bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

18-03-2021

Lotgenoten (0029)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

Op de witte bus die ik voorbijliep stond: ‘Jager electrotechniek’. Ik negeerde de spelfaut, maar was wel benieuwd naar de inhoud van de elektrotechnische werkzaamheden die dit bedrijf uitvoert. Toen ik een blik door het voorportierraam wierp, zag ik een man werkkledij op zijn smartphone bezig. Ach zo.
Niet veel verderop was de markt gaande. Die markt was mijn reisdoel. Ik kocht fruit en groente bij de biologische groentekraam. Geen gif in mijn lijf of het moet een prik zijn straks. Nu nog langs de flappentap om contant geld te halen voor de schoonmaakster die deze week kwam.

Bij de geldautomaat moest ik even wachten, want er was een mevrouw voor mij. De mevrouw was net uit haar scootmobiel gestegen en bewoog zich moeizaam naar de knoppen en het beeldscherm. Ik had geen haast. Het was zaterdagmorgen kwart over acht en ik had het hele weekend nog voor mij. Terwijl ik wachtte, liet ik het program van het weekend in gedachten voorbij gaan. Straks nog naar de biologische slager en de biologische super, dan koffie met De Vrouw, vervolgens bij de Turkse bakker kijken of hij al verse pide heeft en om half een is De Zoon er om te komen lunchen. En dat was dan nog maar de zaterdagmorgen. De rest van het weekend kreeg ik in mijn hoofd niet gepland. Er kwam namelijk iemand aan gelopen die mijn aandacht trok.

De meneer liep naar de deur van het bankgebouw, net naast de geldautomaat. Toen de schuifdeur niet openging, maakte de meneer een beweging waaruit ik opmaakte dat hij schrok of verrast was. Vervolgens draaide hij zich om en liep naar de immense rij (ik was in mijn eentje) wachtenden bij de geldautomaat. Barst, ik had oogcontact. Dat betekende een gesprek. Welkom in ons zo majestueuze Apeldoorn.

‘Ook al gesloten,’ zei hij.
‘Het is nog geen half negen,’ zei ik. ‘Volgens mij gaat de bank pas om negen uur open.’
‘Zou u denken?’
‘Ik denk het. Maar ik weet het niet zeker. Als ik de poster op de schuifdeur zie …’
Op de poster op de schuifdeur stond in grote letters: ‘TE HUUR’.
‘Gaat deze ook al sluiten?’ vroeg de meneer.
‘Geen idee. Ik vermoed het.’
‘Waar kun je dan nog naar een balie? Bij ons in de wijk is ook alles al dicht. We worden gedwongen!’
Gedwongen? Waartoe? We? Ik werd helemaal niet gedwongen. En door wie dan?
‘Nu moet ik telebankieren!’
‘Ik denk het,’ zei ik maar.
‘Ze doen die bankfilialen allemaal maar dicht!’
Wie waren ‘ze’ toch? vroeg ik me nogmaals af. ‘Nou ja,’ zei ik, ‘ik denk dat het ons nog wel lukt om online te bankieren, maar ik merk om mij heen dat er veel ouderen zijn die het niet kunnen of die zelfs helemaal geen computer hebben.’
‘ik ben ook al drieënzestig!’ riep de man vanachter zijn mondmasker, dat bijna besloeg. ‘En ik heb een zoon die mij er af en toe mee helpt.’
‘Dan hebt u gelukkig iemand die u kan bijstaan,’ ging ik verder. ‘Ik heb een oudere buurvrouw van eind tachtig die geen computer heeft en ook niet iemand om haar te helpen met haar bankzaken.’ Dat de oude buurvrouw helemaal geen hulp wilde van wie dan ook, vertelde ik er maar niet bij.
‘We worden gedwongen!’
‘Ha, ik denk dat er achter ons een generatie is die niet eens weet wat een bankgebouw ís,’ zei ik.
‘Maar voor ons valt het allemaal niet mee, al die veranderingen!’
Al die veranderingen? Het sluiten van bankfilialen in de wijk is toch maar één verandering?
‘We worden gedwongen!’ De slapen van de meneer liepen wat rood aan. ‘Ze zeggen ook dat ik vegetarisch moet gaan eten!’
Ik volgde het even niet meer. Wie dwong deze meneer? Van wie moest hij vegetarisch gaan eten?
‘En ik vind dat helemaal niet lekker.’
Ik wilde zeggen dat hij het dan helemaal niet hoefde te doen, maar ik kreeg geen gelegenheid.
‘Ik eet twee keer in de week vlees,’ ging hij verder. In het weekend een gehaktbal en op woensdag eten we kip. En nu moet ik vegetarisch gaan eten en ik vind dat helemaal niet lekker.’
Wacht. Wat at hij dan de andere vijf dagen van de week? Geen vlees? Ik keek naar zijn goedkope sportschoenen. Volgens mij kocht hij geen dure vis de andere vijf dagen van de week, maar dat was een aanname. Wat bedoelde hij met ‘vegetarisch eten’? Die malle vleesvervangers die in de supermarkten te koop zijn? Die sojaburgers of ckipstucken? Als je geen vlees wilt eten, waarom zou je dan iets in je muil willen douwen wat op vlees lijkt?
‘We worden gedwongen!’ riep de meneer nog maar eens.

‘Maar u kunt toch gewoon zelf nadenken en kiezen in plaats van gelijk maar blind doen wat ‘ze’ u vertellen? Als iedereen in de sloot springt omdat ‘ze’ dat zeggen, doet u dat dan ook gelijk?’ wilde ik zeggen. Maar ik zei het niet. De mevrouw voor mij was klaar met haar geldtransactie, had zich weer in haar scootmobiel geworsteld en ik was aan de beurt bij de geldautomaat.

Ik pinde dertig euro – lekker goedkoop, onze schoonmaakster – en draaide me om naar de meneer. ‘Succes met telebankieren,’ groette ik hem. ‘En smakelijk eten vanavond.’
Fijne dag!‘ zei hij.
Achteraf had ik hem toen met een welgemikte kopstoot tegen de grond moeten rossen. In plaats daarvan stak ik mijn drie briefjes van tien euro en mijn bankpas in mijn broekzak.
Vanavond zou ik mijn beruchte pompoenrisotto gaan maken. Kastanjechampignons bakken, gesnipperde ui erbij, blokjes pompoen, honderd gram risottorijst (Arborio), driehonderd milliliter groentebouillon, een half uurtje al roerend laten koken, dan peper, zout en parmesan toevoegen en smullen maar. Vegetarisch, biologisch, zeer voedzaam en gezond en nog heel erg lekker ook. Terwijl het water me al de bek in liep, wandelde ik naar huis.

Wat een avonturen weer.

