bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

21-08-2019

Publicaties voor FOK! – overig

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 18:09

Hieronder lees je stukken die ik (mede) schreef voor FOK!, maar niet (alleen) onder mijn naam. De verhalen staan in omgekeerd chronologische volgorde. Dat lijst een beetje ongemakkelijk. Eerst scrollen naar onderen en naar het laatste verhaal in deze categorie en dan van onderaf terug lezen.
Aan iedere serie gaat een (korte) uitleg vooraf.

Je leest hier de volgende series:
* Het went (8 afleveringen), geschreven onder het pseudoniem Reina_Lem
* Het vuur ontketend (13 afleveringen) (2011/2012), geschreven samen met Wouter (tuvokki) onder de naam Johan Huiskamp
* SOA:p (4 afleveringen) (2011), geschreven samen met Wouter (tuvokki) en gepubliceerd onder mijn naam.
* de verhalen van Kassameisje (29 stuks) (2007/2008), geschreven samen met Wouter (tuvokki) onder de naam kassameisje
* Regensburg (5 afleveringen verschenen, 4 afleveringen nooit verschenen) (2007), geschreven samen met Wouter (tuvokki) onder de naam van de redactie. Eén aflevering (nr. 2) is geschreven door tijl, maar hevig bewerkt door Wouter (tuvokki) en mij.


Apeldoorn, augustus 2019

• • •
 

16-08-2019

Het went

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 07:55

Het went is een korte serie van acht afleveringen. In de nazomer van 2013 vroeg ik mij af: ‘Is mijn fictie geloofwaardig?’ en ‘Hoe leuk was het om te schrijven vanuit het perspectief van een jonge vrouw?’ Zo kwam ik op het idee om onder een pseudoniem een verhaal in te sturen. De eindredactie pikte dat verhaal snel uit de bak met ingezonden stukken en plaatste het. Ook kwam de vraag om meer stukken en zie: een nieuwe serie was geboren. Behalve de (toenmalige) eindredacteur weet niemand wie Reina_Lem in werkelijkheid was … (Als je de naam van achteren naar voren leest, staat er: Melanie R, in de bazbowereld beter bekend als Melanie Rugpudding.)  

• • •
 

15-08-2019

Het went (8)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 19:19

Er waren niet veel mensen op de begrafenis van Nel. De stoet over het kerkhof was dan ook heel kort. Vier mannen in zwarte pakken duwden de kist, gevolgd door een statige meneer. Dat was vast iemand van de uitvaartonderneming. Daarachter kwamen de familieleden en bekenden.
Ik zag een man voorop lopen met een vrouw aan de arm. Achter hen aan kwamen twee jongeren van een jaar of twintig. Verder twee of drie mensen van de leeftijd van Nel. Dat was het. Aan het eind van de rij liep ik, aan de arm van Dennis.

‘Het is koud hier,’ fluisterde ik.
‘Mwoa,’ zei Dennis.
We stopten en gingen in een kring om een gat in de grond staan. De kist werd ernaast gezet.
De man die voorop had gelopen, nam het woord. Wat hij zei, kon ik niet verstaan. Het waren een paar zinnen. Hij gaf een teken en de vier zwarte pakken lieten de kist in het gat zakken. Vervolgens pakte hij wat zand van een bergje en gooide dat in het graf. Toen liep hij zwijgend weg.

‘Dag Nel,’ fluisterde ik toen wij aan de beurt waren. ‘Je was lief. Ik vond het fijn om af en toe bij je op bezoek te komen. Je mooie verhalen zal ik niet vergeten. Ik zal je missen.’
Er liep een traan over mijn wang. Ik voelde dat Dennis in mijn hand kneep. Nog één keer keek ik in het gat. Toen draaide ik me om en liepen we achter de anderen aan.
‘Waar moeten we nu heen?’ vroeg Dennis.
‘Naar de lunchroom. Daar kunnen we condoleren.’
‘De lunchroom?’
‘Ja, het was de plek waar Nel graag was als ze buiten de deur ging. Je weet wel, de lunchroom aan de rand van het park.’
‘O, die.’
We kwamen bij onze fietsen en stapten op.

