bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

15-09-2022

Terugzien

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2022 — bazbo @ 01:00

Waarde Vader,

Ik had vanmorgen liever nog een paar uur in de bedstee gelegen. Maar u kent mijn taak en ik weet van het vertrouwen dat U in mij heeft. Dat vertrouwen zou ik nimmer beschamen. Een echte verrassing was het ook niet. Het was nog aardedonker en ik had flink de smoor in, maar ik stond toch op. Uiteindelijk zou ik daar geen spijt van krijgen, en U zult later begrijpen waarom.
Ik schrijf U deze brief vanuit de herberg Het rode hert in Beekbergen. De gelagkamer is al leeg. Alles en iedereen is gereed voor de nacht en er is nog een klein stukje kaars. Ik kan U schrijven zo lang er licht is. In de kamer die ik deel met de andere wachters is het rustig. De meeste mannen liggen al te bed, maar ik kon de slaap nog niet vatten, ondanks de vroegte van de dag.

Want vroeg was het, vanmorgen. Nog voordat de marktbel zou luiden, hadden we al het nodige zware werk verricht. Toen het werd afgekondigd bij de kerk, wist ik al hoe laat het was. En U weet: het is een eretaak en als er dan een paar dagen later op de deur wordt geklopt, kan je niet weigeren. Op dit vroege uur reisde ik met enkele andere wachters naar Beekbergen. De banken uit de kerk sjouwden we naar buiten en hesen we op de karren. Samen met het wapenschild van Gelre en met de zetel van de landdrost van de Veluwe brachten we ze naar het Herenhul. Daar maakten we alles gereed voor de klaring van vandaag. Vervolgens liepen we terug naar de jaarmarkt.

Daar was het met het klimmen der zonne al een drukte van belang. Ik kwam dan ook ogen te kort om alles in de gaten te houden. De markt is een ideale plek voor allerlei geboefte en er loopt nogal wat gespuis met kwade bedoelingen rond. Zo zag ik een groepje ongure lui om zich heen kijken. Ze hadden hun zinnen gezet op een jonge vrouw, die aardig wat manden met zich mee torste. Eerlijk gezegd was de vrouw mij al eerder opgevallen. Mijn aandacht was gevangen door haar blanke en schone gelaat met de heldere ogen en stralende lach.
Ze stond te kijken naar het poppenkastspel en ze werd helemaal in beslag genomen door het verhaal. Haar buidel lag naast haar, boven op een van de manden die aan haar voeten stond. Ik zag het gespuis om haar heen dralen en toen ik een van de mannen een hand zag uitsteken, greep ik in. Die drie zakkenrollers wisten niet hoe ze het hadden terwijl ik hen bestormde met mijn zwaard en hellebaard. De een gaf ik een schop, de andere een slag met de platte kant van het zwaard en de derde ging uit zichzelf al henen. De buidel liet hij op de grond vallen en de drie verdwenen in de menigte.
De rest van het volk had het niet eens in de gaten gehad, maar de jonge vrouw had een gil geslaakt en stond te trillen op haar benen van de schrik. Ik wist haar te kalmeren en gaf haar de buidel terug. Ze vertelde me hoe dankbaar ze was en ze vroeg hoe ik heette. Ik noemde mijn naam en voor ik besefte wat ik deed zei ik haar dat ik de baas van de wachters was. Waarom ik zo pochte, wist ik in dat ogenblik niet goed. Ik ben geen leugenaar, dat weet U, Vader. Achteraf weet ik dat ik indruk op haar wilde maken en sterk op haar overkomen, maar een leugen is juist een teken van zwakte.

Ze lachte zo lief en verlegen en gaf me beleefd een knikje. Ze vroeg of ik haar wilde helpen met het dragen van haar vele manden. Ik zei dat ik haar wel enige tijd van dienst kon zijn, maar dat ik op tijd bij de Klaarbank moest zijn om daar de wacht te houden.
Geruime tijd brachten we door op de markt. Er was van alles te zien: barden, acrobaten, een bultenaar met zotte capriolen en er was ook een gezelschap op stelten. Die waren zo verbluffend goed, daar zouden ze aan overkant van de IJssel nog een puntje aan kunnen zuigen.
De jonge vrouw had van alles aangeschaft: mooie stoffen, gezouten vis, graan, een mengel wijn, te veel om op te noemen. Gelukkig had ze het meeste op de pof gekocht, zei ze. Later zou ze de koopmannen betalen, zoals een betrouwbare vrouw betaamt. Stelt U zich voor dat haar buidel toch ongezien ontvreemd zou zijn, dan zou ze zich nu in een zeer lastig parket bevinden.

We rustten wat in herberg Het rode hert. Onder het genot van een kroes gerstenat en een nap soep maakten we nader kennis en spraken we over ons beider leven.
Diedewij, heet ze en ze is woonachtig in Epe. Mijn waarde Vader, ze is van niet al te hoge komaf, maar ze is jong en sterk. Sinds enkele jaren is ze meid bij een voorname familie en ze kan goed voor zichzelf en voor anderen zorgen. Bovendien: ze bleek benieuwd naar wie ik ben en wilde gaarne dat we elkander nog verder leerden kennen. Ik wist niet wat me overkwam en had nimmer gedacht dat dit mij ooit nog zou gebeuren.
Tot mijn spijt had ik niet veel tijd meer en ik moest aan het werk. Diedewij wilde echter niet van mijn zijde wijken en ging met mij mee. We liepen over een stil pad naar het Herenhul, alwaar de klaring zou plaatsvinden. Toen we op een open plek kwamen, stopten we om kort uit te rusten. We zetten de manden neer en keken elkaar aan.
Ik kreeg een ingeving en nam haar handen in de mijne. Het liefst van alles zou ik het kapje van haar hoofd tillen en heur haren aanschouwen, maar zoiets beschamends zou ik niet durven én – gezien mijn betrekking – niet kunnen doen. Haar slanke handen voelden zacht aan in de mijne en ja, mijn waarde Vader, daar op het bospad drukte ze haar lippen op die van mij.
Lang mocht onze kuise kus niet duren. We werden onderbroken door bekenden van Diedewij. Tot mijn schrik stelde Diedewij mij aan hen voor als de baas van de wachters. Om mijn gezicht niet te verliezen bleef ik volharden in de leugen. Vervolgens maakte ik kennis met haar bekenden. Zo was daar Theunisken, de meid van Vrouwe Catharina, die de zaak van vandaag had aangespannen. Theunisken was door de beklaagden uitgemaakt voor toverkol en dat nam ze niet, vertelde ze ons. Aan haar zijde liep haar zoon Aert, die vandaag als haar momber op zou treden. Aert is een zeer jonge man en ik vind het dan ook een vreemde zaak dat zo’n jongen het woord moet voeren voor een volwassen vrouw als Theunisken. Maar zo zijn de gebruiken nu eenmaal, Vader. Wie weet wordt het ooit anders, als de invloed van de verlichte denkers zal reiken over de Veluwe.
Tot mijn ontsteltenis kwam ook de andere wachter Bertram voorbij. Hij vroeg of de baas wist dat ik hier was. Zo kwam mijn leugen uit. Beschaamd moest ik toegeven dat ik de baas van de wachters niet ben, maar Diedewij vergaf mij en bleef toch trots op me dat ik haar had gered van de zakkenrollers.
Vervolgens liepen we gezamenlijk verder naar de Klaarbank.

