaak is dat een weinig spraakzame man of vrouw, een enkele keer iemand die wat vriendelijker groet bij het in- of uitstappen. Deze chauffeuse tref ik zelden, maar toevallig wel vandaag. 

Ze zingt nog net niet, maar vrolijk is ze immer. En hartelijk. Ik voel me welkom als ik met haar mag meereizen. Lijkt dat zo of klinkt zelfs het piepje van het incheckapparaat vriendelijker? ‘Goedemorgen!’ klinkt ze door de bus.
De rit is in afstand niet lang, maar duurt wel lang. Dat komt doordat na iedere halte iemand op het knopje drukt en we bij de volgende halte opnieuw stoppen. De deuren gaan open en wie er ook uitstapt: van achter het stuur roept ze vol enthousiasme, in de spiegel kijkend of het bij het verlaten van de bus allemaal goed gaat: ‘Fijne dag!’

‘Fijne dag.’ Ik word er een beetje gek van. Iedereen wenst mij overal een fijne dag toe, waar ik ook kom of waar ik ook ga.
‘Heeft u een vuurtje voor mij?’
‘Nee, sorry. Ik rook niet.’
‘O. Jammer. Nou, fijne dag.’
Waarom verontschuldig ik me eigenlijk dat ik niet rook?

‘Ober, mag ik afrekenen, asjeblieft?’
‘Jazeker. Twee koffie. Dat is vijf euro.’
‘Kijkt u eens.’
‘Ik dank u vriendelijk. Fijne dag nog!’
Het is al acht uur in de avond. Over twee uur lig in bed, vent.

‘Goedemorgen, u spreekt met Bas Langereis. Ik bel voor het maken van een controleafspraak bij de tandarts.’
‘Dat kan. Schikt het vandaag over twee weken om acht uur?’
‘Ja, dat komt mij goed uit.’
‘Prima. Zien we u dan.’
‘Bedankt voor uw moeite.’
‘Fijne dag.’ (Klik. Tuuut tuuut tuuut.)

‘Dat is dan driehonderd euro.’
‘Kan ik pinnen?’
‘Nee, helaas. Dat heb ik u bij de afspraken vooraf ook verteld.’
‘O. Sorry. Hier, kijkt u eens.’
‘Alles verder naar wens geweest?’
‘Nou, volgende keer graag weer op z’n hondjes.’
‘Fijne dag!’

Is ‘Fijne dag!’ het nieuwe ‘Doeidoei!’? Wat is er mis met ‘Tot kijk’, ‘Ajuus’, ‘Hoi’, ‘Salukes’, ‘Tjo’ of ‘De ballen’? En bovenal: waarom praat iedereen elkaar na? Zo fijn vind ik dat niet.
Zei iedereen het nou maar vol overgave, dan leek het nog eerlijk en oprecht. Nu klinkt het vaak gemaakt, zo niet uitermate ongeïnteresseerd. Dat – op zich leuke – meiske achter de kassa dat mijn boodschapjes van zich af schuift en zich alvast richt tot de volgende klant, mompelt mij zonder me aan te kijken nog even na: ‘Fijne dag.’
Ze meent er geen fuck van.

Net als die gast bij ons in de Hoofdstraat van ons zo majestueuze Apeldoorn. Ik zie hem van verre, want hij heeft een veel te fel oranje jas aan.
‘Dag meneer, hoe leuk is het als u iets wint?’ vraagt hij op een toon die net zo schreeuwend is als die fel oranje jas. Vaak gooit hij me de grote dobbelsteen van de staatsloterij al toe.
Ik doe een ontwijkend stapje opzij, zodat de dobbelsteen op straat stuitert en in een grote plas regenwater blijft liggen. Nu wil het geval dat ik hier in het centrum woon en om mijn weg te vinden naar een winkel of anderszins deze Hoofdstraat nogal eens door moet. Als niet de ene bedelaar mij aanspreekt, is het wel de andere draaiorgelman of zeehondjesknuffelaar. Maar dat weet deze gokverslavingsverleider niet.
‘Mag ik u wat vragen?’
Ik ben hem al bijna gepasseerd. ‘Nee, dank je wel,’ zeg ik, mijn pas niet vertragend.
‘Het kost maar heel even tijd.’
‘Nee, dank je wel.’
‘Echt niet?’ vraagt hij in mijn voorbijgaan.
‘Ik meen toch dat ‘Nee, dank je wel’ niet zo heel moeilijk is om te begrijpen.’
‘Maar u weet niet wat u mist.’
‘Daar ben ik blij om. Neem van mij aan: ik koop niets op straat, ik geef niets op straat, ik teken niets op straat, ik ga ook niet geloven op straat. Nee, dank je wel.’
‘O, oké hoor,’ roept hij me na. Alsof ik zijn toestemming nodig had. En ja hoor, daar komt het erachteraan, een luidkeels: ‘Fijne dag!’
Nee, dank je wel. Wat een klótedag. 

Maar nu deze buschauffeuse (leuk scrabblewoord). Van haar kan ik het hebben. Omdat ik uit de uitbundige manier van doen opmaak, dat ze het werkelijk meent. Vier, vijf haltes. Steeds weer klinkt het alsof het uit de grond van haar hart komt. ‘Fijne dag!’ Het maakt dat iedereen die de bus verlaat, zich omdraait en zwaait of iets terugroept. De wereld is nog niet helemaal verrot.
Na nog een stuk of wat haltes ben ik aan de beurt. Ik druk op het knopje. Er klinkt een piepje en ik sta op. Ik houd me in evenwicht en beweeg me naar de achteruitgang. De bus stopt en de deuren gaan open.
Ik wil uitstappen, maar draai mijn hoofd nog een keer naar links. In de spiegel boven de voorruit zie ik haar opgewekte lach. Daar komt-ie, weet ik. En inderdaad, haar stem galmt door de bus. ‘Tot ziens!’