‘Dag,’ zei de meneer die voorop had gelopen. ‘Goed dat jullie zijn gekomen. Ik ken jullie niet; ik zal me voorstellen. Ik ben Henk, de zoon van Nel.’
We schudden zijn hand. ‘Reina,’ zei ik. ‘Gecondoleerd.’
‘Dank je.’
‘Dennis,’ zei Dennis. ‘Gefeliciteerd.’
Ik duwde mijn elleboog in Dennis’ zij.
‘Au. O, eh … gecondoleerd. Verkeerd. Sorry.’ Dennis had een rood hoofd.
‘Het geeft niet,’ zei Henk met een glimlach. ‘Zo’n begrafenis is altijd ongemakkelijk.’
‘Joa.’
‘Hoe kenden jullie Nel? Jullie zijn van een heel andere generatie.’
‘Ik heb haar hier een paar maanden geleden op de hoek van de straat ontmoet,’ vertelde ik, ’toen het zo stormde. Haar boodschapjes waren over straat gerold en ik hielp met oprapen. Toen bood zij een kop koffie aan. Hier, in deze lunchroom, was dat. We hebben de hele morgen zitten kletsen.’
‘Ja, zo was moeder. Altijd in voor een praatje.’
‘Sindsdien ging ik iedere week even bij haar langs. Toen ze twee weken geleden werd opgenomen in het ziekenhuis, zijn Dennis en ik nog een paar keer op bezoek geweest. Ik schrok toen ik de advertentie in de krant zag.’

‘Dame, heren. Wat mag het zijn?’ klonk opeens de stem van iemand anders. ‘Kan ik een koffie voor u inschenken?’
Ik keek op. De jongeman met de koffiepot in zijn hand droeg een mooi zwart kostuum. Zijn gezicht was gladgeschoren en hij had zijn halflange haar netjes gekamd met een scheiding links. Het was een knappe knul.
‘Hé dag,’ zei hij. ‘Jij bent de leuke Reina, toch?’
Ik bloosde. ‘Klopt.’
‘Jullie kennen elkaar?’ vroeg Henk.
‘Die keer dat ik hier met Nel zat,’ legde ik uit, ‘heeft hij ons bediend.’
‘Wat mag het voor jullie zijn?’
‘Thee graag.’
‘Voor mij ook,’ zei Dennis. ‘Met veel suiker.’

We gingen zitten.
‘De cake is klef,’ zei Dennis.
Ik moest grinniken.
‘En waar moeten we zometeen heen?’ vroeg hij.
‘Nergens heen. We gaan nog een keer een hand geven en dan is het klaar.’
‘En dan?’
‘Dan niets.’
‘O.’
‘Of zullen we nog even … heb jij de rest van de middag wat te doen?’
‘Neu.’
‘Rondje lopen door het park?’
‘Is goed.’

Het was koud, maar de zon scheen. Er waren niet veel mensen in het park. Het park is groot. Ik kan best een stuk alleen lopen, maar soms ben ik moe. Dennis vond het goed dat ik hem af en toe bij de arm pakte. We zeiden niet veel, maar wandelden in stilte en keken om ons heen.
‘Wie was die gozer?’ vroeg hij opeens.
‘Welke gozer?’
‘Die in de lunchroom.’
‘Dat was Roy.’
‘O.’
‘Ik ben hem later nog eens tegengekomen in het café.’
‘Ben je met hem uit geweest?’
‘Nou, nee. Dat niet. We kletsten wat.’
‘Is het een ex van je?’
‘Dennis, hou op! Je lijkt wel jaloers.’ Ik moest lachen. ‘Ik kwam hem gewoon tegen in de kroeg. Hij wilde een praatje maken. Ik was juist erg onaardig tegen hem, want ik herkende hem niet en dacht dat hij vervelende toenadering zocht. Toen zei hij dat hij bij de lunchroom werkt en mij daarvan herkende. Dat was echt alles, hoor.’
‘O.’
‘Bovendien: hij is getrouwd, weet ik.’
Dennis zuchtte.
‘Opgelucht?’
Hij zei niets en knikte ook niet. Ik grinnikte weer.
‘Kopje thee bij mij thuis?’ vroeg ik voorzichtig.
Nu knikte hij wel.