P.S. Ik heb gestemd.


Apeldoorn, maart 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

04-03-2021

Hoog tijd voor een kroegverhaal (22)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

Dat vind ik ook. Daarom begin ik er een. Probleem is echter dat de kroeg gesloten is. Eigenlijk heb ik er tegenwoordig zelden zin in om naar het café te gaan. Daar heb ik talloze redenen voor, maar er zijn ook redenen om wél eens een bezoek te brengen aan de kroeg. Aangenaam gezelschap, bijvoorbeeld. Of een bandje dat er speelt en dat ik wil horen. Doordat er een besmettelijk virus over de wereld rondwaart, kunnen we momenteel het gezelschap groter dan één persoon niet opzoeken en kan ik nergens een bandje in levenden lijve aanschouwen. Een tijdje rust en in afzondering doorbrengen vind ik niet erg, maar het begint wat lang te duren. Tanden op elkaar.

Ik wandelde door het centrum van ons zo majestueuze Apeldoorn. ‘Vermijd drukte’ riep het grote verrijdbare display. Dat is wat lastig voor mij, want ik woon in dat centrum van ons zo majestueuze Apeldoorn. Als ik de drukte wil vermijden, moet ik er eerst doorheen om mij vervolgens naar rustiger oorden te begeven. Dat deed ik dus.
Even verderop bevond zich een stadspark. We hebben er een paar. Het was dat ene. Gut, hoe heet het ook weer, soms lijkt het of ik dement word en o ja het Oranjepark. De naam heeft niets van doen met de kleur van de algen uit de vijver van het park, maar komt door de koninklijke status die Apeldoorn heeft. Die status is terug te vinden in Paleis Het Loo en de kroondomeinen waarin onze koning jaarlijks persoonlijk het wild komt uitdunnen. Het paleis heeft ook een park, maar je moet dokken om daarin te mogen wandelen, dus hield ik het bij het gratis Oranjepark.
(Allemensen, wat een inleiding. Dat belooft nogal voor de rest van deze uiteenzetting. Houd je hart maar vast vast.)

Was het druk in het park? Wat is druk? Het waren gelukkig geen Vondelparktaferelen zoals we die een week terug konden zien. Wel zaten er her en der koppeltjes of trio’s mensen in het gras of op een bankje. Ik kuierde over het pad dat zich rond de vijver slingerde.
‘Hé Bas,’ hoorde ik.
Ik keek schuin achter mij. Dat was waar de stem vandaan kwam. Daar liep Mara. ‘Dag Mara,’ zei ik.
‘We moeten nodig eens bijpraten,’ zei ze, terwijl ze naar mij toe kwam.
‘Ik moet helemaal niets,’ zei ik en wilde doorlopen. Toen ik weer voor mij uit keek, botste ik bijna tegen iemand op.
‘Hola!’ riep de persoon.
‘Excuus, persoon.’
‘Bas, ben jij het?’
‘Ik weet niet wat het is, maar ik heet wel Bas,’ zei ik.
‘Bas, wanneer zullen we iets afspreken?’ Dat was Mara.
‘Mensen, wacht even,’ zei ik. ‘Niet allemaal door elkaar. Zo snapt niemand er meer wat van. Mensen denken vaak dat het heel gemakkelijk is om zo’n verhaal in elkaar te zetten, maar dat valt nog niet mee, dat zie je maar weer.’
‘Waar heb je het over, Bas?’
‘Gaat je geen reet aan, persoon. Wie ben jij ook weer?’
‘Barry.’
‘Dat geeft niks.’ Ik wendde me tot Mara. ‘En wat vroeg jij precies?’
‘Zullen we iets afspreken? Lijkt me gezellig.’
‘Het is even niet de tijd om veel contacten te hebben. We staan hier nu met z’n drieën, dat is al niet de bedoeling.’
‘Ik ga zo,’ zei Mara. ‘Zal ik je binnenkort eens bellen?’
‘Is goed. Spreek maar wat in.’
‘Doe ik. Tot gauw, dan.’ Ze wierp me een kushandje toe en fladderde zo’n beetje weg.

‘Zo,’ zei Barry. Hij keek haar langdurig na. ‘Die mag er zijn.’
‘Ze is er niet meer,’ zei ik. ‘Ze liep daarnet weg.’
‘Ze mag nog wel een keer langs komen.’ Er liep een straaltje sputum vanuit zijn mondhoek.
‘U is geïnteresseerd in Mara?’
‘Leuk om te zien,’ zei Barry met een verlekkerde kop. ‘Lange benen: krappe kut.’
‘Zo kan het wel weer. Je doet je naam eer aan.’ Ik liep weg.

De zon scheen. Vandaar al die mensen in het park. Dat ze hun rommel maar wel opruimen. De jeugd heeft de toekomst, maar als ik zie hoe diezelfde jeugd het junkfoodafhaalafval van zich af mietert, dan vrees ik dat de mensheid niet veel toekomst meer heeft. Een fiets reed me voorbij. Het was een wandelpad. De fietser stapte af. Het bleek een fietsster, een jongedame met het voorkomen van een barbiepop. Ze zette haar fiets midden op het pad op de standaard en liep het gras op. Daarbij stapte ze op krokussen. Midden in een veld van sneeuwklokjes gooide ze een kleedje neer.
‘Leuke meid, niet?’ klonk een bekende stem. Het was Roel, de uitbater van café De Tering.
Ik kreeg wat van al die bekenden hier.
‘Dat ze brandt in de hel,’ zei ik.
‘Dan is ze in ieder geval lekker heet.’
‘Maar wat doe jij hier? Je werkhabitat is elders.’
‘De zaak is noodgedwongen dicht,’ zuchtte Roel. ‘Ik doe niet aan afhalen, bezorgen, klik en kollekt of winkelen op afspraak. Heb wel alles al gerenoveerd wat er te renoveren viel, de glazen glimmen dat het pijn doet aan je ogen en de bierpomp is tot vervelens toe doorgespoeld.’ Hij barstte in snikken uit. Tussen zijn uithalen door hoorde ik: ‘Bas, het is gewoon hoog tijd voor een kroegverhaal.’
Ik las eens terug en was het wel met hem eens.


Apeldoorn, februari 2021

Hier lees je ‘m terug op FOK!.