Apeldoorn, december 2019

Hier lees je ‘m op FOK!.

bazbo tijdens de première van dit stuk, zondag 9 februari 2020 in theaterzaal Walvis in Gigant, Apeldoorn. (Foto: Ernst van Rossum)
• • •
 

06-02-2020

De angst

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

De angst dat hij niet kon slapen, was waarschijnlijk ook de reden dat hij klaarwakker was. Helemaal zeker wist hij het niet. Hij stak de kraag van zijn lange regenjas nog eens extra omhoog. Het was niet eens ver na middernacht en de straten waren leeg. Doelloos zette hij zijn ene voet voor de ander. Er lag rommel naast de prullenbakken. Waren de straatvegers aan het eind van de dag niet geweest? Of kwamen ze morgen vroeg? Zo druk als het hier overdag kon zijn, zo stil was het nu. Toch schreeuwden de winkels hun reclame. Iets in hem zei hem dat er iets op zijn pad zou komen. Was de stem de oorzaak van de onrust in zijn lijf?
Hij sloeg af. Linksaf. Nu kwam hij in een smallere straat, met kleinere winkeltjes. Hier waren ook de cafés. Er klonk gepraat, gelach, geschreeuw en doffe muziek. Er ging een deur open. Een man kwam lallend naar buiten, gevolgd door een wankelende vrouw. Ze had haar jas open, haar benen waren bloot onder haar korte jurkje en haar rode naaldhakken glommen. Ze gilde iets in het oor van de man en veegde haar blonde lokken uit haar gezicht. Met een onvaste beweging greep ze de man bij de arm. Die draaide zich half om, pakte haar om haar middel en zoende haar op de roodgeverfde lippen. Haar hand zocht naar de broek van de man en bleef op gulphoogte hangen. Ronald Haamschaar kneep zijn ogen dicht en

– je moet beter je best doen, jochie – denk niet dat het zo’n vaart niet zal lopen, vergis je niet – ooit zal je de noodzaak begrijpen, maar dan moet je wel d – weet van hebt. tot – , waarschuw ik je. – wil je dit te boven komen, dan zul j – en luistere – je moet beter je best doen, jochie –

draaide zich van het tafereel af, langzaam zijn weg vervolgend. Nog meer cafés, nog meer vertier. Mensen stonden op straat te roken en luid te praten. Er viel een glas op straat. Een handgemeen. Geschreeuw. Allerlei mensen die probeerden de boel te sussen. Verder.
Er stond iemand voor hem. ‘Mag ik wat vragen?’ klonk het.
‘Het mag.’ Kortaf.
‘Dope.’ De figuur had een smal en bleek gezicht, voor zover hij het in het slechte licht kon zien. De kraag van de jas tot onder zijn neus. Daarboven lege ogen. ‘Heb jij dope?’
‘Nee.’
‘Weet je waar ik het kan krijgen?’
‘Nee.’ Niet belangrijk nu, wilde hij erachteraan zeggen, maar hij deed het niet.
‘Weet je iemand die het wel weet?’
‘Je bent een volhouder. Een verslaafde. Je bent niets.’ Het liefst had hij de man tegen de straat geslagen, maar daarmee zou hij in het tumult te veel aandacht trekken. ‘Niets.’ Doorlopen. Daarginds is het pandemonium voorbij.
Hij botste half tegen mensen op. ‘Kijk uit!’ hoorde hij. ‘Asociaal!’ Hij hoorde het, vroeg zich van alles af, maar keek niet op of om. Ook niet toen er iemand aan zijn mouw trok. ‘Mieneer, jai bloem kopen voor vrouw of vriendien?’ Nee. Hij rukte zich los. Verder. De wereld is gek. Hij wist het. De deadline was er niet voor niets. Met een paar passen was hij op de hoek van de straat. Hij volgde de aanwijzingen en liep naar rechts.
In het smalle straatje was het rustiger. Een enkeling liep langs hem heen, verscholen achter dikke sjaal of lage hoed. Er was iets dat hem herinnerde aan, hij wist het niet, kon het zijn dat hij hier eerder was geweest, maar helemaal zeker was hij niet. In zijn hoofd bonkte iets.

– zicht, ik blijf je belagen – n rust, dat verzeker ik je. niet eerder dan dat je de laa – rom, dat hoef je niet te vragen; zo moeilijk kan d – zal je vinden, hoe ver, hoe diep je o – mee. zeg niet d – cherpste karte – armhartigheid, dat is hier noo – mededogen – ondspoken in je benauwdste nachtm – het is zo – het is bijna zo – het is bijna zover –