Ik schoof wat dichterbij. Dennis bewoog ongemakkelijk, maar bleef op zijn plekje. Hij kon ook niet verder van mij af, want hij zat strak tegen de zijleuning van de bank aan.
‘Zitten we dan,’ zei ik.
‘Joa.’
‘Fijn dat je met me mee wilde vandaag.’
‘Graag gedaan. Ik kende Nel toch ook een beetje.’
‘Dat bedoel ik niet.’
‘O.’ Hij keek naar de vloer.
‘…’
‘Wat bedoel je dan?’
‘Ik vind het fijn als je bij mij bent.’
‘O.’
‘Je bent lief,’ zei ik.
‘Jij ook.’
‘Je bent stoer.’
‘Jij ook.’
‘Je bent grappig.’
‘Jij ook.’
‘Je valt steeds in herhaling.’
‘Jij ook.’
We moesten allebei lachen en keken weer voor ons uit. Ik zuchtte. Dennis ook. Weer lachen. We keken elkaar aan. Ik legde mijn spastische hand op zijn been. Hij schrok en keek de andere kant op.
‘Dennis?’
‘Joa.’
‘Ik wil je een kus geven.’
‘O.’
‘Dat je niet schrikt.’ Ik legde mijn goede rechterhand op zijn linkerwang en draaide zijn gezicht naar me toe. ‘Hier.’ Onhandig en bevend drukte ik mijn lippen op die van hem. Heel even bleven we zo zitten. Toen boog ik mijn hoofd. ‘Ik wil heel dicht bij jou zijn.’
‘…’
‘Dennis? Heb jij ooit … met een meisje?’
‘Nee. Jij bent de eerste die mij zoent.’
‘Hou mij ’s vast. Je bent lekker warm.’
Ik voelde zijn trillende arm om mij heen.
‘Voor mij is het ook nieuw en eng,’ vertelde ik.

Waar ik altijd in mijn hoofd zo’n probleem van had gemaakt, waar ik zo lang naar had verlangd, maar waar ik zo onzeker en angstig over was geweest, ging uiteindelijk heel liefdevol en bijna vanzelf. Dennis stond het toe dat ik hem aanraakte. Hij was zacht, lief, voorzichtig, zenuwachtig. We waren er allebei onhandig in, maar hielpen elkaar. Het ging er heel teder aan toe.
We pasten samen maar net in mijn smalle bed. Na afloop vielen we in slaap. Toen ik mijn ogen weer opende, lag ik naast hem, met mijn rechterarm om zijn buik heen. Hij lag stil, zo te zien sliep hij nog. Ik voelde me even heel gelukkig.
‘Samenzijn met jou zal lastig worden,’ fluisterde ik voor mij uit. ‘Maar …’
‘Maar?’ vroeg Dennis. Hij was toch wakker en keek mij vragend aan. ‘Maar wat?’
‘Maar ik denk wel dat het went.’

=

(Ik denk dat dit voorlopig even mijn laatste verhaal is. De komende tijd heb ik wat leukers te doen, hihi. Bedankt voor het lezen, allemaal! Groetjes,
Reina)

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Het went (7)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 19:14

‘Zo, is dat zeikwijf er ook weer?’
Ik wist niet wat ik hoorde en draaide me om op de barkruk. Het was Wesley. Hij keek me triomfantelijk en spottend aan. Mijn adem stokte. Ik kreeg geen woord over mijn lippen.
‘Wat is dat voor kutopmerking?’ riep Vanessa boos.
‘Bemoei je d’r niet mee, vieze pot.’ Wesley keek Vanessa aan alsof ze een hoop stront was. ‘Ik had het tegen dit broekpissende gedrocht hier.’ Hij wilde zich weer tot mij wenden, maar had buiten Daisy gerekend.
‘Reina, doe nog eens net of je schrikt,’ zei die.
Ik gooide de inhoud van mijn glas cola in het gezicht van Wesley.
‘Sorry,’ zei Daisy. ‘Kan ze niets aan doen. Ze is een beetje spastisch.’
‘Kutwijven,’ zei Wesley. Hij draaide zich om en droop af.

De tranen stroomden me over de wangen. Sommige dingen wennen niet, hoe graag ik het ook zou willen.
‘Reina?’ vroeg Daisy. ‘Wat was dat voor knul?’
Snikkend vertelde ik haar over een vorige keer dat we hier in de kroeg zaten. Daisy was toen eerder weggegaan en Vanessa stond buiten te roken. Wesley leek een aardige jongen en praatte met mij. Ik moest heel nodig naar de wc, maar durfde niet op te staan omdat ik bang was dat hij dan zou zien dat ik een handicap heb. Tot mijn grote schaamte heb ik toen in mijn broek geplast. Daar kwam hij nu op terug.
‘Je had hem die cola met glas en al in zijn smoel moeten smijten,’ zei Daisy.
‘Mogen we het vergeten?’ vroeg ik.
‘Inderdaad,’ zei Vanessa. ‘Die gozer is het niet waard dat we nog een woord aan hem wijden. Waar hadden we het over?’