• • •
 

18-02-2021

Kontpijn

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:01

Zuchtend legde ik mijn telefoon aan de kant. Hier wilde ik even op puzzelen. Dit vroeg wat tijd. Als ik iets heb om over na te denken, dan helpt het als ik ga lopen. Herken je dat? Er schijnt een verband te bestaan tussen denken en lopen. IJsberen doen veel mensen om gedachten te ordenen of om tot een oplossing voor een probleemsituatie te komen.
Er is ook een relatie tussen taal en lopen. Ik zag het aan mijn zoon. Toen hij één jaar was geworden en begon te lopen, begon hij ook te praten en steeds meer interesse te krijgen in boekjes lezen. Nou ja, ik moest ze voorlezen. Inmiddels is hij achtentwintig, kan hij goed lopen en hoef ik hem niet meer voor te lezen. Hij is iedere belangstelling voor lezen kwijt. Ikzelf lees steeds meer en ik ben inmiddels zo oud, dat lopen bij mij langzaam steeds verder achteruit gaat. Problematisch is het nog niet. En: als ik een oplossing zoek voor een probleem of als het me niet lukt om op een idee te komen voor een verhaal om te schijven, dan ga ik lopen.

Ik liep naar het café. Dat was gesloten. Ik veranderde de titel van mijn verhaal; deze vertelling paste bij nader inzien toch niet goed in de serie Hoog tijd voor een kroegverhaal. (Hoe verzin ik het toch allemaal. Nou: lopend.) Wat ik wel dom vond, is dat het café niet deed aan afhaalwater. In een kroeg drink ik uitsluitend water en liefst uit de kraan (léés die stukjes van mij dan ook eens!), dus de kastelein zou alleen al goud geld aan mij hebben kunnen verdienen met afhaalwater. Maar goed, waar zat ik? In het café. Of nee, dat was gesloten.
Waar zou ik anders even kunnen zitten en mensen kijken en water drinken of anders twee van deze drie? Zitten en water drinken kon ik thuis ook en als ik uit het raam keek zag ik ook mensen, dus de vorige zin kun je het beste maar vergeten.
Ik liep een stuk verder tot ik in bij een groot park kwam en toen liep ik nóg verder. Ondertussen dwaalden mijn gedachten naar Madeleine. Ken je Madeleine? Nee? Ik wel. Madeleine ken ik uit het café. Daar zat ze nogal eens, nooit in haar uppie, altijd met anderen om zich heen. Ik denk dat het komt doordat ze leuk, lief, mooi en gezellig is. Tenminste, dat vind ik en ik vermoed dat meer mensen dat vinden, anders zat ze niet altijd met anderen om zich heen. (Gruwelijk, waar haal ik het allemaal vandaan?)

Die ene keer kwam ik café Dikke Mik binnen. Café Dikke Mik is vernoemd naar de uitbater, die Mik heet en lijdt aan een welvaartsziekte (diabetes). Je verzint het niet. Ik was niet koud binnen (het was warm binnen) of ik hoorde een vrolijke stem roepen. ‘Hé Bas, leuk dat je er bent!’ riep de vrolijke stem. ‘Kom er gezellig bij!’ De vrolijke stem was van Madeleine.
Ik liep naar haar toe. Ze zat op een barkruk bij de toog en verscheidene gasten stonden om haar heen. Volgens mij baalden ze dat ik erbij kwam, want hun koppen keken me niet vrolijk aan.
‘Dag Madeleine,’ zei ik.
Ze boog voorover en kuste me op mijn wang. Dat mocht toen nog. ‘Dag Bas,’ zei ze. ‘Tijdje niet gezien.’
‘Klopt. Ik had thuis genoeg te doen.’
‘Schuif gezellig aan,’ glimlachte ze. ‘Ken je Jan, Klaas, Kees en Peter?’
‘Dag Jan, Klaas, Kees en Peter,’ zei ik. Ik kuste ze niet op de wang. ‘Ik heet Bas.’
‘Ik ben Jan,’ zei Jan.
‘Klaas.’
‘Kees.’
‘Peter.’
‘Wil je iets drinken, Bas?’
Ik dacht dat ze het nooit zou vragen. ‘Doe maar water. Liefst uit de kraan.’
‘Mik!’ gilde Madeleine. ‘Water voor Bas!’
‘Plat of bruis!’ brulde de kastelein van ver weg achter de bar.
‘Uit de kraan!’ riep Madeleine.
‘Ik ga mijn best doen,’ zei de waard.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg Madeleine.
Ik vertelde zo wat. ‘En met jou?’

Dat had ik beter niet kunnen vragen. Madeleine is leuk, lief, mooi en gezellig. Gezellig tenminste als je de tijd had, want ze lulde je de oren van de kop. Nu ook weer. Jan zag zijn kans schoon en wist te ontsnappen. Daar stond ik, samen met Klaas, Kees en Peter, te luisteren naar een lang lulverhaal van Madeleine.
‘Goed, ik ben lekker druk, ik kom bijna niet aan mezelf toe, maar ik klaag niet, want ik ben bezig en het houdt me van de straat. Ik ben maar wat blij dat ik überhaupt werk heb, want dat heeft niet iedereen en vind in deze tijd van crisis maar eens een baan en nu kun je wel lollig gaan doen dat ik eens moet vragen bij de golfclub – ja, ik zie je denken, Bas – maar er is hier in de buurt helemaal geen golfclub en – Nee! Niet beginnen over een tennisvereniging! – daarmee neem je het probleem niet serieus, want het is er wel degelijk en – ‘
‘Weet je wat wel degelijk is?’ vroeg ik.
‘Eh, nou?’ Madeleine schudde verstoord haar hoofd. ‘Wat dan?’
‘Een Toyota Verso-S. Niet dat ik verstand heb van auto’s. Ik heb het ook maar gegoogled. Zelf rijd ik namelijk geen auto. Sterker nog: ik kan niet eens rijden. Dat is oorspronkelijk geen bewuste keuze. Het is er gewoon nooit van gekomen. Toen ik achttien was, ging ik studeren, eerst in Tilburg en niet veel later in Hengelo en Enschede en ik kon gemakkelijk dagelijks vanuit Apeldoorn met het openbaar vervoer – in dit geval de trein – naar mijn colleges en werkgroepen. Ook naar mijn werk kan ik eenvoudig met de bus. Binnen een uur ben ik er van voordeur tot voordeur. Ja, met vakanties en zo zou het gemakkelijk zijn, je bent wat minder afhankelijk, maar is een reis in den vreemde met openbaar vervoer niet veel avontuurlijker? Ondertussen is het wél een principiële keuze geworden, dat ik geen auto rijd. Wij mensen hebben onze aarde al compleet naar de tering geholpen en moet ik daar dan het mijne nog aan toe voegen door met een of andere auto te gaan rijden die ik helemaal niet nodig heb? Laten we straks met de verkiezingen eens massaal gaan voor een partij die wél een langeretermijnvisie heeft en het voortbestaan van de aarde, ten gunste van onze kinderen, kleinkinderen en iedereen die daarna ook nog meent de wereld te moeten bevolken –’
‘Mag ik wat zeggen?’ vroeg Klaas.
‘Ja hoor,’ zei ik. ‘Ga je gang.’
‘Ik heb een vieze scheet gelaten.’
‘- hoog op de agenda heeft staan,’ ging ik verder. ‘Ik weet er wel een, maar ik zou hier geen politieke discussie willen voeren. We hebben het tenslotte gezellig, hè? Dat komt voornamelijk door Madeleine. Wat is ze leuk, lief, mooi en gezellig! Dat kunnen we niet van Klaas zeggen. Ten eerste val ik niet zo op mannen en ten tweede hebben we nu al veel te veel aandacht besteed aan Klaas. Laten we ons richten op Madeleine, want over haar hadden we het. Tenminste: ík had het over haar en ik ben nu aan het woord, dus daar is weer geen speld tussen te krijgen, net als tussen Madeleine als ze weer eens vervelend lang zit te oreren over van alles en nog wat en het zal mij benieuwen wanneer ze me gaat onderbreken want ondertussen word ik erg moe van mijn eigen gezwets en –’
‘O, heb jij dat ook zo vaak?’ vroeg Madeleine.
‘Wat?’ vroeg ik. ‘Zei ik iets, dan? Waar had ik het over?’
‘Over dat je aan het praten bent en je gaat maar door en door en je wordt er zelf moe van maar je omstanders en toehoorders zeggen zelf niets of weinig en je wilt ook niet dat het gesprek doodvalt of dat er stiltes vallen dus ga je maar door en door en je wordt er zo moe van dat je zelfs pijn krijgt van vermoeidheid en –’
‘Ik bedenk net iets,’ zei ik.