Vader, volgens mij hebt U nog nooit een rechtszaak van een dergelijke orde mogen aanschouwen, dus ik zal hier naar beste kunnen beschrijven hoe het er bij de Klaarbank aan toe gaat.
U weet dat als de schout in de stad er bij een civiele zaak niet uit komt of men gaat in beroep, dat hij dan de zaak kan overlaten aan het hoogste gerecht van de Hertogen van Gelre. Al eeuwen wordt dat recht gesproken hier op het Herenhul, gelegen nabij het Engelanderholt. Het Herenhul is een verhoging in het landschap, een open plek in het bos bij een grote kei en de Klaarbank bevindt zich in de open lucht.
We hadden het touw vierkant rond de zetel van de landdrost gespannen en daaromheen de banken geplaatst. Het wapenschild stond goed in het zicht. Met veel gewichtig vertoon kondigde de gerichtsschrijver de betrokkenen aan. Naast de landdrost Assuerus van Appelthorn tot den Poll waren er drie gerichtsmannen die de zaak mede zouden beoordelen, zodat er eindelijk helderheid over de kwestie zou zijn. Voorts waren bij de klaring aanwezig: de aangeklaagde en de aanklagende partij. Hun banken staan net buiten het touw. Slechts zij, die het woord zijn gegeven door de landdrost, mogen binnen het touw stappen en hun zegje doen. Achter de banken en verder buiten het touw bevond zich de ommestand en U kunt zich nauwelijks voorstellen hoe veel volk er nieuwsgierig is naar een dergelijke rechtszaak. Bijna iedereen uit de omgeving komt eropaf. De jaarmarkt vindt bij deze gelegenheid plaats in de buurt en de herbergen zitten allemaal vol.
Zelf stond ik naast de zetel van de landdrost opgesteld en het was ook hier mijn taak om de veiligheid van alle betrokkenen te waarborgen.

De betreffende klaring was een bijzondere vertoning. Op het eerste gezicht onbevattelijk dat ze er destijds in Epe niet zelf zijn uitgekomen. Mijn waarde Vader, U zult het bijna niet geloven, maar het handelde om een eenvoudige partij hout. De beklaagden hadden de partij van het land van Vrouwe Catharine weggehaald omdat ze vonden dat het van hun Enk kwam en niet van de Marke en dus ook niet toebehoorde aan Vrouwe Catharina. Naar ik begrijp was de schout die in Epe het recht moest spreken een neef van de beklaagde en derhalve partij, vandaar dat er beroep werd aangetekend en de Klaarbank van de hertogen van Gelre uitsluitsel zou moeten gaan geven. Nou, mooi niet. Landdrost Assuerus van Appelthorn tot den Poll is een vernieuwend denker, die de verlichte theorieën uit onze moderne tijd in de praktijk weet toe te passen. Volledig kon ik het niet volgen, want het is mijn taak om mijn aandacht op de ommestand te richten, opdat er geen ongeregeldheden plaatsvinden. Maar dat de hertog scherpzinnige en vernuftige ondervragingen liet zien, dat kan ik U wel vertellen. Aan het eind merkte ik evenwel enige teleurstelling bij zowel de aangeklaagde als de aanklagende partij, want een dwingende uitspraak over het hout – die of die is de schuldige en dit is de straf – die was er niet. Wel was de landdrost zeer uitgesproken over de verdachtmakingen van de beklaagde, die voornoemd aanklager Theunisken Lubberts had uitgemaakt voor toverse en weerwolf. Namens zijn moeder sprak Aert en verrassend genoeg viel er in diens toon geen zweem van verontwaardiging te bespeuren. Deze jongeman sprak helder en met de stem van de rede. Niet alleen de goede naam van zijn moeder stond op het spel, maar ook haar leven. Als de landdrost zou meegaan in die beschuldiging, zou dat zomaar eens de heksenwaag of marteling kunnen betekenen. Gelukkig sprak Assuerus in de geest van de nieuwe tijd; hij heeft in Deventer gestudeerd en ziet veel in de denkbeelden van Erasmus. Hij stuurde de partijen naar huis met de opdracht om zich niet meer te laten leiden door bijgeloof en door macht, geld en eer, maar om naar elkaar te luisteren en elkaar niet zwart te maken. Dan komen ze er zelf zeker uit. Echter, de aangeklaagde die de ongepaste woorden had gebezigd, werd ter plekke gestraft: hij moest zich ten overstaan van Theunisken en de hele ommestand op de mond slaan. Daarmee was de klaring ten einde.

Ik moet eerlijk bekennen dat ik die hele klaring slechts in grote lijnen heb kunnen volgen. Ik was niet alleen belast met de taak van het bewaken van de veiligheid; tevens was mijn aandacht geregeld afgeleid. Vrouwe Diedewij zat in de ommestand en onze blikken ontmoetten elkaar voortdurend. Met kleine en hartelijke gebaren lieten we de warme gevoelens voor elkander blijken.

Na afloop waren we helaas genoodzaakt afscheid te nemen, maar we beloofden elkaar spoedig weder te zien. Daarbij keken we elkander lang en diep in de ogen. Toen ik haar nakeek, terwijl ze zich met haar manden van mij verwijderde in de richting van Epe, viel alles om me heen weg. Gelukkig wist ik me te vermannen, want ik moest nog lang verder met het werk.
We tuigden de Klaarbank af, laadden het wapenschild en de zetel op de kar en vervolgens brachten we de banken weer naar de kerk in Beekbergen. Vannacht blijf ik dus hier slapen in Het rode hert en morgen reis ik met de andere wachters terug naar huis.

Mijn waarde Vader, ik ben nu bijna aan het einde van deze lange brief. Het duurt niet lang meer voordat de kaars op is en derhalve is het tijd dat ik ter zake kom. U zult het met mij eens zijn dat ik U nooit veel om gunsten heb gevraagd. Maar nu vraag ik slechts Uw toestemming die voor mij zo van belang is. Vader, mijn geliefde is van lage komaf, maar ze is jong en sterk en zorgzaam en ze werkt hard. Ik ben tamelijk ouder dan zij, maar ben er tevens van overtuigd dat ik haar en ons met mijn betrekking voldoende zekerheid zal kunnen geven. Daarbij: ze is de vrouw van mijn leven; het kan niet anders dan dat de Here ons voor elkaar heeft voorbestemd.
Ik hoop dan ook met gans mijn hart dat U mij Uw zegen zult schenken om een toekomst op te bouwen met Diedewij – als ik haar ooit nog mag terugzien.

Vader, ik hoop op Uw spoedige bericht en bevestiging. Geeft U mijn geliefde Moeder een warme omhelzing en vertelt U haar hoe dankbaar ik haar ben voor alles wat zij tijdens mijn leven voor mij heeft verricht en betekend.
Een welgemeende groet van Uw liefhebbende zoon,

Rikkert
Wachter uit Brummen


Beekbergen, 7 juli 1625



Met dank aan het Erfgoed Platform Apeldoorn en aan theatermaker/regisseur Aad van der Waal voor de inspiratie. De theaterproductie in het kader van Living History is in het weekend van 27 en 28 augustus 2022 vijf maal opgevoerd op het Herenhul, met de schrijver dezes in de rol van Rikkert.

Hier lees je ‘m op FOK!.