‘Je had het over die Nel,’ zei Daisy. ‘Het gaat niet goed met haar, zei je.’
‘Klopt.’ Nel was de oude vrouw die ik een tijd geleden op straat ontmoette en die ik tegenwoordig af en toe bezocht. Ze kwakkelde met haar gezondheid en begin deze week was ze met een longontsteking opgenomen in het ziekenhuis. ‘Vanmiddag ben ik op het bezoekuur geweest. Ze had heel veel moeite met ademhalen en praten. Het gaat écht slecht. Ik hoop dat ze nog beter wordt.’
‘Dat hoop ik ook,’ zei Vanessa. ‘Krijgt ze veel bezoek?’
‘Nee. Ze heeft weinig tot geen contact met haar kinderen en er zijn eigenlijk geen andere mensen om haar heen. Ik was er alleen met Dennis.’
‘Dennis?’ vroeg Daisy. ‘Wie is dat?’
‘Een jongen. Ik ben hem tegengekomen bij de kinderboerderij in het park. Daar doet hij vrijwilligerswerk.’
‘Is het wat?’ vroeg Vanessa.
‘Hoe bedoel je: is het wat?’
‘Nou, gewoon. Wordt het wat met hem?’
Ik geloof dat ik een rood hoofd kreeg.
‘Daisy, volgens mij zijn wij hier wat moois op het spoor,’ lachte Vanessa.
‘Nee! Ech nie!’ riep ik uit.
‘Ja ja,’ plaagden de meiden mij. ‘En? Hebben jullie al …?’
‘Al wat?’
‘Nou gewoon, hebben jullie al?’
Het was alweer een ouderwets leuke avond. ‘Nee,’ zei ik. Ik dacht aan Dennis en dat hij niet graag had dat andere mensen aan hem zitten. ‘We hebben nog niet.’

De deur van het café ging open en er kwamen drie jongens binnen. Degene die duidelijk de jongste was liep voorop en kwam meteen naar mij toe.
‘Hoi Reina,’ zei hij en hij gaf me een kus op mijn wang.
‘Dit is toch niet toevallig die Dennis, hè?’ vroeg Vanessa. Ze boog naar mij toe en fluisterde in mijn oor: ‘Leuke knul, voor zover ik het kan beoordelen. Maar wel een beetje jong.’
‘Haha, nee,’ lachte ik. ‘Dit is Jens. Mijn jongere broertje.’
‘Moet je er altijd bij vertellen dat ik jonger ben?’ zei Jens met een geïrriteerde trek om zijn mond.
‘Sorry,’ zei ik. Ik draaide me naar Vanessa en Daisy en zei luid: ‘Dit is Jens. Mijn broer!’
‘Dat is al beter,’ lachte Jens. Hij gaf de meiden ieder een hand.
‘En wie heb je daar bij je?’ vroeg Daisy. Ze wees naar de andere twee jongens.
Ik draaide me om en zag nu wie het waren. Fabian en Jos. Ze waren naar de bar gelopen en wachtten op hun beurt om iets te bestellen. De lach verdween van mijn gezicht.
‘Het is oké, Reina,’ zei Jens zacht. ‘Ze hebben me beloofd dat ze niet rottig tegen je doen.’
‘Dank je.’
‘En ik neem geen joints meer van ze aan.’
‘Ik ben trots op je.’
‘En ik heb dorst.’
‘Ga maar snel naar ze toe, dan.’
Jens gaf me nog een kus en liep toen naar de bar.

‘Maar goed, Reina,’ zei Daisy. ‘We hadden het over die Dennis en of jullie al hadden.’
‘Hè, nou!’ riep ik lachend uit. ‘Laten we het over wat anders hebben!’
Plots werd de stem van Daisy anders. ‘Reina?’ zei ze zacht. ‘Heb jij ooit … met een jongen …?’
Ik kreeg weer een heel rood hoofd en schudde van nee.
‘Gezoend?’
‘Nee,’ zei ik bedeesd en wat verlegen. ‘De ware nog niet tegengekomen. En ook nog nooit méér gedaan. Ben wel benieuwd naar hoe het zou zijn, maar het lijkt me ook best eng en spannend.’
‘Ben je nog maagd? Echt waar?’ vroeg Daisy verbaasd. Volgens mij had ze niet door dat ze bijna zat te schreeuwen. ‘Nog nooit lekker heet geneukt?’
‘Daisy!’ siste ik. ‘Sssst!’
‘Waarom moet het trouwens meteen heet geneuk zijn?’ vroeg Vanessa. ‘Je kunt toch ook gewoon lief elkaar strelen en wat handwerk doen?’
‘Handwerk? Hiermee?’ vroeg ik en ik stak mijn spastische linkerarm omhoog. ‘Hiermee trek ik ‘m niet af, maar trek ik ‘m éraf.’
Vanessa spuugde haar mondvol bier over de tafel. We moesten alledrie gieren van het lachen.