Plots ging mij een licht op. Ik liep het park weer uit en ging naar huis. Daar pakte ik mijn telefoon, drukte hem aan en opende Wordfeud. In een vlaag van genialiteit legde ik (2x woordwaarde en 3x letterwaarde) het woord.


Apeldoorn, februari 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

04-02-2021

De opdracht

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

– de opdracht. verzetten zal ik me niet – ik heb mijn hoop op u, dat wee – mij is de afspraak bindend; u mag me erop afr – ben vastbera – standvastig als u van mij gewend bent, – niet mij, maar u komt alle lof toe, dat zal ik nooit ontk – uw wil geschiede – ome, nu en – het zij zo – zal mij weerhouden de strijd voort te zetten en voor eens en –

De straat is gelukkig verder leeg. Daarbij is het mistig geworden. Hij ziet maar een paar meter voor zich uit. De schemer helpt mee. Snel stapt hij door, zodat hij de vrouw niet uit het oog verliest. Tegelijkertijd zorgt hij ervoor dat hij niet te dichtbij komt. Het ene moment is de achterkant van de vrouw nog te zien, het andere moment ontwaart hij slechts haar contouren in de mist.
‘Ik ben blij dat u me leidt,’ zegt hij tegen de stem.

– wazig, nu helder – je kunt h – goed gedaan. eerst in de sneeuw met dat kind en haar hond, toen die twee en lat – in het licht, dat – intense bevrediging – ood, de dood, dood, de dood, doo – rest je nog weinig tijd – ind de kracht, je rea – e bent nu zo ver gekomen, hebt al zo veel zondaars bestraft; nog heel ev – bedrag dat ze vragen is te laag, te laag voor het offer dat ze b – beloning. geloof me, die zal h –

Hij kent haar route en weet waar ze naartoe gaat. Stel hij verliest haar uit het zicht, dan zal hij haar snel weer vinden. Maar ze zou net op een andere gedachte kunnen komen en plots niet gaan naar waar hij haar wil hebben. Dat moet hij voorkomen. Daarom houdt hij haar in het zicht. De laatste tijd klinkt er onrust in de stem, realiseert hij zich. Of is het angst dat hij de deadline niet zal halen? Hij loopt wat sneller en verkort de afstand tussen hen in.
Ze stopt. Aandachtig lijkt ze te luisteren. Welk geluid heeft ze gehoord? Even kijkt ze achterom. Hij houdt zijn pas niet in, maar kijkt opzij, alsof hij haar niet in de gaten heeft. De vrouw loopt verder en slaat rechtsaf.

– om haar nek, steeds strakker, tot haar gezicht niet roder kon worden en haar lijf zich ontspande – nmenselijke kracht, daalde op het hoofd van het meisje neer – voor de hond waren een paar messteken voldoende – loed, bloed, bloed op het tapijt, grote vlekken, doordrenkt, z – e dichtgebonden zak, de plons waarmee het lichaam het water raakte, even dreef het, toen ging het onder in de vaart – haar schedel open barstte, bloed en hersenpap rondspatte, haar hul – et lemmet tussen de ribben stak, even heen en weer bewoog om maar zo veel mogel – de opluchting, de verlossing, de –

Ze is verdwenen. Hij rent de zijstraat in. Na een meter of vijftig ziet hij links een steeg. Het is er donker, maar hij hoort haar. Dit is niet haar weg. Waarom? Behoedzaam zet hij stappen in het duister. De steeg maakt een slinger. Hij heft zijn neus. Een vlaagje wind komt hem tegemoet en even lijkt het of hij haar geur verneemt. Het is niet zo; hij weet het. Voort maakt hij. En dan, dan is de steeg ten einde. Weer een winkelstraat. Natuurlijk kent hij het hier.
Links. Leeg. Rechts. Daar loopt ze. Hij snapt het. Ze neemt niet haar gebruikelijke weg langs de etalages, maar gaat achterom naar de andere ingang van haar kamer. Wat zij niet weet, weet hij wel. Hij heeft die weg vaker genomen.
Zie, ze gaat rechts een smalle straat in. Hij snelt haar achterna, hoort haar hoge hakken klikken op de tegels. Iets verderop is de achterdeur. Hij hoeft niet om zich heen te kijken, weet dat hij alleen met haar is en duikt het straatje in.

– maak je er niet gemakkelijk vanaf, dat zal onmiddellijk gev – eggen. kan ik daarvan op aan? ik moet je kunnen vertrouwen hierin. als ik dat niet meer kan, dan zullen we a – n tot – et laatste nadert – een serie, een puzzel, de noodzaak – lekkere kartels – voorwaar, je moet, je moet – geen twijfel meer, nu – laat me je leiden, laat me je – ; je weet het, je hebt het altijd geweten –

Onder het licht van de lamp naast de deur graait ze in haar tas. Hij drukt zich tegen de blinde gevel en houdt zijn adem in. Zijn rechterhand voelt in de zak van zijn lange regenjas. Langzaam klemmen zijn vingers zich om het heft. Dan ademt hij uit.
Ze kijkt op. Heeft ze iets gehoord? Of vertrouwt ze op haar vrouwelijke gevoel? Ze ziet hem niet, want ze gaat verder met zoeken in haar tas. Er rinkelt iets. Het zal de sleutelbos zijn.
Hij ademt opnieuw diep in en zachtjes gaat hij stap voor stap naar haar toe. ‘Leid mij,’ vormen zijn lippen tegen de stem.
De stiletto’s, de netkousen: ze bevestigen hem. Hij weet dat het goed is. Haar tas bungelt aan haar arm, met haar andere hand strijkt ze door haar blonde pruik. Haar lipstick is zorgvuldig aangebracht. Hij ruikt haar, de geur van goedkoop parfum, maar ook van vieze, walgelijke seks en nu is hij vlak bij haar.
‘Wees niet bang,’ fluistert hij onhoorbaar. ‘Morgen sta je in de krant.’
Ze steekt de sleutel in de deur en draait hem om. Zonder dat ze het door heeft, zet Ronald Haamschaar de laatste stap dichterbij en dan is het zover.