• • •
 

01-09-2022

Wild – Lotgenoten (0044)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2022 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Gelukkig bestaan ze niet meer, die stinkende streekbussen. Nou ja, ze zullen heus nog wel bestaan, maar het vervoersbedrijf bij mij in de regio zet ze niet meer in. Alle materieel is elektrisch tegenwoordig. En stil. Ik zit dus ’s morgens vroeg niet meer in een stinkende streekbus naar mijn nieuwe werkplek (had ik al verteld dat ik een – laat maar), maar in een stille streekbus. Van de ene provincieplaats naar de andere. De route gaat deels over een snelweg en die leidt weer deels langs een bos.
Doorgaans lees ik me een breuk in die stille streekbus. Jaren geleden kocht ik eens een e-reader. Iemand als ik zweert bij een echt boek van papier. Dat leest heerlijk, je hebt een kunstwerk in handen en steunt de auteur. Voor het gemak – lees: onderweg naar vakantiebestemming of nieuwe werkplek – schafte ik een e-reader aan. E-boeken koop ik dan weer niet of nauwelijks. Nee, mijn e-reader staat vol met (legaal gedownloade) klassiekers. Van Jules Verne tot aan Charles Dickens. Heel fijn. Echter, als de stille streekbus over de snelweg langs het bos zoeft, dan staak ik het lezen. Want: herten en ander wild.
Ik begrijp het vaak niet: vlak langs de snelweg zijn ze te zien, de reeën, dam- en edelherten. Die meute voorbijrazende auto’s en vrachtwagens: daar moeten die beesten toch enorm van schrikken? Maar nee, ze blijven onverstoorbaar verder grazen of lopen of wat ze verder nog aan het doen zijn op het vroege ochtenduur.

De schemering is bijna voorbij, vanmorgen. Een perfect moment om de dieren te spotten. Ik leg de e-reader op mijn schoot, schuif mijn leesbril naar het puntje van mijn neus en kijk over het montuur heen naar buiten.
Het gras is geel, de bomen en struiken verdord. Er liggen kale bomen her en der, omgewaaid of gevallen. Veel variatie in het gewas is er ook al niet. Alles is droog en verzuurd en het ziet er treurig uit. Het lijkt wel herfst en er is nog geen hert te zien. En dat terwijl de zomer nog in volle gang is en het ernaar uitziet dat de warme dagen nog niet voorbij zijn en de regen voorlopig uitblijft. Mijn gedachten dwalen af.

‘Nee hoor, er is niets aan de hand. Het is gewoon lekker weer. Vroeger noemden we dit een warme zomer, tegenwoordig is het de angstporno van klimaatverandering.’ Het is geen klimaatverandering; het is een klimaatcrisis. Alle alarmbellen gaan al tientallen jaren af, maar we doen er geen flikker aan, want ‘de economie en mijn geld en ik merk er niks van en na ons een zondvloed’. Als we zo doorgaan is er geen na ons. Ja, het klimaat verandert altijd, maar de laatste dertig jaar wel héél erg snel en dat heeft de mens veroorzaakt. Van alle levende wezens die de evolutie heeft voortgebracht is de mens wel de meest afschuwelijke en meedogenloze.

‘Geen asielzoeker in mijn wijk!’ Zijn er plannen om mensen onder te brengen in een leegstaand hotel? Dan kopen wij het hotel op zodat de mensen er niet in kunnen of we doen er alles aan om te voorkomen dat de staat het hotel koopt. Lieve help, wat een kloo – ‘als ik het maar goed heb, wat kan mij dan de ander schelen’. Er is geen asielcrisis, want er zijn niet meer asielzoekers dan voorgaande jaren; er is een opvangcrisis omdat in rustiger tijden de opvang is afgeschaald. Migratie is van alle tijden; al duizenden jaren trekken mensen weg uit oorden waar het niet lukt om een redelijk bestaan op te bouwen of te leiden omdat de omstandigheden er gewoon niet goed zijn, op zoek naar plekken waar het beter is. Oorlog, armoede, wat de reden ook mag zijn. Wie zijn wij om te bepalen voor een ander wat een goede reden tot vluchten is? Wie zijn wij om te mogen zeggen: ‘Dit, deze stippellijn hier, dit is een grens en hier mag je niet voorbij.’? Als ons deel van de wereld straks onleefbaar is door extreem weer, zeespiegelstijging of juist droogte of wat dan ook, en we voelen ons hier niet meer veilig en we vertrekken massaal naar een ander deel van de wereld omdat het daar wél veilig is en omdat we daar een behoorlijk leven kunnen herstarten, hoe willen we daar dan ontvangen worden? Met: ‘Geen asielzoeker in mijn wijk!’?

Ik, ik, ik. Nee, wij mensen zijn sociale wezens, maar we maken elkaar het leven kapot. Is het niet met klimaatontkenning of xenofobie, dan is het wel met elkaar online verrot schelden, met trekkers je zin doordrijven, met dierenmishandeling omdat we ‘nog wel gewoon moeten kunnen barbecueën’, met misinformatie verspreiden (‘De boeren moeten weg zodat er huizen voor asielzoekers kunnen komen’), met roeptoeteren dat ‘Een staat die zich als tiran gedraagt mag afgezet worden’ terwijl je kamerlid of statenlid of raadslid bent, met geld met bakken tegelijk binnen harken terwijl de rest van het land het financieel steeds moeilijker krijgt, met ‘Wat nou verkeersregels? Ik bepaal zelf wel hoe of ik …’

Ik wil de hoop niet opgeven, maar soms vind ik het moeilijk om trouw te blijven aan mijn idealen, aan mijzelf. Mijn afval blijf ik netjes scheiden, ondanks dat ik mensen hun bergen vuilnis naast de buurtcontainers zie smijten. Als mijn buurman met wie ik de krant deel moppert dat die krant weer eens te laat bezorgd is omdat er geen personeel is, terwijl ‘hier vlakbij een AZC barstensvol asielzoekers zit’, dan vraag ik hem of hij er al is geweest om de mensen te vragen. We blijven zoeken naar mogelijkheden om ons huis verder te verduurzamen, ook al kost ons dat in eerste instantie wat meer geld. Ik blijf de wat duurdere producten kopen bij de supermarkt die wél een eerlijke prijs betaalt aan de boer, in de hoop dat langzaam steeds meer mensen zullen (kunnen) kiezen voor een beter alternatief. De helpende hand blijf ik uitsteken; ik probeer zo veel mogelijk zonder oordeel naar iemand om te zien, gewoon omdat iemand op dat moment hulp nodig heeft. Ja, het is moeilijk om trouw te blijven aan mijn idealen, aan mijzelf, maar ik probeer me er niet al te druk om te maken, want als eenling heb ik er niet al te veel invloed op. En ik weiger om op de sociale media hard mee te brullen of juist een tegengeluid te schreeuwen. Dat helpt me niet verder en het kost me te veel energie.

Die energie gebruik ik liever om me bezig te houden met de zaken die ik wel kan beïnvloeden. Dichtbij. Hoewel, soms gebeuren er in mijn naaste omgeving dingen waar ik geen vat op heb, maar wel mee te dealen. Ik heb van doen met de dynamiek in mijn baan, met onvoorspelbare zaken in mijn vrijwilligersklussen, met mijn oude vader of De Zoon die mijn aandacht vraagt. Of met dingen in en om het huis, van eenvoudige huishoudelijke tot ingewikkelder administratieve klussen. En dan is er nog De Vrouw, De Vrouw die na alle avonturen van borstkanker en behandeling en alle gevolgen van dien binnenkort opnieuw in een stroomversnelling van medische toestanden komt. We gaan wederom een intensieve periode in van ziekenhuisopname en operatie en nasleep en ik maak me zorgen en ik ben ook gewoon hartstikke bang en …

En daar is er een. Ik herken ‘m gelijk. Een vlaag van paniek. Een enorme angstaanval. Ik ril. Het zweet breekt me uit. Er beukt iets op mijn hoofd, alsof iemand met een grindtegel op mijn hoofd staat en erop stampt en springt. Er opent zich een zwart gat voor mijn ogen, waarin ik eerst langzaam maar steeds sneller dreig te verdwijnen. Hoppa. Daar is er weer eens een. Tijdje niet gehad.
Eerder was het niet alleen duister, maar kreeg ik ook gedachten dat ik dit niet meer wilde en dus het leven wilde stoppen. Dat heb ik gelukkig niet meer. Dit is naar en afgrijselijk, maar het gaat voorbij. Is het niet nu, dan is het straks of morgen of over een paar dagen. Het is niet fijn, maar ook niet erg. Het mag.
Ik haal diep adem en glimlach zelfs. De lucht klaart. Het wordt weer licht. Het is weg, lijkt het. Zucht. Van opluchting.