Hij vertraagde zijn pas. Was het hier? Was het hier geweest? Hier aan zijn linkerhand zat een klein knijpje. Hij keek door het raam naar binnen. Er zaten drie mensen aan de bar, aan de twee tafeltjes niemand. Vooruit.
De bel die aan de deur hing klingelde. Hij liep naar de bar.
‘Wat mag het zijn?’ vroeg de dame. Ze keek hem met een schuin oog aan.
‘Water.’
‘Weet je dat zeker? Niets sterkers?’
‘Water.’
‘Is goed, joh. Wat jij wilt.’ Ze bukte en pakte uit een koelkast een flesje. Vervolgens schonk ze het leeg in een glas en zette dat op de toog.
‘Hoe veel?’ vroeg hij.
‘Doe maar twee euro.’
Hij graaide in de zak van zijn lange regenjas en haalde verschillende muntstukken tevoorschijn. ‘Hoe veel zei je?’
Ze herhaalde het bedrag.
Ronald gaf haar twee munten.
‘Dank je.’ Ze nam het geld aan en gooide het in een bak onder de bar.
‘Nog nieuws uit de buurt?’ vroeg hij.
‘Nieuws?’ Ze klonk wat achterdochtig. ‘Wat voor nieuws?’
‘Geen persoonlijke ongelukken of zo? Ik ken wat mensen hier, vandaar.’
‘Niet dat ik weet,’ zei ze beslist. Ze draaide zich naar een paar zojuist gespoelde glazen en begon die af te drogen.
‘Er is wat aan de hand,’ zei een van de mannen die aan de bar zat. Hij had zich naar hem toe ge bogen. ‘Met sommige meiden uit het wereldje hier, als je begrijpt wat ik bedoel.’ Toen op bijna fluistertoon: ‘En laatst is een stamgast van ons overleden.’
‘O?’
‘Ja. Martijn.’
‘Martijn? Nee, toch!’
‘Je kent hem?’
‘Als we het hebben over dezelfde Martijn, dan wel. Maar ik denk het wel. Hij was toch stamgast, hier?’
‘Ja, maar nu dus niet meer. En als hij nou op een beetje normale manier aan zijn einde was gekomen, dan hadden we er nog wel vrede mee.’
‘O? Wat is er met hem gebeurd, dan?’
‘Van mij heb je het niet,’ zei de man terwijl hij weg keek. ‘Vermoord. Zijn keel doorgesneden toen hij een hoer bezocht.’
‘Hoe .. eh … hoer?’
‘Ja.’ De cafégast wreef langs zijn neus en zei zachtjes: ‘Selina is een lekkere, maar sinds dit voorval is dat veel minder.’
Ronald zette zijn glas op de toog. ‘Ik moet gaan.’ Hij verliet het café en liep verder het straatje in. Een pand of zes verder begon het. Het ene raam na het andere. Bij sommige waren de gordijnen gesloten, achter andere zaten of stonden jonge vrouwen in weinig kleding en verleidelijke poses. Het licht was veelal rood. Hier, nee daar, daar moest het zijn. Hij liep naar het raam toe. Het gordijn was open en de vrouw achter het glas had net haar telefoon gepakt. Haar doffe ogen keken onrustig naar het scherm. Door het licht van het apparaatje zag hij dat ze zwaar was opgemaakt. In haar hals barsten en rimpels. De blonde pruik zat slordig op haar hoofd en het rode kant van haar lingerie deed zijn adem stokken. Doodstijf bleef hij staan. Ze was het.

– loed, bloed, bloed, bloed, bl – het was de afspraak, dus – genade? laat me niet l – de hel – t vuur ontketend – en weg terug, dus zul je – eindelijk korte metten, bevrijdi – st – pijn. duivelse pijn, je zult het weten, dan had je maar moeten gehoorzamen. je had de keuze, je hebt gekozen en nu is het te laat om erop terug te komen. waarom zou je ook? laat het nu maar, geef je o – ie onmetelijke kracht. – d, bloed, bloed, bloed, bloe –

Ze keek op van haar telefoon en zag hem. Zoals verwacht schrok ze. Grote ogen. Haar bleke gezicht trok nog witter weg. Bewegen durfde ze duidelijk niet.
De kou werd heviger, maar het deerde hem niet. Hij hoorde geluid. Achter hem liep iemand langs. Een lichte mist kwam langzaam opzetten. Het duurde nog lang voordat het licht zou worden.
Ronald Haamschaar bleef de vrouw aanstaren. In haar ogen zag hij alleen maar de angst.


Apeldoorn, januari 2020

Hier lees je ‘m op FOK!

• • •
 

23-01-2020

13 jaar schrijven voor FOK! – bazbo’s jubileum (deel 4711)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

‘Dames en heren, de mensen die zijn columns voor FOK! niet lezen, weten niet wat ze missen. Dat zijn er nogal wat: mensen die zijn columns voor FOK! niet lezen. Voor iedereen die zijn columns – deze dus ook – niet leest: sinds donderdag 18 januari 2007, inmiddels dus alweer dertien jaar lang, plaatst hij zijn schitterende stukjes op de FrontPage.
Dames en heren, FOK! is dood, maar hij die bij mij aan tafel aanschuift is helaas nog altijd springlevend. Hier is hij: de enige echte bazbo!’

(Stilte in de lege zaal.)

‘Bas, wat wil je drinken? Water, zoals gebruikelijk?’
‘Nee, dank je wel, Adriaan.’
‘O? Echt niet? Iets anders, dan?’
‘Nee, dank je wel.’
‘Waarom niet? Is er soms iets mis met onze drank hier?’
‘Op welke vraag wil je dat ik als eerste antwoord?’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik anders zo moet piesen en dat is voor zo’n interview als dit niet zo handig. Heb ik daarmee ook je tweede vraag beantwoord?’
‘Waar héb je het over?’
‘In mijn verhalen voor FOK!, bedoel je?’
‘Wacht. Laten we dit interview eens een keer ordelijk laten verlopen.’
‘Moet ik weg gaan?’
‘Zitten blijven!’
‘Zeg dat eens tegen gedetineerden die tweederde van hun straf erop hebben zitten.’