Er gebeurde iets verderop in het café. Bij de bar klonk geschreeuw. Er sneuvelden glazen. Ons gelach verstomde.
‘Klootzak!’ riep iemand. ‘Geef gewoon die drie biertjes!’
We keken. Ik zag Fabian en Jos wild gebaren met hun vuisten. Ze hadden de bediende over de bar heen getrokken en dreigden hem in zijn gezicht te slaan. Jens stond er vlak achter.
‘Reina!’ riep Daisy. ‘Niet doen!’
Het was te laat. Ik was van mijn kruk afgegleden en liep naar het opstootje toe.

‘Ik bestel drie bier en die tap jij.’ Fabian schudde de barman bij zijn shirt heen en weer. ‘En snel of ik ram je kop tegen de toog.’
‘Jens?’ vroeg ik.
‘Bemoei je d’r niet mee, debiel hobbelpaard,’ zei Jos. ‘Straks schop ik je verder verlamd.’
‘Jos, je zou normaal doen tegen mijn zus,’ riep Jens.
‘Jij moet je bek houden!’ schreeuwde Jos. ‘Wij staan ons hier hard te maken dat jij een biertje krijgt en dan moet jij niet een beetje het barmhartige broertje gaan staan uithangen!’
Jens draaide zich naar mij om en nam me bij de arm. We deden een paar stappen naar achteren.

‘Wat is hier gaande?’ klonk plots iemand anders. Het was de grote vent die normaal bij de ingang van het café stond.
‘Ik bestel drie bier en krijg ze godverdomme niet eens,’ zei Fabian.
‘Laat de barman los,’ zei de uitsmijter.
‘Waarom krijg ik dat bier niet?’
‘Ik vroeg naar hun legitimatie,’ legde de barman uit. ‘Die twee zijn achttien, maar die andere is pas zestien.’
‘Klootzak,’ zei Fabian. ‘Hij heeft hier altijd gewoon bier gekregen en nu ineens niet?’
‘Per 1 januari zijn de regels veranderd en daar houden we ons aan.’ De uitsmijter klonk streng.
‘Geef gewoon bier!’ gilde Fabian. Hij gaf de barman een vuistslag in het gezicht.

Jens had me nog verder naar achteren getrokken. Bij de bar ontstond nu een heel gevecht. De uitsmijter had Fabian beetgepakt en zijn arm achter de rug gedraaid. Jos stond met een barkruk in zijn handen op de rug van de uitsmijter in te meppen. Ik zag een mes. De barman bukte hevig bloedend achter de toog.
Plots vloog de deur van het café open en vier agenten stormden naar binnen.

‘Wat een toestand,’ zei Daisy toen de rust was weergekeerd.
We stonden in een heel ander café rond een hangtafel te bekomen van de schrik. Vanessa had bier voor zichzelf gehaald en verder drie cola. ‘Proost,’ zei ze. ‘Gelukkig is het voor ons goed afgelopen.’
‘Inderdaad,’ zei Daisy. ‘Die twee knullen zullen vannacht even kunnen nadenken over wat ze hebben gedaan.’
‘Zit ik aan de cola,’ Jens klonk een beetje sip. ‘Terwijl ik zin had in bier.’
Ik sloeg mijn arm om hem heen. ‘Ach Jens, lief broertje van me,’ zei ik. ‘Weet je …’
‘Weet je wat?’
‘Het went voor je achttien bent.’