Ik kijk om mij heen. De stille streekbus zoeft nog altijd over de snelweg. Maar het bos is al lang voorbij. Geen hert gezien. Ook niet op gelet.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, augustus 2022

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

18-08-2022

Fijne baan

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2022 — bazbo @ 01:00

Fijne baan

Wie kom ik hier nou tegen op deze bijeenkomst? Precies, het is de flamboyante oom, die ik ook toen ik klein was nauwelijks zag. Hij reisde in den vreemde, scheidde van mijn tante en sinds dat ik een jaar of acht of tien oud was, heb ik hem niet meer gezien. Hij is vijftig jaar ouder geworden en zijn haar dat op zijn schouders hangt is dun en eerder wit dan grijs. Maar ik herken hem gelijk aan zijn schwung, z’n luide stem en de brede grijns op zijn gelaat.
‘Wie ben jij ook weer?’ vraagt hij.
‘Bas.’
‘O ja, de oudste van Henk, toch?’
‘De tweede.’
‘O ja. Hoe gaat het met jou?’
Hoe het met mij gaat. Leuke vraag. Daar wil ik wel iets over vertellen. Ik denk even na, haal diep adem en ben klaar om mijn verhaal te beginnen.
Wacht, hij is me voor.
‘Heb je een fijne baan?’ vraagt hij.

Een fijne baan?
Heb ik een fijne baan?
Ik wil net vertellen –

Ik wil net vertellen over mijn geweldige vrouw aan wie ik in de afgelopen vierendertig jaar zo verknocht ben geraakt, over hoe we in diezelfde vierendertig jaar naar elkaar toe zijn gegroeid, hoe we elkaar inmiddels begrijpen zonder dat we elkaar iets hoeven te zeggen, over haar borstkanker en hoe we die samen trotseerden en overleefden, over hoe goed het met haar gaat gezien de lichamelijke omstandigheden, over haar levenslust en leergierigheid, over wat ze allemaal in ons huishouden doet en regelt en over hoe veel ik van haar houd en hoe ik mij geen leven kan voorstellen zonder haar.

Ik wil net vertellen over mijn zoon die dit jaar alweer dertig wordt. Over dat hij dan misschien een autismespectrumstoornis heeft, maar ondertussen al meer dan zes jaar naar volle tevredenheid zelfstandig woont en het met een beetje ondersteuning prima redt, over de opleiding die hij heeft afgerond, over zijn baan bij een afdeling van Staatsbosbeheer waar hij met zo veel enthousiasme naartoe gaat en over vertelt, over hoe hij leert en zich ontwikkelt in zijn eigen tempo, over zijn humor en koppigheid en nukken en over hoe trots ik op hem ben.

Ik wil vertellen over mijn vader – maar ja die kent hij wel, ook al heeft ook hij de oom ook al jaren niet gezien en gesproken – en over hoe goed hij overeind blijft in de jachtige wereld, ondanks zijn leeftijd (88), zijn doofheid en zijn zeer beperkte zicht, de vertraging in zijn denken en handelen, de kleine kwalen, zijn eigenwijzigheid, zijn onvermogen om alle ontwikkelingen in de wereld te volgen en de generatiegenoten die om hem heen weg vallen.

Ik wil net vertellen over al die andere mooie mensen met wie ik mij mag omringen en die ik heb leren kennen, denk bijvoorbeeld aan Marianne, Tim, Aar, Hans, Willem, Aad, de schoonfamilie (ja, ja), Ank en Bob, de vele muziekvrienden in binnen- en buitenland, maar ook – moet ik Heidi, Auke, Robert, Marja en al die anderen, moet ik die allemaal bij naam noemen?

Ik wil net beginnen over de belangrijke gebeurtenissen die ik ijkpunten in mijn leven zou mogen noemen, zoals de geboorte van mijn zoon, de kanker van De Vrouw, de dood van mijn moeder, de ernstige psychische klachten die me af en toe teisteren, het verscheiden van Eric en Luuk en al die anderen, de hersenbloeding van Ank, de noem maar op.

Ik wil net beginnen over de waarden en normen die mijn levenspad bepalen en over de thema’s en de idealen die mijn bestaan inhoud en kleur geven: rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid, vriendelijkheid, natuur en milieu, gezondheid, compassie voor en oprechte interesse in de medemens, onbevooroordeeld zijn, leven en laten leven, van betekenis zijn, naar elkaar omzien, onze wereld een klein beetje mooier achterlaten en al dat andere.

Ik wil net beginnen over al die schitterende belevenissen tijdens uitjes en op vakantie in den vreemde: de strooptochten door Londen, het terugzien van Praag, de bloedstollende autorit door Istanbul, de verkenning van Berlijn en Kopenhagen, de terugkerende bezoeken aan Stockholm, de jaarlijkse reis naar Noordoost-Duitschland, de verrassing van Lübeck, de vele stedentrips omdat we zo nodig weer eens ergens een concert willen meemaken, het thuisgevoel van Lissabon.

Ik wil net beginnen over de intense ervaringen in de muziek en literatuur die mijn leven zo verrijken: wat dacht u van dat kleine festival in datzelfde Noordoost-Duitschland, van het kippenvel dat ik nog steeds krijg van King Crimson en Emerson Lake & Palmer, Jon Anderson, David Sylvian, Steven Wilson, Peter Gabriel, de klanken van over de hele wereld en alles wat met Frank Zappa te maken heeft, van de malle vertellingen van Herman Brusselmans, de bizarre werelden van John Irving en Haruki Murakami, de ironie van J.M.A. Biesheuvel en van Bob den Uyl, de reizen van Redmond O’Hanlon, Paul Theroux en al die andere globetrotters, van mijn schrijfvrienden met wie ik onlangs een heus literair café heb opgezet onder de naam De verjaardag van Anja, een intiem feest vol verhalen, gedichten en kleinkunst.

Over dat alles wilde ik vertellen en over nog veel meer.
Maar nee, deze oom wil als eerste weten of ik een fijne baan heb.
Oké.
Ik zeg: ‘Nee. Ik heb echt klotewerk.’
‘Oh. Maar ben je wel aan het solliciteren?’
‘Nee. Maar ik zie daar een andere oude bekende. Goed u weer eens gesproken te hebben, oom. En ook zo uitgebreid. Nou, tot over de volgende vijftig jaar op de volgende begrafenis. Kijk maar uit dat het niet de jouwe is.’


Apeldoorn, maart 2022

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

04-08-2022

Gesloten – Lotgenoten (0043)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2022 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Met die aanhef open ik zo goed als alle optredens die ik doe. Ik sta nogal eens op de planken. Dan lees ik voor uit eigen werk. Tijdens die voorleesvoorstellingen kan ik putten uit een rijk oeuvre aan verhalen en gedichten. Maar, zelden kies ik ouder werk. Eerder zorg ik ervoor dat het publiek iets unieks meemaakt: de première van een nieuw verhaal of gedicht. Ik denk niet dat ik dit werk ooit ga voorlezen op de planken.
In veel gevallen zorg ik ervoor dat er iemand is die foto’s maakt van mijn optreden. Niet omdat ik mijzelf zo graag zie op foto’s, maar ik gebruik ze om te delen op enkele sociale media en om reclame te maken voor een volgende voordracht. Echter, de meeste foto’s van mijn optredens gebruik ik niet en dat komt zo: ik sta erop met mijn ogen gesloten.