‘Bas, voor iedereen die jou nog niet kent: vertel eens iets over jezelf.’
‘Dat vroeg je de vorige keer ook. Toen gaf ik antwoord en dat keurde je af.’
‘Wat antwoordde je toen?’
‘Ik heb een ontzettend grote leuter.’
‘Waarom gaat het bij jou altijd over seks?’
‘Gaat het bij mij altijd over seks?’
‘Ja.’
‘O.’
‘Waarom zit je hier eigenlijk weer? Is het traditie aan het worden of zo?’
‘O, was het ooit leuk, dan?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Omdat iets wat leuk is, vroeg of laat traditie wordt. Plus omgekeerd: als iets traditie is, weet je dus dat het ooit leuk was.’
‘Fijn. Weten we dat ook weer.’
‘Er is echter een complicatie: tradities hebben de neiging te veranderen.’
‘Nietes! Als we maar vast blijven houden aan onze cultuur!’
‘O? Moeten we vast blijven houden aan onze cultuur, dan?’
‘Jazeker. Tradities en cultuur houden ons bijeen. Ze verrijken de samenleving. Daarom moeten we er alles aan doen om die tradities en cultuur zo te laten zoals ze zijn!’
‘Ja, dat roepen we hier op FOK! heel hard. We roepen altijd heel hard hier op FOK!. Ik word daar nogal moe van, Aad.’
‘Leg uit.’
‘Als ik de reacties onder de nieuwsberichten hier lees, dan merk ik niet alleen een boel boosheid, maar vooral allerlei stoerdoenerij. En als het nou nog bij puberale branie bleef, dan was het allemaal niet zo erg.’
‘Leg uit.’
‘Het is veel meer dan dat, in mijn ogen. Het is vooral intolerantie en ongenuanceerdheid in combinatie met obsessieve angst ten opzichte van iets wat voor de stoerdoenertjes vreemd is, meehuilen met de wolven in het bos en bovenal de ander die niet deugt.’
‘Had je daar laatst niet een stukje over?’
‘Ja, daar had ik laatst niet een stukje over. Ik heb er wel iets over geschreven. In Ban, mijn bijdrage ter gelegenheid van het twintigjarige jubileum van FOK!, haal ik het aan. Ook iets waarover ik mij verbaas: dit prachtige platform viert een mooie verjaardag, er zijn jublieumcolumns en feestfora, de vlaggen hangen uit, maar de meute heeft er nauwelijks aandacht voor. We gaan over tot de orde van de dag: schreeuwen dat helemaal niets deugt.’
‘Volgens mij heb jij je nog nooit zo politiek geuit als in die column en nu hier.’
‘Ik ben bang dat ik veel te links ben voor FOK!, Aad.’
‘Want FOK! is rechts?’
‘Nee, dat niet. Maar het merendeel van de reacties onder de nieuwsberichten vind ik respectloos en ongenuanceerd en nodigt mij niet uit om op te reageren. Sterker nog: ik ben gestopt met het lezen van de reacties. Iedereen buitelt over elkaar heen en de ene reactie is nog uitgesprokener dan de andere. De klimaatproblematiek is onzin, als het er wel is ga ik het niet betalen en de linksen zijn de kanker. Zelfs onder een artikel over het WK Stofzuigen gaat het binnen de kortste keren over migranten.’
‘Wat is daar erg aan?’
‘Ik wil weten hoe mensen het WK Stofzuigen ervaren of wat hun ideeën over zo’n wereldkampioenschap zijn. En dan moet het niet gaan over dat zwarte piet moet blijven, omdat het ónze cultuur is en anderen daar met hun poten vanaf moeten blijven en we zullen onze traditie in stand blijven houden, desnoods met geweld.’
‘Want?’
‘Want dat weten we nu wel.’
‘Wat is er mis met opkomen voor onze waarden en normen? Jij als linkse deugmens zit toch vol met idealen? Waarom ben je dan tegen mensen die strijden voor hun eigen tradities en die knokken voor behoud van hun cultuur? Er gaat toch al zo veel verloren?’
‘Maar cultuur is niet statisch. De traditie van sinterklaas was veertig jaar geleden anders dan dat hij honderd jaar geleden was. Nieuwe dingen of ontwikkelingen boezemen ons vaak angst in, maar na enige tijd vinden we er een weg in. Toen de eerste trein ons land binnen kwam, vonden we dat doodeng en wilden we dat ding zo snel mogelijk weg. Tegenwoordig vinden we dat er een tekort aan treinen is. Als het gaat om cultuur speelt nog iets anders mee: iets kan alleen maar cultuur worden, juist omdát het verandert.’
‘Bas, laten we het maar liever over seks hebben.’
‘Goed. Wat wil je weten?’

(Niemand zegt iets.)

‘Terug naar de vraag. Bas, je zit hier weer voor het jaarlijkse interview. Waarom eigenlijk?’
‘Waarom? Omdat ik graag vertel over het schrijven. Waarom ook niet?’
‘Waarom schrijf je eigenlijk sowieso überhaupt hier op FOK!?’
‘Omdat FOK! een heel prettig podium is. ik ervaar het als een soort speeltuin, waarin ik als een kind allerlei spannends kan beleven. Ik kan doen, laten en maken wat ik wil. Een verhaal, een overpeinzing, een tirade, een serie, noem het maar op. Ik kan zelfs een interview met mijzelf verzinnen en plaatsen en mensen lezen het ook nog.’
‘Hoe lang schrijf je nu al voor FOK!?’
‘Dertien jaar, Aad. Dat zei je net zelf in de aankondiging ook. Dertien jaar.’
‘Dertien jaar. Heeft het je nog geen ongeluk gebracht?’
‘Niet direct.’
‘Maar indirect?’
‘Daar kan ik je wel weer iets over vertellen.’
‘Ga je gang. Maar niet in herhaling vallen.’
‘Excuus. Wat zei je?’
‘Niet in herhaling vallen.’
‘Ach zo. Welnu, in de vorige interviews heb ik uitgelegd dat ik mijn eerste zeven jaren op FOK! heb geschreven als een bezetene.’
‘Dat moet ik nakijken.’
‘Ga je alles controleren wat ik zeg?’
‘Dat is onderzoeksjournalistiek.’
‘Ik noem het knap irritant.’
‘O.’