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Het went (6)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 19:09

‘Leuk dat je je vriendje had meegebracht,’ zei Nel bij de deur. Ze kreeg weer een hoestbui.
‘Ik ben haar vriendje niet, hoor!’ Dennis klonk bijna boos.
Ik moest lachen. ‘Alles heeft zijn tijd,’ fluisterde ik het oor van Nel, toen ik haar ten afscheid op haar rimpelige wang kuste. ‘Tot de volgende keer.’ Ik kwam ondertussen bijna wekelijks bij haar op bezoek.
Ze gaf me een knipoog. ‘Dag Dennis,’ zei ze. ‘Pas je een beetje op haar vanavond? Het is al donker en je weet maar nooit.’
‘Doe ik,’ antwoordde hij. Hij was al halverwege de galerij.
Ik zwaaide nog een keer naar Nel en liep toen achter hem aan.

Beneden haalden we de fietsen van het slot.
‘En nu?’ vroeg ik.
‘Hoe bedoel je: en nu?’
‘Wat ga jij doen?’
‘Ik ga naar de kinderboerderij,’ zei Dennis.
‘Wat moet je daar? Het is vijf uur geweest.’
‘We hebben er de nieuwjaarsborrel van de vrijwilligers.’
‘O? Leuk! Daar had je nog niets over verteld.’
‘Je had er ook nog niet naar gevraagd.’
‘Dat is waar.’ Ik wist gelijk weer hoe het bij Dennis werkt.
‘Je kunt wel met me mee, als je zin hebt.’
‘Meen je dat?’
‘Anders zei ik het toch niet?’
Ik moest lachen. ‘Dat is ook weer waar.’
‘Nou? Ga je mee?’
‘Ja. Aardig dat je me vraagt.’

Nel en Dennis, ik had ze allebei de afgelopen tijd ontmoet en leren kennen. Nel tijdens de storm van eind oktober, daar heb ik nog een verhaal over gemaakt.
Dennis zag ik voor het eerst toen ik de kinderboerderij bezocht waar hij zijn vrijwilligerswerk doet. Dat was nog niet eens heel lang geleden. Over onze ontmoeting heb ik ook geschreven.
Beiden zag ik nu zo ongeveer wekelijks, soms vaker. En nu had ik Dennis een keer meegenomen naar mijn bezoek aan Nel.

Het was heel donker in het park. Er waren wel lantaarnpalen, maar die stonden een eind uit elkaar, waardoor je van de ene verlichte plek naar de andere moest zien te komen. Het asfaltpaadje slingerde ook nog eens, wat het extra moeilijk maakte. Gelukkig deed de lamp van mijn fiets het wel, die van Dennis niet. Terwijl we reden, zeiden we niet veel.
We kwamen bij een heel donkere plek. Ik kon het pad niet goed zien en minderde vaart. Plots zag ik drie rode puntjes voor mij uit. ‘Wat is dat?’ vroeg ik, een beetje angstig.
‘Volgens mij staan er mensen,’ zei Dennis. ‘Ze staan te roken.’
‘Laten we gauw doorrijden.’
‘Het is nu niet ver meer.’
Mijn ogen wenden weer iets aan het donker en ik zag drie jongens bij een bankje. Er stonden ook twee fietsen.
‘Hé Dennis!’ riep een stem.
Dennis stopte. Ik remde ook af. ‘Wie zijn dat, Dennis?’
Twee van de jongens kwamen dichterbij.

‘Ik ken ze wel,’ zei Dennis. ‘Die ene is Fabian.’
‘Waar ken je die van?’
‘Hij werkt ook in de kinderboerderij.’
Fabian zei: ‘Zo, heb je een vriendinnetje, slome?’ Hij pakte het stuur van Dennis’ fiets en schudde hem heen en weer.
‘Slome? Waarom scheld je hem uit?’ vroeg ik. ‘Hij heeft jou niks gedaan.’
‘Hé kijk,’ zei de andere jongen. ‘Daar heb je dat hobbelpaard uit het café ook. Op een driewielertje. Bemoei je er niet mee, stomme mongool.’
Krijg nou wat. Het was Jos. Weet je nog? Jos kwam ik tegen in het café. Eerst een leuk praatje maken, maar toen hij erachter kwam dat ik een lichamelijke beperking heb, wilde hij niets meer met mij te maken hebben.
‘Kap daarmee, Jos,’ zei Dennis boos.
‘Hé man, relax. Moet je een hijs?’
‘Nee, ik rook niet.’
‘Dit is ook geen gewone sigaret.’ Ik meende een grijns op zijn gezicht te zien. ‘Het is goed spul. Word je lekker kalm van. Lijkt me ook wel iets voor die josti-spast op d’r kinderfiets.’
‘Ik zei: kap daarmee, Jos!’ Dennis schreeuwde.
Jos en Fabian stonden te lachen. ‘Niet zo blèren, slome. Straks maak je de buurt wakker.’
‘Waar ken jij Jos van?’ vroeg ik Dennis.
‘Hij komt vaak op het werk bij Fabian hangen.’