‘Waarom praat jij met je ogen dicht?’ vroeg een of ander rotjong dat samen met mij in de derde klas van de middelbare school zat, toen ik hem antwoord gaf op zijn vraag of hij mijn huiswerk mocht overschrijven. Ik schrok ervan dat hij dat vroeg. Dat van die ogen dicht, niet dat hij mijn huiswerk wilde kopiëren. Het was ook niet dat ik me ervoor schaamde dat ik met gesloten ogen sprak; het was meer de venijnige en boosaardige toon in zijn stem. Hij herhaalde zijn vraag luid en de halve klas moest lachen. Toen hij ook nog eens al pratend heen en weer door het lokaal ging lopen en theatraal met zijn ogen dicht tegen de schoolbanken, stoelen en lessenaar aan botste, wist ik genoeg: dat schooljaar was ik het doelwit van ongenadige pesterijen.
Sindsdien ben ik me veelal bewust van het doen en laten van mijn ogen als ik spreek, maar het lukt niet altijd. Het voelt krampachtig als ik omstandig met grote ogen een gesprek voer. Alsof ik iets te veel heb gesnoven of gespoten. Bovendien, ik kan geen twee dingen tegelijk: nadenken over wat ik zeg én om me heen koekeloeren. Als ik me moet concentreren op wat ik ga zeggen, gaat het bijna automatisch: hoppa, de luiken toe.
Maar als ik op het podium sta, dan lukt het me wél om én geconcentreerd voor te lezen én af en toe de zaal aan te kijken. Het zal een vorm van zelfverzekerdheid zijn die zich op dat moment meester van mij maakt. Misschien klinkt het arrogant, maar ik weet dat het kwalitatief goed is wat ik op de planken breng.

Onlangs vroeg iemand – met wie ik regelmatig op die planken sta – of ik mee wil spelen in een toneelstuk dat hij heeft geschreven en dat binnenkort een paar maal zal worden uitgevoerd.
Ik schrok. Wie? Ik? Toneelspelen? Waarom? Hij, de theaterschrijver, theaterdocent en theaterregisseur, hij zal in zijn netwerk toch wel voldoende acteurs hebben die én ervaring hebben met spelen én het ook daadwerkelijk kunnen?

(‘Jij moet naar de toneelschool!’ roepen de mensen al mijn hele leven lang, als ik weer eens iets grappigs uitbeeld of speel of nadat ik op het podium een verhaal heb voorgelezen. ‘Jij kunt je zo goed enorm kwaad maken,’ zeggen ze er dan bijvoorbeeld achteraan. Maar ik denk: Naar de toneelschool? Ik? Moet ik dat als een compliment beschouwen? Of doe ik het zó slecht dat ik naar de toneelschool moet? Daar komt bij: ik speel mijn hele leven al toneel. Al dik zevenenvijftig jaar doe ik net alsof ik dit leven aankan. Eigenlijk heb ik geen zin om het ook nog eens professioneel te moeten gaan leren.)

‘Zou ik dat kunnen, denk je?’ was mijn tegenvraag.
‘Als ik jou zo bezig zie op het podium, dan denk ik van wel, ja.’
‘Maar ik lees mijn verhalen voor van papier. Dat is bij toneel toch anders. Ik ben niet goed in lappen tekst onthouden.’
‘De rol die ik voor je in gedachten heb, is een kleine. Je krijgt een paar regels. Dat gaat vast lukken.’
‘Ik weet het niet,’ twijfelde ik.
Toch zei ik ja.

De nachten erna sliep ik slecht. Wat had ik me nu weer op de hals gehaald? Om wat voor rol ging het eigenlijk? Het was toch niet zo’n modern stuk waarin de spelers de meest mallotige absurditeiten uitbraakten en ook nog eens in hun blote reet? Waarom had hij mij verkozen? Toch niet vanwege mijn goddelijke lichaam of mijn lange, wilde en grijze haren? En wat is een kleine rol? Hoe veel regels zijn ‘een paar’? Over een maand moest het stuk op de planken, dus heel veel tijd om mijn tekst te leren had ik niet. Hoe kreeg ik dat voor elkaar in deze hectische tijden? Ik heb een bijna-voltijds-baan, heb daarnaast mijn vaste dingen in en om huis, er liggen wat eigen voorleesoptredens in het verschiet, ik moet ook nog regelmatig een stukje schrijven en … Badend in het zweet werd ik niet wakker, want slapen lukte niet en sprake van wakker worden was er dus al helemaal niet.

Een week later kreeg ik een mail met het script. Snel bladerde ik de tekst door. Drie bedrijven. De persoon die ik speel zit slechts in het tweede bedrijf, zag ik al gauw. Sterker nog: het tweede bedrijf start met de scène waarin ik al op het podium sta. En tjonge, ik mag gelijk handtastelijk met een vrouw zijn. Het is wederzijds, want ik lees in de toneelaanwijzingen: ‘Zij staan voorover gebogen tegenover elkaar, elkaars handen teder vasthoudend, met getuite lippen en …’ Aha, gelukkig. Dit gaat me lukken. Ik lees verder: ‘… en met gesloten ogen.’

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, juli 2022

P.S. Ik houd u op de hoogte. Help me onthouden.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

21-07-2022

zkv

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2022 — bazbo @ 01:00

‘Dit lukt toch nooit?’ Peter Cornelis Müller wierp een blik op het vel papier. ‘Hoe kan een mens, een schrijver dan nog wel, een goed verhaal maken in zó weinig letters, woorden en zinnen?’ Toen zag hij de naam die hij eronder had gezet. ‘En ik heet niet eens A.L. Snijders.’ Hij trok het vel papier uit de typmachine en verfrommelde het. Met een boog gooide hij de prop naar de prullenbak. Mis.


Apeldoorn, juni 2022

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

07-07-2022

Hoog tijd voor een kroegverhaal (29)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2022 — bazbo @ 01:00

Vandaar dat ik mij begaf naar Café De Snotgoot, hier op de hoek van de straat. Of iets verderop, weet ik ook veel. Kan mij het schelen. Het is voor dit verhaal ook niet eens belangrijk, dus vergeet dat ik erover ben begonnen.
Ik was al een tijdje niet meer in dit café geweest. Dat lag niet aan dit café, want ik was al een tijdje in geen enkel café geweest. Dat komt zo. Sinds enige tijd of nee, ook dat is voor dit verhaal niet van belang. We gaan door.
‘Hé Bas!’ riep iemand toen ik binnen kwam.

Ik negeerde de persoon, want het was Jos. Een echte Jos, iemand die iedereen zou negeren. Op zich geen slecht figuur, maar ook weer niet iemand om trots op te zijn dat je hem kent. Ik ken hem dan ook niet. Niet goed. Dat komt omdat ik hem doorgaans negeer en zo de informatie misloop die nodig is om iemand beter te leren kennen. (Lieve help, waar haal ik het allemaal vandaan? Ik moet even gaan liggen.)
Terwijl ik niet keek in de richting van waar de stem kwam die ‘Hé Bas!’ had geroepen (ziet u hier een vorm van negeren), liep ik naar een tafeltje dat wat verderop stond. Dat tafeltje was leeg en dus zag ik een aanleiding om eraan te gaan zitten. Je kunt ook plaatsnemen aan een tafel waar al allerlei figuren zitten te zuipen, maar daar ben ik niet zo van gecharmeerd. De meesten ken ik niet eens, ook een resultaat van het feit dat ik de meeste lui hier in Café De Snotgoot negeer.
De stoel kraakte en de tafel wiebelde. Sinds mensenheugenis stond het meubilair hier al. Af en toe zakte er eens iemand doorheen en de kroegeigenaar deed geen moeite om de in stukken gebroken stoel of tafel te vervangen. Het gevolg was dat er steeds minder meubels in Café De Snotgoot stonden. Dat vonden de meeste bezoekers niet zo erg, want ze kwamen steeds weer terug.