– dank voor het vertrouwen; u had nooit hoeven twij – an mij verwachten. ik ken de mens, een zwak schepsel, dat zich maar al te vaak overgeeft aan de verleiding v – leine moeite. ik doe het voor u, ook nu weer. en ook dit keer hoeft u niet te – nder sporen, verzeke – ik kom en ga in stilte, niemand cie het zal weten, niemand die het ontdekt, – k geef me aan u over – wees gerust; ik ben er klaar voor, ik g – ot een goed einde brengen van de opdracht –


Apeldoorn, januari 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

28-01-2021

Rukkie en de Rellen

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

Kijk, daar heb je Rukkie. Je kunt hem bijna niet zien, want het is al donker op straat.
Rukkie duwt een kruiwagen. Waar zou hij naartoe gaan?

Hij loopt naar de hoek van de straat. Daar staat Jos.
‘Hoi Jos,’ zegt Rukkie. ‘Ga je mee?’
‘Even wachten,’ zegt Jos. ‘Rachid komt ook zo.’
‘Dan wachten we. De nacht is nog lang.’
‘Waar gaan we naartoe?’ vraagt Jos.
‘Naar het winkelcentrum!’
‘Wat gaan we daar doen?’
‘Rellen!’

‘Eerst even dit,’ zegt Jos.
Jos loopt naar een boom. Hij knoopt zijn broek los en plast met een grote boog.
‘Kijk! roept Jos. ‘Pis uit de penis!’ *
‘Ha zeikerd.’ Daar heb je Rachid. ‘Ik zag je oproep op Viesboek, Rukkie,’ zegt Rachid.
‘Mooi,’ zegt Rukkie. ‘Misschien komen er meer mensen.’
‘Waarom gaan we eigenlijk rellen?’ vraagt Jos. Jos heeft zijn plasserd weer in zijn broek gedaan.
‘Weet je dat niet?’ vraagt Rachid. ‘De overheid pakt al onze vrijheid af. We gaan strijden tegen die kenkerlockdown.’ *
‘Weg met die avondklok!’ roept Rukkie.

‘Hoe gaan we dat doen?’ vraagt Jos.
‘Rellen, dat zei ik toch?’ Rukkie zucht. ‘Ik heb de capuchon van mijn hoodie al opgedaan. Kijk hier in mijn kruiwagen: stenen, cobra’s en een moker.’
‘Wat gaan we daarmee doen?’ vraagt Jos.
‘We slaan de etalages van de winkels stuk en stelen hun spullen!’ schreeuwt Rukkie. ‘De Zeeman moet kapot!’
‘Auto’s in brand!’ roept Rachid.
‘We meppen de juten in elkaar!’ gilt Rukkie.
‘Dat heb je toch maar mooi bedacht op je zolderkamer, Rukkie,’ zegt Rachid.
‘Ik weet van niks,’ zegt Jos.
‘Heb je zijn oproep op Viesboek niet gezien?’ vraagt Rachid.
‘Nee,’ zegt Jos. ‘Ik zit niet op Viesboek. Ook niet op al die andere sociale media.’
Rachid haalt zijn telefoon uit zijn broekzak en leest voor.

‘Kom vanavond om half negen naar het Marktplein. Neem zware vuurwerk mee.’
‘Zware vuurwerk?’ vraagt Jos.
‘Maar Rukkie toch,’ zegt Rachid. ‘Dat is een grammaticale fout.’
‘Nee hoor,’ roept Rukkie. ‘Dat is gewoon Marokkaanse Nederlands!’
‘Maar jij bent toch helemaal geen Marokkaan?’
‘Nee, dat niet. Maar ik draag wel een trainingsbroek en zo’n leren schoudertasje.’
‘De mensen gaan nog denken dat je echt een Marokkaan bent,’ zegt Jos. ‘Je kunt de Marokkanen toch niet de schuld in de schoenen schuiven?’

‘Dus ik moet het maar niet doen?’ zegt Rukkie zacht. Hij klinkt een beetje teleurgesteld.
‘Je moet het maar niet doen, Rukkie.’ Jos schudt zijn hoofd. ‘Bovendien gaat de avondklok zo in. Dan moet je binnen zijn.’
‘Toch jammer,’ zegt Rukkie met een zucht. ‘Net nu ik een nieuwe trainingsbroek nodig heb. Maar dan ga ik wel wat anders doen.’
‘Rukkie, je kwam toch al nooit buiten na het Jeugdjournaal,’ zegt Jos. ‘Je zit thuis toch altijd te oefenen op je gitaar?’
‘Dat is waar, Jos. Ik ga verder met oefenen op mijn gitaar.’
‘Klinkt chill,’ zegt Rachid. ‘Kunnen we niet meedoen, Rukkie?’
‘Ja! Laten we een band beginnen! Dan gaan we morgen overdag bij mij thuis op mijn zolderkamer repeteren.’
‘Repeteren?’
‘Ja, ik ga op een gitaar raggen.’
‘Dat is leuk, Rukkie!’ roept Jos. ‘En hoe gaat onze band heten?’
‘Dat houd ik nog even geheim.’
‘Tot morgen, Rukkie!’

Een band beginnen en op een gitaar raggen. Wat een goed idee, Rukkie! Dat zullen je onderburen ook leuk vinden.
Veel leuker dan winkels plunderen. En wat een feest wordt het om een naam voor de band te verzinnen. Ik ben benieuwd, hoor.
Wat denken jullie?