Ver weg kwam een auto voorbij die een bocht maakte. Fel licht scheen plots over het weiland en viel op de derde jongen. Hij had tot nu toe wat in het donker gestaan, maar nu zag ik hem beter. Hij was duidelijk jonger. Het licht scheen onder de capuchon van de jongen op zijn gezicht.
‘Jens?’ vroeg ik. ‘Ben jij dat?’
‘Hoi Reina,’ zei hij zachtjes.
‘Ken je haar?’ vroeg Fabian aan Jens. ‘Ken jij zo’n spast?’
‘Jens? Wat doe jij hier?’ Ik was geschrokken.
‘Gewoon.’
‘Ben je met deze jongens aan het blowen?’
‘Ja en?’ vroeg Fabian. ‘Dat moet hij toch zelf weten? Wie ben jij? Zijn moeder of zo?’
Jens zei: ‘Reina is mijn grote zus.’

‘Je hoeft niet voor dat malle wijf op te komen, hoor.’ De stem van Fabian klonk minachtend.
‘En jij hebt geen enkele reden om zo bot te doen tegen mijn zus. Of tegen wie dan ook. Ik ben weg.’
‘Waarheen?’ vroeg Jos.
‘We zouden toch naar de nieuwjaarsborrel van de kinderboerderij gaan? Laten we dan ook gaan.’ Jens was vastberaden.
‘Ja. Wie weet is er nog gratis zuipen daaro. Da’s beter dan hier een beetje tegen die mismaakte borderliners staan te kijken.’
‘Ik waarschuw je, Jos.’
Ze liepen weg. Dennis en ik bleven achter. We bleven wel een minuut in stilte wachten.

‘Was dat jouw broer?’ vroeg Dennis toen.
‘Ja. Hij is zestien. Zes jaar jonger dan ik.’
‘O.’
‘Jens is een lieve jongen, maar hij heeft soms de verkeerde vrienden. Ik ben blij dat ze weg zijn.’
‘Zullen we ook gaan?’
‘Dennis?’
‘Joa?’
‘Vind je het heel erg?’
‘Wat?’
‘Ik heb niet meer zo’n zin om naar die nieuwjaarsbijeenkomst van de kinderboerderij te gaan.’
‘O.’
‘Maar jij wilt wel, toch?’
‘Mwoa.’
‘Jawel. Het is jouw vrijwilligerswerk. Jij was uitgenodigd. Ik niet. Jij moet gewoon gaan.’
‘…’
‘Dennis, ik vind het vervelend dat ik niet met je mee ga. Je had het zo lief gevraagd.’
‘Geeft niet.’
‘Echt niet?’
‘Neu.’
‘Veel plezier dan.’
‘Zal ik je naar huis brengen?’
‘Dat hoeft niet, Dennis. Ik red me wel.’
‘Ik doe het graag, hoor.’
‘Het is lief van je.’

Zwijgend reden we naar mijn wijk. Bij de flat stopten we. Dennis bleef op zijn fiets zitten. Ik stapte af.
‘Ik vond het een gezellige middag,’ zei ik.
‘Ik ook.’
‘Leuk dat je mee wilde naar Nel.’
‘Ze is aardig.’
‘Zeker. Maar ik maak me wel zorgen. Ik merk dat ze achteruit gaat. Steeds meer kwaaltjes krijgt ze. Lopen gaat almaar moeilijker. En ze hoest zo.’
‘Ze is oud, toch?’
‘Vierenzeventig, ja. Maar dat is niet écht oud. Toch maak ik me zorgen.’
‘O.’