De deur ging open. Er trad een vrouw binnen. Een jonge vrouw. Op het eerste gezicht een mooi exemplaar ook. Ik stak mijn hand op. Ze kwam naar me toe.
‘Ja?’ vroeg ze. ‘Riep je mij?’
‘Nee,’ zei ik. ‘Ik stak mijn hand op. Maar nu je hier toch bent: ga zitten. Ik heb plek en een stoel vrij. Kijk uit dat je er niet doorheen zakt. Niet dat je zo zwaar bent – verre van dat – maar het meubilair is hier gewoon van abominabele kwaliteit.’
‘Dank je,’ zei ze. Ze schoof een stoel iets naar achteren en ging zitten.
‘Sta me toe dat ik je even aanstaar,’ zei ik. ‘Ik heb geen kwaad in de zin en houd me verre van seksueel grensoverschrijdend gedrag, doch ik wil graag aanschouwen met wie ik hier van doen heb.’
Ze lachte een rij witte tanden bloot. Verder zag ik twee bruine ogen, veel donkere lange haren met een grove krulslag erin, twee slanke handen en twee tamelijk toffe tieten. Hoe oud zou ze zijn? Niet ouder dan vijfentwintig, volgens mij. Maar veel kaas had ik er niet meer van gegeten sinds ik zelf de vijftig al ruim gepasseerd ben. Dat nam niet weg dat mijn ogen ietwat lang bleven hangen op die twee tamelijk toffe tieten. ‘Jij bent die schrijver, hè?’
‘Misschien ben ik wel een andere,’ antwoordde ik. ‘Je weet het niet. Maar wie ben jij?’
‘Annika.’
‘Dag, Annika.’
‘Dag, Bas.’
‘Doen we aan handen schudden? Of heb je liever een boks of een elleboog? Als je het niet erg vindt, ga ik liever niet gelijk tongen.’
‘Doe dan maar een hand.’ Ze stak er eentje uit (het was haar rechter).
Ik pakte ‘m beet en schudde hem. ‘Je hebt een zachte hand,’ constateerde ik. ‘Mag ik vragen wat je in het dagelijks leven doet?’
‘Ik verkoop vis.’
‘Ach zo.’
‘Op de markt, vijf dagen in de week.’
‘Dat geeft niets.’
‘Hard werk, maar als ik dan vrij ben, doe ik er alles aan om de lucht van me af te krijgen en om mijn huid goed te verzorgen.’
‘Dat is je dan gelukt,’ zei ik. ‘Zoals ik al zei: je hebt een zachte hand.’
‘En die andere?’ Ze legde haar linkerhand nu ook op tafel.
Ik nam die hand in mijn linkerhand en nu zaten we met raar gekruiste armen op tafel. ‘Dit is een redelijk imbeciel gezicht,’ zei ik. ‘Of we twee emmertjes water gaan halen.’
‘Mijn moeder zong dat liedje altijd voor me. Ik heb het in geen tijden gehoord.’
Vooruit dan maar. Ik haalde adem en zong Twee emmertjes water halen.
‘Dank je,’ zei ze, toen ik uitgezongen was. ‘Dat bracht mooie herinneringen naar boven. Ik word er een beetje emotioneel van.’
‘Dat geeft niet,’ zei ik. ‘Jank maar lekker van je af.’
Het meisje legde haar hoofd op mijn schouder en sloeg een arm om mijn hals. Ze schokte zachtjes. ‘Mama ging dood toen ik zes was. Borstkanker. Papa heeft geprobeerd om me alleen op te voeden, maar dat lukte hem niet en nadat hij in een penitentiaire instelling was opgenomen moest ik naar de jeugdzorg en volgens mijn behandelaar maakte ik daar allemaal trau-‘

‘Hé Annika!’
Barst, het was Jos. Hij was aan onze tafel komen staan.
Annika haalde haar hoofd van mijn schouder, bracht haar haren in fatsoen en veegde een traan van haar wang. ‘Dag Jos. We waren hier net even bezig, dus als je het niet erg vindt …’
‘Mag ik je wat laten zien?’
Ze zuchtte. ‘Vooruit maar. Niet te lang.’
Jos draaide zich om, bukte en trok zijn broek naar beneden. ‘Heb ik aambeien?’ vroeg hij.
Annika boog zittend voorover en begroef haar neus zowat tussen de twee harige billen. ‘Nee, volgens mij niet.’
‘Dat dacht ik al,’ zei Jos. Hij draaide zich om. Zijn slappe slang zwiepte in het gezicht van Annika. ‘Hier jeukt het namelijk ook.’
‘AAAAAAAAH!’ gilde Annika. ‘Viezerik! Goorlap! Pervers! Mietoe! Devois!’ Ze schoof haar stoel naar achteren, die daardoor omviel, en stond op. De rugleuning brak af. Behendig gaf ze Jos een schop tegen zijn edele deel, dat er plots een heel stuk minder edel uitzag. Jos klapte dubbel en Annika hief haar knie, die Jos vol in het gezicht raakte. Ik zag bloed en hoorde gesmoorde kreten van die Jos. Jos viel op de grond en bleef met zijn handen in zijn kruis stil liggen.

Ik stond op.
‘Ga je al?’ hijgde Annika. ‘Waarom?’
‘Ik heb wat te doen.’ Ik keek op de klok, maar wist zo al hoe laat het was.


Apeldoorn, juni 2022

• • •
 

23-06-2022

Drie Duitse gedichten (1)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2022 — bazbo @ 01:00

Uit de serie Drie Duitse gedichten volgt hieronder het eerste gedicht.
De andere twee moet ik nog schrijven.



Drie Duitse gedichten (1)

Als we de Rossman uit komen, stuiten we op een optocht.
Van achter de kerk komt de fanfare tevoorschijn.
Acht heren in korte Hosen en met een jagershoed op de kop
spelen tetterdetet op trompetten en trommels.
Vier vrouwen lopen voor de hoempapajolijt uit,
met bloemen in de haren die in vlechten rond het hoofd plakken,
parmantig gekleed in lange wijde jurken en blouses met korte mouwen.
Ze dragen ieder een mand aan de arm.

We vragen ons af wat of er gaande is.
Het carnavalsseizoen is al lang voorbij,
maar je weet het nooit met onze oosterburen.
Ze hebben ons al vaker verrast.
(Ik noem 10 mei 1940, maar houd daar verder over op.)
Het weinige winkelende volk negeert het vertier,
kijkt naar de grond en vervolgt de boodschappenronde.
Veel meer is er dan ook niet te doen in het textielstadje.

De Dinkel kabbelt onnozel ik weet niet waarheen.
Die kerk lijkt oud, maar is het niet.
Goedkope namaak is het, net als veel in de winkels.
Het koude beton bladdert van hun grauwe gevels.
Voor neppe kledingmerken hoef je niet naar Gronau,
die hebben we hier thuis ook.
Een duif pikt iets van het beschadigde wegdek.
Het voetgangersgebied is nagenoeg leeg

en dat op zaterdagmorgen, kwart voor twaalf.
Dan hadden ze er net zo goed auto’s kunnen laten rijden.
De zon schijnt, maar niemand schijnt dat bijzonder te vinden.
De Duitse dames delen snoepjes uit.