Apeldoorn, januari 2021



* Weet je een woord niet? Vraag een volwassene om het in te typen op Wikipedia.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

21-01-2021

Veertien jaar schrijven voor FOK! – bazbo’s jubileum

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

‘Allemensen, dames en heren. Hoe houdt hij het vol? Al veertien jaar lang – sinds 18 januari 2007 om precies te zijn – plaatst hij zijn pennenvruchten op de Voorpagina van FOK!. De eerste zeven jaar deed hij dat wekelijks of vaker; de afgelopen zeven jaren verschijnen zijn verhalen tweewekelijks en sinds enige tijd ook weer op de zo vertrouwde donderdagmorgen. Dames en heren, FOK! is dan misschien niet meer wat het ook nooit geweest is (ik zeg maar wat), maar hier is hij, springlevend en wel: bazbo!’

(Oorverdovend applaus. Of nee, dit interview is zonder publiek opgenomen, dus bedenk zelf het applaus erbij.)

‘Bas, van harte welkom, ga zitten.’
‘Ik zit al. Dat zie je toch? Doe niet net alsof dit geen online overleg is.’
‘Hallo, we moeten toch een beetje doen alsof dit allemaal een echt interview is. Dat komt geloofwaardiger over. Wat wil je drinken? Ik heb wijn en water. Wat mag het zijn, Bas?’
‘Doe maar water, Adriaan. Liefst uit de kraan.’

‘Leg nog eens uit: waarom schrijf jij geen columns over de actualiteit, over politiek of zo?’
‘Wat is actueel? En wat voor jou actueel is, is dat voor mij dan ook? Grote nadeel van schrijven over dingen in het nieuws is dat het morgen gedateerd is. Ik maak liever iets wat tijdlozer is. Natuurlijk, alles wat ik meemaak en dus opschrijf is ook gebonden aan de tijd waarin het plaatsvindt, maar toch minder dan de partijvoorzitter Pierre Sausclown die een onaangenaam ruikende wind laat. Daar komt bij: kijk eens onder het gemiddelde nieuwsbericht op FOK!: daar stapelen de meningen zich op. Ik ben niet zo geïnteresseerd in meningen. Hier op FOK! zitten we met 12.354 politieke columnisten. Verhalen vind ik boeiender.’
‘Wat was dat ook weer met die reacties onder jouw stukken?’
‘Daar is niets mee, Adriaan.’
‘JAWEL! Je had daar wat over! Iets dat je die ook niet meer leest.’
‘(zucht) Dat ging niet over mijn eigen stukjes, maar over de nieuwsberichten. Ik lees de reacties onder nieuwsberichten niet meer, want a. die boeien me niet en b. de meeste ervan zijn geschreven vanuit woede, maar het is niet mijn schuld want de ander heeft het gedaan en het zijn de joden, Turken, Marokkanen, negers, Chinezen, vrouwen, linkse wappies, rechtse wappies, covidioten, Donald Trump, complotsceptici, Bill Gates, zwarte piet moet blijven, Hugo de Jonge heeft de hele coronacrisis bedacht omdat we nu allemaal online schoenen gaan bestellen bij Scapino en omdat jij Baudet niet leuk vindt moet je ook maar zo snel mogelijk door de plee gespoeld.’
‘Ach zo.’
‘Nee, daarom vind ik verhalen boeiender.’

‘Over die verhalen gesproken, Bas…’
‘Zeg het eens, Adriaan.’
‘Je schrijft er nogal wat.’
‘Goh. Vertel verder, want je maakt me razend nieuwsgierig.’
‘En je werkt graag met series. Zo is er die serie Schrijver. Daarin vertel je over jezelf en …’
‘Ho, ho!’
‘Wat?’
‘Die serie gaat niet over mij.’
‘Huh? Als jij schrijft over een schrijver met lang haar die psychische klachten heeft en hardloopt door de straten en allerlei gedachten heeft, dan mag ik toch aannemen dat het over jou gaat en dus op z’n minst een beetje waar is.’
‘Van mij mag het. Maar het is niet de werkelijkheid. Bedenk: Gedachten zijn geen feiten.’
‘Maar dit alles ben jij toch?’
‘Nee, Adriaan. Ik ben een schrijver, ik heb lang haar, ik heb psychische klachten, ik loop hard en ik heb allerlei gedachten. Sommige van mijn ervaringen gebruik ik in de serie, maar het meeste is gewoon verzonnen, hoor. Net zoals de gebeurtenissen in de andere series.’
‘Maar jij bent toch schrijver?’
‘Maar ik ben ook man en je kunt toch echt niet zeggen dat ik doe wat andere mannen doen.’
‘Ik volg het even niet meer.’
‘Precies.’
‘Waar zaten we, Bas?’
Schrijver.’
‘O ja.’
‘Die serie gaat over een schrijver. Hij lijkt op mij, dat is waar. Maar ik ben het niet. Deze schrijver in het verhaal lukt het niet meer om te schrijven. Dat kun je over mij niet beweren. Ik schrijf namelijk wél. De schrijver worstelt met zijn psychische klachten en ondanks dat hij veel hardloopt, blijft hij stil staan. Het is een beetje een plat karakter, een stripfiguur.’
‘En jij?’
‘Ik worstel niet meer met psychische klachten, al heb ik er nog regelmatig mee te maken. Ik heb echter geleerd hoe ik kan omgaan met mijn wisselende stemmingen en dan vooral de neerslachtige buien. Stilstaan zoals de schrijver in de serie verhalen doe ik niet. Hij lijkt op mij, ik gebruik dingen die ik meemaak in het verhaal, maar ik ben het niet.’
‘O. Jammer.’
‘Hoezo jammer, Adriaan?’
‘Ik wilde je vragen hoe of dat met dat meisje zit dat de schrijver in het verhaal gaat ontmoeten.’
‘Wat wil je weten?’
‘Nou, de schrijver heeft met haar afgesproken om samen iets leuks te gaan doen. Wat gaat er tussen jullie gebeuren?’
‘Tussen ons?’
‘Tussen de schrijver en het meisje. Excuus.’
‘Nog helemaal niets.’
‘Niets?’
‘Nee. Ik moet het nog verzinnen.’
‘Pardon? Verzinnen?’
‘Ja. Dat heb je zo met schrijvers. Ze schrijven verhalen en daarbij maken ze gebruik van hun fantasie. Ze verzinnen dingen.’
‘Je hebt het verzonnen?’
‘Uit mijn duim gezogen, ja.’
‘Er is helemaal geen ontmoeting?’
‘Er is ook helemaal geen meisje van negentien.’
‘Wááát?’
‘Er is helemaal geen meisje van negentien. Verzonnen. Uit mijn duim gezogen.’
‘Maar daarmee maak je misbruik van de emotie en het vertrouwen van de FOK!kers.’
‘Hahahaha!’

(Waardeloze stilte.)