‘Ik heb mijn eerste zeven jaren op FOK! geschreven als een bezetene. Iedere week mijn stukje op donderdagmorgen, daarnaast deed ik allerlei redactiewerk, schreef ik extra stukken, controleerde ik her en der spelling, droeg ik bij aan series, werkte ik met tuvokki aan vervolgverhalen die we later onder een pseudoniem inzonden en stuurde ik zelf onder een kloon ook allerlei verhalen in. Dat is dan nog alleen het werk voor FOK!.’
‘Doe je daarbuiten dan ook nog iets?’
‘Ja.’
‘O.’
‘Ik had een voltijdsbaan ergens. En daarnaast deed ik redactiewerk voor een lokale nieuwssite: ook daar wekelijks een stuk, plus ik schreef recensies van concerten, films, voorstellingen en evenementen. Dan moest ik dus ook die concerten, films, voorstellingen en evenementen bijwonen, want anders werd het niets. Nu zeggen sommige lezers dat mijn recensies en reportages sowieso niets zijn, maar dat is een heel ander verhaal.’
‘Even een heel ander verhaal: waar wil je naartoe?’
‘Ik zou nog wel eens naar Ierland willen. Of Italië of Portugal. Maar Polen of Boedapest lijken me ook mooi.’
‘Bas, dat bedoel ik niet.’
‘Vraag dan wat je wél bedoelt!’
‘Doe ik. Wat wil je met je verhaal nou eigenlijk zeggen?’
‘Bedoel je de boodschap in mijn verhalen?’
‘Neehee! Je vertelt wat je allemaal deed buiten FOK! om. Je deed redactiewerk bij een lokale nieuwssite, had een baan ergens …’
‘Een voltijdsbaan, welteverstaan.’
‘Moet daar de nadruk op?’
‘Anders zou je misschien wel kunnen denken dat ik tijd zat had.’
‘Maar dat had je niet?’
‘Nee. Wel had ik ook nog een gezin, een zoon met ASS, een vrouw met borstkanker, een moeder met een hersenbloeding en een vader met een gebroken heup.’
‘Kortom?’
‘Kortom: op 16 november 2013, na zeven jaar schrijven als een bezetene, hielden mijn lichaam en mijn geest ermee op.’
‘Je was hersendood.’
‘Zoiets.’

(Adembenemende stilte in de zaal.)

‘Maar niet precies?’
‘Precies.’
‘Precies wat?’
‘Niet precies.’
‘Hoe dan wel?’
‘Zwaar overspannen, totale burnout, depressief. Zeg het maar. Er kwam niets meer uit mijn vingers. Ik deed helemaal niets meer.’
‘Ook geen seks?’
‘Daar zijn vingers handig bij, maar je kunt ook andere lichaamsdelen gebruiken.’
‘Bespaar me de uitleg.’
‘Aad, ik vond het een fijn interview.’
‘We zijn nog niet klaar!’
‘O.’

‘Je hebt ons verteld van de zeven vette jaren. Die duurden van 18 januari 2007 tot 16 november 2013. Daarna stopte je een tijdje en na dat tijdje begon je weer wat te plaatsen hier op FOK!.’
‘Ja, maar niet meer zo belachelijk veel als in die zeven vette jaren.’
‘Dit zijn dus de zeven magere jaren?’
‘Ha, dat zou je zo kunnen zeggen.’
‘Waar schrijf je tegenwoordig over?’
‘Lees jij die rommel dan niet?’
‘Ik niet. Ik kijk wel uit. Ik ben Gekke Henkie niet.’
‘Dat weet ik ook wel. Jij bent Akelige Adriaan.’
‘Fijn. En bedankt. Ga je nog antwoorden? Benoem eens wat successen van de afgelopen zeven jaren.’

(Doodse stilte.)

‘Hallo?’
‘Ja?’
‘Geef eens antwoord?’
‘Waarop, Aad?’
‘Op de vraag! Benoem eens wat successen van de afgelopen zeven jaren!’
‘Dat is geen vraag, maar een opdracht. Bovendien leest bijna niemand mijn stukjes, dus kunnen we niet van successen spreken. Waarvan dan wel, dat weet ik ook niet. Dat zou je moeten vragen aan die enkeling die mijn stukjes wél leest.’
(Zucht.) ‘Wat zou je zelf een succes willen noemen? Laat ik het dan maar zo vragen.’
‘Alles.’
‘Ja, daar heb ik niks aan.’
‘Hallo. Ik ben de maker van die stukjes. Als ik ze zelf niet als succes benoem, dan ben ik toch ongeloofwaardig? Ik sta helemaal achter mijn verhalen. Dat je het weet.’
‘Ik weet het.’
‘Dat is fijn om te horen, Aad.’
‘Wat zijn voor jou de stukken, verhalen, series, dingen die eruit springen?’
‘De afgelopen jaren, hè?’
‘Jahaaa!’
‘…’
‘Nou, zeg eens wat.’
‘Ik wil niet onbescheiden zijn.’
‘Zeikerd. Hoe zit het met de series?’
‘De serie Hoog tijd voor een kroegverhaal verloopt naar tevredenheid. Hoe krijg ik het toch allemaal uit de pen, hè? Soms verbaas ik mij er ook over, hoor. Ik heb een leuke zin of een mal voorval in gedachten, zet dat op papier en voor ik het weet komt er heel veel meer omheen en in no time is het een heel verhaal geworden. Je verzint het niet.’
‘Jij? Jij verzint dat niet?’
‘Nee.’
‘Ga door, Bas.’
‘Mijn serie Lotgenoten loopt volop. Ik plaats een aflevering ervan en een paar weken later nog weer eens een. Na een aflevering of wat is het jaar alweer om. Zo gaan die dingen.’
Schrijver?’
‘Ik? Ja, zo zou ik mijzelf wel noemen.’
‘Gut nee, ik bedoel je serie die Schrijver heet.’
‘Ach zo. Wat is ermee?’
‘Daarmee heb je dat minder. Ik bedoel: het lijkt wel of er steeds minder afleveringen van komen.’
‘Dat zou kunnen. Het is een serie semi-autobiografische verhalen. Die verhalen zijn gebaseerd op dingen die ik in het echt zie of meemaak. Tijdens het schrijven moet ik het verhaal herkennen als onderdeel van die serie.’
‘Hoe werkt dat?’
‘Probleem is een beetje dat de protagonist van Schrijver wel een afsplitsing van mij is en blijft, maar dat hij de laatste tijd steeds verder van mij vandaan komt te staan.’
‘Dat begrijp ik niet. Leg uit.’
‘Jij hebt de stoelgang niet uitgevonden, hè?’
‘Wat bedoel je daar nou weer mee?’
‘Precies. Maar we hadden het over de hoofdpersoon van mijn serie Schrijver. Althans: ik had het erover en in dit interview gaat het om mij, toch?’
‘Protagonist = hoofdpersoon?’
‘Dit valt me van je mee. Ik heb nog dommere interviewers medegemaakt. De schrijver in Schrijver is een beetje een flat character, een statische persoonlijkheid. Ik heb hem geïntroduceerd in de tijd dat ik zelf nogal worstelde met mijn psychische aandoening. Met die psychische aandoening heb ik nu – ruim zes jaar nadat ze mij overviel – aanzienlijk minder van doen. De verhalen in de serie gaan over de momenten dat ik (nog) wél te maken heb met de gevolgen van die psychische aandoening en dat zijn er steeds minder. Vandaar dat ik er dus steeds minder verhalen over kan maken. Toch zal er af en toe nog eens eentje komen.’
‘Wat een gezeur allemaal, zeg. Even een slokje water.’
‘Ik praat toch? Hoe kun jij er dan een droge bek van krijgen?’