Apeldoorn, mei 2022

Voor het eerst voorgedragen tijdens De verjaardag van Anja, een intiem feest vol verhalen, gedichten en kleinkunst, op zondagmiddag 22 mei 2022 in zaal De Walvis in Gigant te Apeldoorn. 

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

09-06-2022

Intiem – Lotgenoten (0042)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2022 — bazbo @ 01:00

Lotgenoten,

Ik ben nog maar net op weg, maar al bekaf. Vanmorgen gaat het niet zo soepel. Zoals gebruikelijk ben ik om vijf uur opgestaan, heb ik een mok koffie gedronken en mijn banaan en Griekse yoghurt met granola en noten en bessen gegeten. Ik zou dus voldoende energie moeten hebben. En zo enorm lang ga ik niet rennen.
Om de dag loop ik mijn ronde hard. Ik heb het nodig. Om mijn hoofd leeg te maken, onder andere. Die ronde is vaak grotendeels dezelfde. Ik zoek een route waar niet veel verkeer is en het liefst een door parken en achterafstraatjes. Nu woon ik in het centrum van ons zo majestueuze Apeldoorn en is het doorgaans voor zessen ’s morgens vrij stil op straat. Ik zoek ook naar wegdek dat lekker loopt. Geen strak gelegde klinkers, geen modern keihard asfalt. Ik heb weliswaar heel goede loopschoenen met gigantische demping, maar ik loop het lekkerst op het wat oudere zachte asfalt dat fijn veert en op halfverharde parkpaden.

Nu loop ik helemaal niet lekker. Ik kom moeilijk op gang en ben na een paar honderd meter al moe in de benen. Wat zeg ik? In mijn hele lijf. Er klopt iets niet, maar wat? Meestal duurt het even voor ik op gang ben en daarom doe ik opwarmoefeningen, maar dit is anders dan anders. Zo is er niks aan. En dat terwijl ik anders altijd met volle teugen geniet van de rust om mij heen, van de vogels die de stilte verbreken met hun vroege ochtendlied en van de eerste zonnestralen die me verwarmen. Het is mooi om te zien hoe de stad ontwaakt.
De overdag zo drukke weg is nu doodstil en ik hoef niet in te houden om hem over te steken. Ginds is het smalle pad langs het stadsstroompje met de groenstrook ernaast. Daar weer langs is het halfverharde wandelpad en nog weer links zijn struiken en daar weer achter een smalle weg waaraan woningen liggen. Dat wandelpad, daar wil ik overheen. Op andere dagen ben ik op dit punt volop op gang en ren ik energiek het parkachtige gebiedje in. Nu niet. Mijn lijf protesteert. Waarom? Wacht, ik weet het!
Ik moet poepen.

Dat poepen van mij, daar heb ik al veel woorden aan gewijd. Ik zal het kort houden. Helaas ben ik behept met onvoorspelbare darmen. Als ik de aandrang voel, dan moet ik binnen een paar minuten. Doe ik dat niet, dan doe ik het toch. Vroeger was het niet zelden dunne drek. Familiekwaal. Hoe zeg ik dat altijd? ‘Chronisch dunne kak spettert over onze genen.’ Sinds ik ben gestopt met alcohol drinken en vlees eten is dat grotendeels voorbij, maar de onvoorspelbaarheid is gebleven. Ik moet poepen.
En het klopt. Na het opstaan heb ik dan wel goed ontbeten; pas nu dringt het tot mij door dat er iets ontbrak aan het ochtendritueel. Meestal krijg ik na de koffie en het ontbijt de aandrang en dan bezoek ik het toilet voor ik de deur uitga. Deze morgen dus niet. Ik ben zo de deur uit gerend. Ik moet poepen.

Gelukkig, daar begint de rij bomen die het zicht vanaf de huizen op het looppad belemmeren. Daar zou ik eventueel. Als er geen mensen. Het is vroeg, nog voor zessen ’s morgens. Dus vast geen mensen die hun hond uitlaten.
Gelijk bij de eerste bomen houd ik mijn pas in en stap ik tussen de struiken. Ik schuif mijn onderbroek en sportbroek naar beneden, hurk en zet druk. Een dikke drol verlaat mijn lijf. Snel kom ik omhoog, trek ik mijn kleren naar boven en ik wil weer vaart maken.

Hé, wat is dat? Van links komt plots een fiets. Met daarop een jonge dame. Waar komt die nou vandaan? Is daar een doorgang tussen de bosschages door, van de weg naar dit pad? In de gauwigheid zie ik lange blonde haren, een rond gezichtje, zwarte korte jas, grijze joggingbroek en sportschoenen. En ik zie dat ze een hond aan de lijn heeft. Een bruine korthaar die me geen blik waardig gunt. Het meisje wel. ‘Hoi!’ zegt ze me iets te luid. Ze stuurt naar links en rijdt het pad in dat ik ook wil gaan.
‘Goedemorgen,’ kan ik uitbrengen. Dan rijdt ze van me weg en de hond sjokt iets voor haar uit, alsof hij haar voort trekt.

Ik blijf even staan. Het eerste wat me te binnen schiet is: Heeft ze me zien poepen? Zei ze daarom iets? Jongelui groeten doorgaans geen vreemden. Aan de andere kant: ze heeft een hond. Hondenbezitters groeten meestal wel de mensen die ze tegenkomen. Vooral andere hondenbezitters, dan. En ik heb geen hond. Ik heb wel zitten poepen in het wild, net als een hond. Behalve mijn moeder heeft nog nooit iemand mij zien poepen. Maar mama is dood. Op deze manier is nog niemand zo dichtbij mij geweest. Zelfs De Vrouw niet. (Plassen heeft ze wel eens gezien.) Ik deel iets heel intiems met dit meisje. Wat natuurlijk ook kan, is dat ze helemaal niets heeft gezien. Ja, een vent in blauw shirtje en kort sportbroekje die op het punt staat om te gaan rennen.

O ja, dat was ik aan het doen. Ik maak weer vaart en loop in de richting die de fietsster is gegaan. Terwijl ik verder hol, kijk ik haar na. Inhalen zit er niet in. Die hond is sneller dan ik.

Wat een avonturen weer.


Apeldoorn, juni 2022

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

26-05-2022

Held

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2022 — bazbo @ 01:00

Ik heb veel helden. Mensen die ik bewonder, mensen aan wie ik een voorbeeld neem en mensen die mij inspireren.
Sommigen behoren tot de groten der aarde: natuurwetenschappers, ontdekkingsreizigers, kunstenaars, schrijvers, theatermakers, componisten, muzikanten. Anderen behoren dan weer tot mijn kring van naasten.

Mensen die mij inspireren, dan gaat het altijd over veelzijdigheid én over je ding doen, gedreven vanuit je eigen overtuiging, gewoon omdat er maar twee manieren zijn waarop je iets kunt doen: de eerste manier is jouw eigen manier en de tweede manier is de verkeerde manier. Doen dat waar je voor staat, ongeacht wat een ander daarvan denkt.
Bij zo iemand denk ik ook gelijk aan Willem Bierman.