‘Wat lach je, Bas?’
‘Dat doet me denken aan kassameisje.’
‘Ook zo iemand die je hebt verzonnen!’
‘Klopt. Maar samen met toenmalig collega-columnist tuvokki.’
‘Maar leg uit: waarom doet dit jou aan haar denken?’
‘We plaatsten verhalen onder haar naam.’
‘Een kloon, dus.’
‘Een pseudoniem heet dat in de schrijverswereld. De grap was dat niemand wist dat wij erachter zaten, zelfs de eindredacteur van de columns niet.’
‘Ga door, Bas.’
‘Haar verhalen werden veel gelezen hier op FOK!. Dat kwam natuurlijk omdat ze vol stonden met ranzige seks en buitensporig geweld. De ene helft van de lezers vond het geweldig, de andere helft ergerde zich blauw. Na driekwart jaar wilden we ermee stoppen en toen bedachten we een einde. In de verhalen ging ze steeds ‘gekker’ doen en bleek er iets niet goed te zijn in haar hoofd.’
‘Schiet ’s op.’
‘Helemaal aan het eind, vlak voor de laatste aflevering, ontdekte de eindredacteur dat wij erachter zaten. We vertelden van onze opzet: in de allerlaatste aflevering zou kassameisje dood gaan. Hersentumor.’
‘En toen?’
‘Toen zei de eindredacteur dat het niet mocht. We zouden daarmee de emotie van de lezer misbruiken. De lezer dacht dat het allemaal echt was, het zou het vertrouwen in de columnhoek schaden, dus dit konden we niet maken.’
‘O? Wat vonden jullie daarvan?’
‘Compleet belachelijk, Adriaan. In iedere vorm van kunst speel je met de emotie van het publiek, dat is juist de bedoeling van kunst: dat het iets teweeg brengt. En moet alles non-fictie zijn? Je denkt toch niet dat de verhalen van Stephen King of Agatha Christie helemaal waar zijn? Ik maak gebruik van elementen uit de werkelijkheid, maar als geheel is het niet waar. Nogmaals: het meeste is gewoon verzonnen. In de verhalen over de schrijver en in de andere series.’

‘Wat heb jij toch met series?’
‘Vraag dat aan al die mensen die al bijna een jaar aan de Netflix zitten gekluisterd.’
‘Geef ’s normaal antwoord, Bas.’
‘Bijvoorbeeld dat ze leuk zijn?’
‘Nou, niet alle Netflixseries zijn leuk. Neem nou die …’
‘Maar soms is een serie niet eens herkenbaar als eentje. Zo heb ik de reeks verhalen over Ronald Haamschaar.’
‘Daar wilde ik je net naar vragen.’
‘Gelul. Dat zeg je maar.’
‘Hoe zit dat met die serie verhalen over Ronald Haamschaar?’
‘Leuk dat je daar naar vraagt, Adriaan. Ik wilde er net over beginnen. Het is een serie.’
‘O.’
‘Ik geloof dat het eerste verhaal over Haamschaar verscheen in september 2017. Toen had ik nog geen idee dat er een vervolg zou komen. Een ander verhaal kwam eind van dat jaar en nog weer een paar weken later een derde en toen viel bij mij een kwartje: dit werd een hele serie. Het onderliggende verhaal wordt steeds duidelijker, maar De Lezer moet moeite doen. Er zitten allerlei verbanden tussen de verhalen en er zijn verwijzingen over en weer. Over niet al te lange tijd wordt De Lezer beloond.’
‘Je vraagt nogal wat van De Lezer, Bas.’
‘Ik vraag niks. Jij vraagt. Jij bent tenslotte de ondervrager.’
‘O ja.’

‘Nou, dit was het wel zo’n beetje voor deze keer, Adriaan. Ik begin jou wat zat te worden. Op naar volgend jaar. Dan vier ik mijn vijftiende jaar dat ik schrijf voor FOK!.’
‘Ga je het halen?’
‘Ik weet het niet.’
‘Je weet het niet?’
‘Ik hoop dat FOK! dan nog bestaat en dat ik nog lezers heb. De gloriejaren van begin 2007 tot eind 2013 zijn wat voorbij. Van duizenden lezers per verhaal toen naar een paar honderd klikjes nu. Ik weet dat ik een groepje trouwe lezers heb. Hen ben ik zeer dankbaar.’
‘Wat ga je in dit jaar doen?’
‘Schrijven lijkt me wel leuk, Adriaan. Er komt voldoende op mijn pad om over te blijven verzinnen. Hoop wel dat de kroegen weer open gaan, zodat de serie Hoog tijd voor een kroegverhaal weer bestaansrecht heeft, al heb ik al die verhalen uit die serie ook compleet verzonnen. Misschien ga ik eens in de oude doos grijpen en plaats ik wat nooit eerder verschenen verhalen die ik tientallen jaren geleden schreef. De serie over Roland Haamschaar nadert het einde. Ik heb weer zin om iets groots te gaan maken, een wereld te scheppen, me het karakter van iemand anders volledig eigen te maken, te creëren. Kortom: het Ware Schrijven.’
‘Zo is het wel weer genoeg, Bas. Tot volgend jaar.’

(Geen applaus. De beide gesprekspartners staan op en verlaten het lege stadion. De Zoomsessie is ten einde.)


Apeldoorn, december 2021

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

07-01-2021

Goede voornemens

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2021 — bazbo @ 01:00

‘En wat ga jij in het nieuwe jaar helemaal anders doen?’
‘Helemaal anders doen? Waarom moet dat?’
‘Heb jij dan geen goede voornemens?’
‘Luister, stuk gebak. Als ik iets anders zou willen doen, dan doe ik dat nu en niet op een of ander afgesproken tijdstip.’
‘Nou ja, het is toch de normaalste zaak van de wereld dat je aan het begin van het nieuwe jaar kijkt naar wat je in dat komende jaar allemaal wilt bereiken?’
‘Op jouw kalender misschien, neuskalf. Op de mijne niet.’
‘Volgens mij zit jij vandaag niet zo lekker in je vel. Of heb ik het mis?’
‘Aannames!’ schreeuwde ik. ‘Op basis daarvan kan ik geen gesprek voeren. Of we moeten die aannames met z’n tweeën vaststellen.’
‘Sinds wanneer ben jij opeens zo genuanceerd?’
‘Sinds altijd al, voortborduursel. Jij dacht mij te kennen, maar je vergist je.’
‘Ik vergis me zelden.’
‘Dan is zo’n zeldzaam moment weer eens aangebroken,’ zei ik. ‘En nu optiefen.’