(Stilte maar weer.)

‘Terzake. Nog meer series? Je had nog zoiets als Lotgenoten?’
‘Ja.’
‘Die bestaat uit dagelijkse dingen?’
‘Ja.’
‘Eigenlijk zijn het meer anekdotes?’
‘Ja.’
‘Vorig jaar noemde je ook dat die verhalen over Ronald Haamschaar een serie vormen.’
‘Ja.’
‘Nog steeds?’
‘Ja.’
‘Vertel er eens meer over.’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Mijn trouwe lezers begrijpen wel waarom. De verhalen waarin Roland Haamschaar de hoofdrol speelt of voorkomt, vormen een serie. En zoals ik vorig jaar ook al zei: er zijn andere verhalen waarin Roland Haamschaar niet direct voorkomt, maar die toch onderdeel zijn van de serie. Het is een soort puzzel. Wie mijn verhalen iedere twee weken leest, ziet de puzzelstukjes en langzamerhand vormen ze een groter verhaal. Maar meer wil ik er niet over vertellen. Over een tijdje zal alles duidelijk zijn.’
‘Wartaal, Bas.’
‘Wat weet jij er nou van?’

‘Tijd om af te ronden.’
‘Nou, dahaaag!’
‘Even wachten nog. Er komt nog een slotvraag. Je vertelde dat je zeven jaren – van 2007 tot november 2013 – hebt geschreven als een bezetene. In november braken de zeven magere jaren aan. Klopt dat?’
‘Dat klopt. Nou, dahaaag!’
‘Ik heb de slotvraag nog niet gesteld.’
‘Jawel. Je vroeg: Klopt dat?’
‘Dat was een controlevraag.’
‘O. Nou, vooruit dan maar.’
‘Zeven magere jaren, dus. Die begonnen halverwege november 2013. Dat zou betekenen dat rond november 2020 de zeven magere jaren voorbij zijn.’
‘…’
‘Nou?’
‘Wat is je vraag?’
‘Ga je dan weer schrijven als een bezetene?’
‘Goede vraag.’

(Geen staande ovatie. In plaats daarvan: helemaal niets.)


Apeldoorn, november 2019

• • •
 

09-01-2020

De dame in kwestie

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2020 — bazbo @ 01:00

De dame in kwestie deed net of ze me niet zag. Ik ging er geen moeite voor doen ook. Dan niet. Toen ik daarnet café Kwatrijn binnen kwam zag ik haar zitten en ik zwaaide naar haar. Zij keek op dat moment naar de deur, moet mij dus gezien hebben, maar reageerde dus niet. Oké. We leven in een vrij land. Dat ik enigszins teleurgesteld was, zegt meer over mijn verwachtingen die mogelijk niet reëel zijn dan over haar. Over haar kan ik nogal wat verhalen vertellen. Wat zegt u? O, oké. Vooruit dan maar.