Willem Bierman werd geboren op 18 maart 1948. Hij is een Apeldoorns schrijver en dichter, veelzijdig en wars van alle trends en meningen. Teksten en gedichten publiceert hij al sinds 1965 (nota bene mijn geboortejaar). Jarenlang was hij eindredacteur van zijn eigen literaire tijdschrift Prado.
Hij was de eerste stadsdichter van Apeldoorn (2009 t/m 2011). Tijdens zijn regime vond in Apeldoorn het drama van koninginnedag plaats en daar schreef hij een paar ontroerende stadsgedichten over. Op het herinneringsmonument bij De Naald staan zijn woorden:
‘Een schrikverbleekte wereld stokte;
de nacht viel zwart de dag binnen’.

Willem maakt zelden gebruik van conventionele dichtvormen of rijmschema’s. Wat we veel zien zijn lijstjes, gespreksflarden, gevonden teksten, lichte gedichten (light verse), kortverhalen en gebruiksaanwijzingen (berucht is zijn tekst ‘Hoe een tompoes te eten’ en hij was daarmee eerder dan al die andere Nederlanders die daarover schreven).
Beschrijvingen, observaties, absurditeiten, dadaïsme: Bierman kan met een paar pennenstreken verwarrende, maar ook nostalgische, prachtige en haarscherpe beelden oproepen.
Ook maakte hij een aangrijpende biografie over zijn oom, de broer van zijn moeder, die hij nooit heeft gekend omdat de jongeman in de vroege ochtend van 10 mei 1940 als een van de eerste Nederlandse soldaten sneuvelde bij vliegveld Valkenburg, gelegen in Zuid-Holland.
Willem is een van de eerste Apeldoorners aan wie bij leven een wikipediapagina is gewijd. Dat die pagina onvolledig en een rotzootje is, daar kan hij ook niks aan doen.

Bierman brengt de afgelopen jaren zo een- tot tweemaal per jaar een bundel uit, vaak in eigen beheer en in zeer kleine oplage.
Ik ben in de gelukkige omstandigheid dat ik zo ongeveer een abonnement op zijn boekjes heb en het was in zijn laatste bundel dat ik voor de zoveelste keer werd geraakt door zijn woorden.
Wat begint als een ogenschijnlijk nostalgisch en geestig beeld, krijgt een ontregelende en tegelijkertijd emotionele wending die noodt tot overpeinzen.
Hier is, uit zijn laatste bundel De maand van de nestbouw, het gedicht: Martha.



Martha

Ik herinner me haar in vele gedaanten
Hoe ze kon loeien als een koe
hoe ze balsturig de doorgang versperde
hoe ze amicaal langs broekspijpen streek
op een tafel sprong en haar blaas leegde

Dood nu, de laatste geit van de manege
Ze luisterde naar de naam Martha
maar luisteren deed ze niet
Ik mis haar zoals zij gemist wordt
We zijn en blijven allemaal ongelukkig

© Willem Bierman


Apeldoorn, december 2021

• • •
 

12-05-2022

(Fragment)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2022 — bazbo @ 01:00

mee. We hadden last van lekkage. Of nee, wij hadden geen last van lekkage, maar onze onderbuurvrouw wel. Ze was al eens aan de deur geweest en vertelde dat er een vochtplek op het plafond in haar keuken zat. Dat kwam vast door ons. Wij hadden toch een nieuwe keuken?

Die nieuwe keuken was zo nieuw niet meer. Mei 2017 hadden we hem laten plaatsen. Ik keek eens onder de keukenkastjes, de koel-vriescombinatie en ons mooie knalrooie Bellingfornuis met vijf pitten, een oven, een grill en een warmhoudkast. Niets te zien. Alles kurkdroog.
‘Kan natuurlijk ook ónze bovenbuurman zijn,’ opperde ik. ‘Die is zijn keuken aan het verplaatsen naar de andere kant van zijn woning Wij houden ons hart vast. De standleidingen lopen van boven naar beneden door een koof door het hele complex.’
‘O, dan zal dat het wel zijn.’ De onderbuurvrouw zou het in de gaten blijven houden.

‘Ik heb nu stromend water,’ zei de onderbuurvrouw een week of twee later.
‘Fijn dat u nu ook bent aangesloten op de wateraanvoer,’ wilde ik zeggen.
‘Langs de muren van de keuken,’ ging ze verder.
‘Oei, dat is niet zo mooi.’ Soms kan ik net doen of ik meelevend ben. ‘Ik ga onderzoeken of het bij ons vandaan komt.’

‘Van Bergen, loodgieter.’
‘Ja, goedemorgen. U spreekt met Langereis. Ik heb last van lekkage. Of wacht, ik heb geen last van lekkage, maar mijn onderbuurvrouw wel. Zij heeft druppend water in haar keuken, maar in de ruimte precies boven haar, onze keuken welteverstaan, daar is het helemaal droog. Kunt u voor mij het eventuele lek komen opsporen?’
‘Dat kan ik in principe wel, ja.’
‘Ik weet dat er bedrijven zijn die als het ware door de muur heen kunnen kijken om de lekkage te lokaliseren.’
‘Haha, als dat zou kunnen, meneer.’
‘Iets met warmte meten of vochtwaardes. En die met een camera door de muur gaan of de afvoerleidingen in.’
‘Meneer, ik kan natuurlijk bij u komen en dan bekijken waar de lekkage zich bevindt.’
‘Zo iemand zoek ik. Wanneer kunt u dat komen doen?’
‘Vandaag lukt dat niet meer, maar morgenvroeg tussen half acht en acht kan er een mannetje bij u komen.’
Morgenvroeg is het zaterdagmorgen en dan wil ik op tijd op de markt zijn, was mijn overpeinzing. Ik zei: ‘Fijn.’
We wisselden adres- en contactgegevens uit.

‘Goedemorgen.’ Het was vijf voor acht. ‘U heeft lekkage?’ De man had dezelfde stem als die ik gisteren aan de telefoon had.
‘Kijkt u eens, hier is de keuken. Het huis hieronder ziet er net zo uit als dit. Hier waar bij ons de koelkast staat, daar komt bij de onderbuurvrouw het water door het plafond.’
‘Ik ga eerst eronder eens kijken.’
‘Prima, meneer Van Bergen.’
‘Kurkdroog.’
‘Dat was wat ik u gisterenmiddag door de telefoon ook zei.’
‘Kan het uit de badkamer komen?’
‘Loopt u even mee. Kijk, hier is de badkamer.’
‘Als ik zo hier onder dit badmeubel kijk en in de douchecabine, dan is daar alles droog.’
‘Ach zo, meneer. En nu?’
‘Waar zit bij u de watermeter?’
‘U bedoelt bij ons in huis? De watermeter bevindt zich in het souterrain.’

In het souterrain bekeken we de watermeter.
‘De druk blijft constant. Dat betekent dat er geen water uit de waterleiding loopt. Daar zit de lekkage dus niet.’
We gingen weer naar boven.

‘De ketel? Waar is de verwarmingsketel?’
‘Achter u.’
‘Druk lijkt me voldoende, dus daar loopt ook niets uit.’
‘We hebben dus van alles uitgesloten.’
‘Ja. Het kan hieronder ergens vandaan komen.’ Hij wees op de koelkast. ‘Maar het kan ook ergens anders vandaan.’
Tot nu toe had ik nog niets nieuws gehoord. Of misschien toch: hij wist het ook niet.
‘Wat ik zou doen als ik u was,’ ging hij verder, ‘is een gespecialiseerd detectiebedrijf laten komen.’
Ik dacht dat hij dat was. ‘Fijn, dank u wel. Tot ziens.’
‘Fijne dag!’
Toen ik de deur achter hem dicht sloeg, dacht ik nog: Hij heeft niets gezegd over kosten of een rekening.

De volgende morgen stond er


Apeldoorn, maart 2022

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
« Vorige paginaVolgende pagina »