De man schoof zijn stoel naar achteren en stond op. Zonder iets te zeggen verliet hij het terras. Of wacht. Dat kan niet. De terrassen waren gesloten. Ik verzin wat anders.
De man stond op van de bank en verliet het park. Zo goed? Nee. Nu laat hij mij achter, terwijl ik voor het vervolg van dit verhaal in een andere situatie moet komen, dus we pakken het anders aan.
‘Optiefen?’ vroeg de man. ‘Wie ben jij om mij te commanderen?’
‘Wie ben jij om mijn instructie te weigeren?’ vroeg ik hem. ‘En dat is een retorische vraag, dus je hoeft hem niet te beantwoorden. Bovendien: voor je de kans krijgt om hem wel te beantwoorden, heb ik je bek dichtgetimmerd.’
Ik timmerde zijn bek dicht. Dat duurde niet lang. Ik liet de man achter naast de bank in het park en liep heen.
(Dit is beter.)

Buiten het park stond mijn fiets. Behendig sprong ik erop en met de wind mee reed ik in de richting van het centrum van de stad. Ik was nog geen honderd meter op weg, toen er iemand van rechts kwam aangereden. In een auto. Piepende banden, gierende remmen. Of omgekeerd, ik houd dat nooit zo goed uit elkaar. Dat komt doordat ik zelf geen auto rijd. Autorijden is voor pipo’s die lui zijn of haast hebben en haast is wel het meest domme wat je kunt hebben. Dan plan je niet goed, geloof mij. Maar goed, waar zat ik? Op de fiets. Terwijl een auto van rechts kwam en voor mij op de remmen ging staan. Het scheelde maar een haartje.
‘Kijk uit, kartrekker!’ riep ik. ‘Zie je die haaientanden dan niet? Bij welk wasmiddel heb jij je rijbewijs cadeau gekregen?’ Terwijl ik voor hem langs reed, trapte ik met mijn rechterhak tegen zijn koplamp. Krak, klonk het. Ik reed door.
‘Wat moet dat?’ hoorde ik een stem achter mij roepen.
Ik reed door. Maar dat had ik al gezegd.

Er reed zo’n scootmobiel voor me op het fietspad. Er zat een heel oude man in. Die had echt geen haast. Dat was op zich een goede zaak (anders had hij wel een auto gehad), maar dit was overdreven. Op de snelweg geldt ook een minimumsnelheid, heb ik me laten vertellen. Ik haalde de man in en met dat ik naast hem was, boog ik naar hem toe en riep ik in zijn oor: ‘Gas geven, seniel!’
De man schrok volgens mij nogal. Hij gaf een ruk aan zijn stuur naar rechts, waardoor het voorwiel van de mobiel de trottoirband raakte. Ik reed door en aan het geluid van een scootmobiel die op de stoep kapseist te horen, meende ik op te maken dat de scootmobiel niet geheel correct het trottoir had bereikt. Erachteraan klonken een boel paniekerige stemmen en toen ik omkeek, zag ik dat de man hulp genoeg kreeg, hetgeen mij vrijwaarde van een schuldgevoel. Verderop stond het verkeerslicht op groen en dat kon ik nog net halen.

Althans, dat dacht ik. Het verkeerslicht sprong van oranje naar rood toen ik erdoorheen reed. Van links kwam een bromscootertje aan scheuren. Dat zag ik. Ik remde en kwam midden op het kruispunt tot stilstand. Het bromscootertje moest heel erg veel moeite doen om mij te ontwijken. Dat deed ze. Het was een ze die erbovenop zat. Een zo op het eerste gezicht best bevallige ze. Het resultaat van haar ontwijkingsmanoeuvre was, dat ze ongenadig slingerde en ik zag dat ze het ding niet onder controle kon houden. Op de hoek van de straat botste ze tegen de stoeprand en ik zag de blonde deerne een verdraaid vervelende val op de stoeptegels maken.
Nu ben ik niet de beroerdste. Heul niet. Ik stapte af en liep naar het omgevallen voertuig toe. Ondertussen moest ik het verkeer regelen, want denk je dat die luilakken en haasthebbers in de auto’s even op je wachten?
Er was weer zo’n gast. Veel te snelle wagen, veel te laag ook (je kon ermee onder een slagboom door rijden), behaarde onderarm uit het open raampje, knetterharde kutmuziek uit de Arabische wereld vanuit het venster de wijde wereld in denderend, en dan ook nog eens luid toeteren. Er stond een leuk embleempje op de motorkap bij de neus van de auto en het was niet moeilijk om het zo ver om te buigen dat het afknapte. Vanuit het raam klonk geschreeuw.
‘Tyfusbek dicht,’ zei ik kalm. ‘Of ik laat hem dicht rossen.’ Ik liep door. Na een paar meter was ik bij de stoeprand.

De jongedame lag naast haar bromscooter. Ze deed net of ze veel pijn had. Bovendien hijgde ze.
‘Lukt het met ademhalen, mejuf?’ vroeg ik. Ik had mijn fiets tegen een lantaarnpaal gezet.
‘Sodemieter op!’ gilde ze. ‘Mijn haar zit door de war en m’n mascara is uitgelopen!’
Nu ze het zei, zag ik het ook. Ik zag ook dat ze plezante benen had, die ze had gestoken in een panterprintlegging en helemaal aan het uiteinde in naaldhakachtig schoeisel. Qua buste mocht ze er zijn en haar kop was niet onaardig, ware het niet dat het nogal dichtgesmeerd zat met spul uit de parfumeurie.
‘Geeft niks,’ suste ik. ‘Zolang je niet te kampen hebt met urineverlies valt het allemaal wel mede.’
‘Goorlap! Viezerik! Plasseksgeiler!’
Ik zei: ‘Nu kunt u wel een paar leuke prammen in de bloes hebben, verder bent u natuurlijk wel een roofhoen met het verstand van een grafkist als u hier zo tekeer gaat op de openbare weg.’
‘Wat is hier toch gaande?’ Een zeer oude vent kwam zich ermee bemoeien. Hij boog eerst over de jongedame heen, kwam toen weer overeind, draaide zich naar mij toe en deed een stap dichterbij. ‘Volgens mij hoeven we geen ambulance te bellen.’
Ik beukte met mijn elleboog in de borststreek van de oude vent. ‘AFSTAND HOUDEN!’ brulde ik.
De oude vent zakte in elkaar. Nu diende er wel degelijk een ziekenwagen te komen. Ook dat nog.
‘Ik merk dat ik hier eigenlijk geen zin in heb,’ zuchtte ik en draaide me om. Handig sprong ik op de fiets en reed verder.
Terwijl ik mij van het tafereel verwijderde en in de verte de tonen van een sirene hoorbaar werden, schoten er allerlei gedachten door mijn hoofd, waaronder deze: Nee, een beetje aardig zijn voor mijn medemens, dat hoorde voor dit jaar geloof ik niet bij mijn goede voornemens.


Apeldoorn, december 2020

Hier lees je ‘m op FOK!.

Eerdere verhalen, bijvoorbeeld uit 2020, lezen? Klik hier.

• • •
 
« Vorige pagina