Ik leerde Naomi kennen, jaren geleden, toen we beiden betrokken waren bij een soort cabaretgroep. Dat wil zeggen: Huub vroeg mij of ik samen met hem een voorstelling wilde opzetten en daar wilde hij een andere artiest ook nog bij betrekken. Dat bleek een jonge vrouw te zijn die Naomi heette. En heet. En heet was ze. Maar ik hoefde haar niet zo nodig.
Repeteren gingen we niet doen. We hadden alle drie voldoende materiaal om spontaan iets in elkander te zetten. Huub had zijn liederen en conferences die hij haalde uit zijn cabaretvoorstellingen waar geen hond was komen opdraven, ik had een enorme hoeveelheid podiumverhalen om voor te lezen en Naomi kwam met haar gedichten. Gedichten, heb je het ooit zo zout gevreten? Het enige wat we aan voorbereiden deden, was een volgorde bepalen en een soundcheck. Tijdens de soundcheck ging het al mis. Naomi kon met het slechte licht op het podium haar tekst niet lezen. U begrijpt: we bevonden ons in een middelgroot buurthuis en er was ontoereikend budget voor bühneverlichting. Ik wist toen ook nog niet dat we die avond naar huis zouden gaan met een bon van bol.com.
‘Wacht even,’ zei ik. ‘Hoe veel regels telt het rijmsel van je? Acht? Dan heb je nog dik anderhalf uur om die uit je hoofd te leren.’
‘Ja, die is gek!’ brieste ze. ‘Ik heb mijn papieren nodig om voor mijn neus te houden. Dat staat veel dichterlijker.’
‘Je kunt toch ook net doen alsof je het voorleest? Dat scheelt een bouwlamp of drie.’
‘Toch wil ik mijn teksten kunnen lezen.’
‘Wacht,’ zei ik en ik zette het spreekgestoelte een meter opzij. ‘Hier is wat meer licht. Gaat het zo?’
‘Jij bent lief, weet je dat?’
‘Ja, dat weet ik. Dat zegt mijn vrouw ook de hele tijd.’
‘Zullen wij na afloop ergens wat gaan drinken?’
‘Waarom?’ vroeg ik.
‘Nou, je weet maar nooit wat voor moois er tussen ons kan groeien.’
‘O? Zou je dat willen dan?’
‘Volgens mij val ik vooral op vrouwen,’ zei ze, ‘maar ik heb geen bezwaar tegen af en toe een wild kloppende leuter in m’n foef.’
‘Probeer eens of je het zo beter kunt lezen.’
‘Waar eens de frêle roos ontsprong,
En voorts de toendra van mijn boezem trof,
Daar ligt nu een meisje jong
En krijg ik vaag …’
‘Een natte spons, dat kan ik wel raden. Maar goed dat ik vanavond in de coulissen sta als je dit soort prietpraat uitstoot. Dan hoor ik het tenminste niet. Maar ik begrijp dat de belichting nu voldoende is.’
‘Ik speel je finaal van het podium, makker.’ Haar ogen spoten vuur.
Die avond stond ze met knikkende knieën achter het spreekgestoelte. Niemand luisterde. Ook niet naar de malle fratsen van Huub. Zelf las ik een tweetal verhalen, nam het gulle applaus in ontvangst, weigerde mijn bon van bol.com en wist niet hoe snel ik naar huis moest komen.

Sindsdien kwam ik haar her en der in allerlei cafés tegen. Soms bood ik haar wat te drinken aan, maar meestal niet. Meestal kwam ze aangeschoten om mijn nek hangen en naar andere cafébezoekers kijken met een blik van ‘moet je mij bevriend zien zijn met de bekende schrijver’. In het begin vond ik het wel plezant, want Naomi was een schoonheid en ik keek graag naar haar. Maar na een keer of wat had ik door dat ze weinig meer kon dan lallen over haar gedichten, haar ambities in de kunst en de immense rijkdom die haar in de toekomst wachtte. Ik kwam steeds minder in cafés. Naomi zag ik niet meer.
Ik was haar bijna vergeten, toen ik haar opnieuw tegenkwam, maar nu in een ietwat andere omgeving. Ze reed me bijna omver met een overvol beladen boodschappenkar.
‘Aan de kant, makker!’ klonk het. ‘Ik heb meer te doen op mijn vrije zaterdagmorgen.’
‘Wie niet, Naomi?’
‘Bas! Ben jij het?’
‘Wie anders?’
‘Schrijf jij nog altijd?’
‘Voornamelijk facturen,’ zei ik. ‘Ik doe nogal goede zaken.’
‘Heb jij nog ergens wat te doen? Ik bedoel een klusje of zo?’
‘Ik dacht dat jij meer te doen had. Aan die winkelwagen te zien heb je nogal honger.’
‘Kom met me mee, dan praten we bij.’
Voor ik het wist zat ik naast haar in een veel te grote auto.
‘Hoe kom je aan deze bak?’ vroeg ik.
‘Hij is niet van mij,’ gaf ze toe. ‘Beneden mijn stand. Maar nood breekt wet.’
We reden naar een vrijstaand huis ergens net buiten de stad.
‘Woon je hier?’
‘Tijdelijk,’ zei ze. ‘Tot ik iets beters kan vinden.’
We waren nog niet binnen of ze stond al in haar ondergoed.
‘Zelf uitgezocht?’ vroeg ik nog.
‘Bevalt het je?’
‘Het kan ermee door.’
‘Dan doe ik het uit.’ Dat deed ze. ‘Wil je me niet ’s lekker pakken?’
‘Tot ik iets beters kan vinden?’
‘Lul. Als je zo doorgaat, heb ik geen zin meer.’
‘Ik dacht dat je op vrouwen viel?’
‘Jij toch ook?’
‘Wat voor soort klusje zoek je eigenlijk?’
‘Nou, iets in de kunst,’ legde ze uit, terwijl ze haar ondergoed weer aantrok. ‘Het mag van alles zijn: rondleidingen in een galerie, expositieconservator, communicatie, publiciteit, naakt poseren.’
‘Inlijsten?’
‘Sorry, wat zei je?’
‘Je bent om in te lijsten.’
‘Dank je.’
‘Waarom kleed je je nou weer aan?’
‘Oh? Oké.’ Ze trok haar ondergoed weer uit.
‘Dat naakt poseren, hoe gaat dat in zijn werk?’
‘Nou, gewoon. Hier, moet je m’n kut zien.’
‘Ik zie ‘m.’
‘Nu wil jij zeker van alles, hè? Leer mij zo’n vent kennen.’
‘Ik ben zó’n vent?’
‘Viezerd.’
‘Vanmorgen nog gedoucht. Tanden gepoetst.’
‘Denk maar niet dat jij iets voor elkaar krijgt bij mij.’
‘Ik zou niet durven en willen.’
‘O, ik ben niet goed genoeg voor meneer?’
‘Nee, maar nu ik je van dichtbij ruik, vraag ik me af of jij je ook gedoucht hebt vanmorgen. En je tanden gepoetst.’
Ze gooide met iets. Het raakte me, maar het deed geen pijn. Het was een stuk ondergoed. ‘Ik zou nog wat doorgaan met zoeken,’ zei ik, terwijl ik het kanten onderbroekje aan haar terug gaf. ‘Tot je wat beters vindt.’
‘Je neukt me nu of helemaal niet!’ riep ze. Met een hupje wierp ze zich achterover op de enorme hoekbank die daar stond en vervolgens spreidde ze haar benen, klaar om me in alle glorie te ontvangen.
‘Nee dank je, die klus kan ik je niet aanbieden.’ Ik draaide me om en liep de woning uit, haar luid gillend achterlatend.

Daarna zag ik haar lange tijd niet. Een jaar of wat. Drie, vier? Geheel onverwacht ontmoette ik haar op straat. Er was een opstootje gaande voor de ingang van een of andere winkelgalerij bij ons in de stad. Normaal gesproken vermijd ik mensenmassa’s, maar ik zag tussen de benen van omstanders door een ouder iemand op de grond liggen. Veel mensen stonden er dus omheen, maar ze staken geen poot uit. Ik was van zins om de bejaarde behulpzaam te zijn en wurmde me een weg tussen de toeschouwers door. Op de grond lag een oudere dame en er stond een vrouw over haar heen gebogen.
‘Poten thuis, oud wijf!’ gilde deze vrouw.
Ik knielde bij de watergolf neer. ‘Gaat het mevrouw?’ vroeg ik.
Het besje antwoordde niet. Ze lag op haar zij en keek wezenloos naar haar rollator die naast haar op z’n kant lag. Allerlei boodschapjes waren uit het mandje gevallen en lagen verspreid eromheen op straat.
‘Welja, neem het maar op voor die tang!’
Ik keek omhoog. ‘Naomi?’
‘Bas! Wat moet jij hier? Kom me helpen. Dat secreet wilde me aanranden of zoiets!’
Ik kwam overeind.
Naomi vloog me om de nek. ‘De hele wereld is tegen me. Ben jij mijn redder?’
Iemand tikte mij op de schouder. ‘Gaat u dat mens nog reanimeren of hoe zit dat?’ Het was een meneer met een mobiele telefoon in zijn hand. ‘Zo ja, dan wil ik dat graag filmen. Mijn vriendin wilde doorlopen, maar ik zei: even wachten, dit moet ik zien.’
‘Bemoei je d’r niet mee,’ siste Naomi. ‘Je lijkt m’n souteneur wel.’ Met een krachtige elleboogbeweging sloeg ze de man in het gezicht. Die ging gelijk tegen de vlakte. In de verte klonken sirenes.
‘Ik ga maar eens,’ zei ik. ‘Leuk je weer eens te hebben ontmoet.’ Ik liet de commotie voor wat hij was en wandelde de winkelgalerij in.
‘Wacht nou even!’ riep ze me na.
Zonder om te kijken zwaaide ik en ik liep door. Het duurde niet lang of ik hoorde het getik van haar hakken op de glimmende tegels. Ze galmden.
‘Zal ik je niet even lekker aan je piel rossen?’ hijgde ze, terwijl ze naast me kwam lopen.
Ik keek niet op. ‘Dat is lief aangeboden, maar ik ben zopas nog aan mijn piel gerost.’
‘Je weet niet wat je mist.’
‘Jij weet niet wat jij zopas hebt gemist.’
‘Ik mis jou.’
‘Lul niet, Naomi. Waar was je al die jaren? Je had me kunnen opzoeken. Zo moeilijk ben ik niet te vinden.’
‘Heb jij mij dan niet gemist? We hadden toch iets bijzonders?’
‘Hadden? Nee. Hebben? Ook niet.’
‘Wat doe je toch afstandelijk opeens.’
Ik stopte, draaide me naar haar toe en vroeg: ‘Wat is dat met die souteneur?’
‘Welke souteneur?’
‘De souteneur over wie je sprak tegen die meneer met de mobiele telefoon.’
‘Sinds wanneer moet ik me tegenover jou verantwoorden?’ Nu liep zij door en hobbelde ik erachteraan. We waren aan de achterzijde van de winkelgalerij aangekomen. De schuifdeuren openden zich en we stonden op straat.
Plots klonk een knal. Automatisch bukte ik. Naomi greep me bij de hand en begon te rennen, de smalle straat in. Nog een knal. Er floot iets langs mijn hoofd.
‘Jemig, wat is dit, Naomi?’ vroeg ik, terwijl ze me al rennend mee sleurde. Achter ons hoorde ik een auto starten. Ik keek om. Een grote, lage wagen kwam achter ons aan.
‘Nu even niet, Bas!’ schreeuwde ze. We kwamen op een T-splitsing. ‘We moeten hem van ons afschudden!’
‘Goh.’
‘Jij naar links, ik die kant op!’
Ik ging naar links en dook daar een steegje in. Toen ik om het hoekje keek, zag ik de wagen rechtsaf slaan, de kant waar Naomi op was gegaan. Naomi zelf was nergens meer te bekennen. De jaren daaropvolgend ook niet.

Om een lang verhaal kort te maken: Naomi was nader beschouwd nogal een stomme trut. Bij nader inzien hoefde ik hier in het café Kwatrijn helemaal geen aandacht van haar. Ik negeerde de tafel dan ook volkomen. Met dat ik erlangs liep, riep iemand die tegenover haar zat: ‘Hé, Bas!’ Ja, toen moest ik wel kijken. Het was Robert, die kende ik wel. ‘Hoi,’ groette ik hem. Toen zag ik het pas. Naomi zag er van dichtbij heel anders uit dan deze dame in kwestie.


Apeldoorn, december 2019

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
« Vorige pagina