Ik wilde de deur van de berging openmaken.
‘Zie ik je weer?’ hoorde ik de zachte stem van Dennis.
Ik draaide me om en liep naar hem toe. ‘Natuurlijk,’ zei ik. ‘Ik zal je sms’en, goed?’
Hij glimlachte en knikte.
‘Dank je dat je me even naar huis hebt gebracht.’
Hij gebaarde dat het niets was en keek een andere kant op. Ik boog me naar hem toe en gaf hem een kus op zijn wang. Hij schrok. ‘Wat? Niet doen!’ riep hij paniekerig. ‘Blijf van me af!’
‘Sorry.’ Nu was ík geschrokken. ‘Ik wilde je niet boos maken. Alleen bedanken.’
‘Het is mijn fout. Ik kan er niet tegen als mensen me aanraken.’
‘Heus, het geeft niet.’ Ik draaide me weer om en liep naar mijn fiets. Terwijl ik de deur openmaakte, keek ik nog een keer over mijn schouder naar Dennis. Hij had vaart gemaakt en reed weg. Terwijl ik hem nakeek, dacht ik: ‘Maar ik hoop zó voor jou en voor mijzelf dat het went.’

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Het went (5)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 19:04

‘Zitten wij nu met elkaar opgescheept?’ vroeg de jongen.
‘Ben ik zo erg dan?’
‘Nee. Helemaal niet.’
Ik keek hem wantrouwend aan.
‘Echt.’ Hij stak zijn hand uit. ‘Ik heet Wesley.’
‘Reina,’ zei ik en ik schudde de hand. Ik schoof een beetje ongemakkelijk op mijn barkruk heen en weer. Eigenlijk moest ik heel nodig plassen, maar ik ging niet.

We waren met zijn drietjes naar het café gegaan. Het was de kroeg waar we de laatste tijd wel vaker naartoe gingen als we een stapavond hadden. Vanavond zou Vanessa de Bobbin zijn, dus die dronk de ene cola na de andere. Daisy ging vlot aan de witte wijn; ze klokte ‘m aardig weg. Ik had pils voor mijzelf besteld. We hadden verschrikkelijk veel gein en er kwam rondje na rondje. Ik kan niet zo heel goed tegen drank, dus ik werd al aardig vrolijk en melig.
Toen er plek vrijkwam aan de bar, waren we daar gaan zitten. Er kwamen vriendinnen van Vanessa bij staan en de meidenlol was compleet.
‘Even roken,’ zei Vanessa en ze nam haar hele vriendinnenploeg mee naar buiten. Daisy en ik keken ze na. Bij de deur botsten ze bijna op tegen die twee knullen die net naar binnen wilden. De jongens kwamen naar ons toe.
‘Maikel!’ gilde Daisy en ze vloog de ene jongen om de nek. Zag ik het nou goed of werd er hevig getongzoend? ‘Ja, dat zie je goed,’ glunderde Daisy naar mij. ‘Vind je het erg als ik de rest van de avond met Maikel samen ben?’
Ik moest lachen om de gelukzalige blik in de ogen van mijn vriendin. ‘Toe maar. Ga maar. Maak plezier,’ zei ik. ‘Ik red me wel met Vanessa en met de vriend van Maikel.’
De twee verlieten zoenend het café. Dat werd vast een hete boel bij een van hen tweetjes thuis.
En zo zat ik dus alleen aan de bar met Wesley.

‘Wil je iets drinken?’ vroeg hij.
‘Mag ik een biertje?’
‘Tuurlijk.’ Hij draaide zich naar de bar en bestelde. ‘Hier,’ zei hij. Hij gaf mij een fluitje. ‘Proost.’
‘Proost,’ zei ik. ‘Op een leuke avond.’
‘Dat gaat vast wel lukken. Na zo’n dag.’
‘Was het zo erg? Wat is er gebeurd dan?’
‘Ik ben de hele dag bij mijn moeder geweest. Die vierde vandaag haar verjaardag.’
‘Gefeliciteerd.’ Ik keek hem eens aan. Hij zag er goed uit. Leuk gezicht, gave huid, mooie ogen. Hij glimlachte veel. Zijn kleding viel niet zo op, behalve dan zijn blauwe schoenen. Ik vond hem leuk. Gelukkig stond hij rechts van mij. Rechts is mijn goede kant.
‘Dank je,’ zei hij. ‘Het was er heel druk. Allerlei volk over de vloer. En dan mag ik vaak helpen met de voltallige familie bedienen, hè. De godganse dag in de weer met hapjes en drankjes. En moeder zit vanuit haar stoel de hele tijd te commanderen. Je kent het wel.’
‘Nee.’
‘Nee? Hoezo dat?’
‘Ik heb geen moeder meer.’
‘O?’
‘Nee. Ze overleed toen ik negen jaar was. Borstkanker.’
‘Oh. Sorry.’
‘Het geeft niet. Ik heb er nu vrede mee. En het heeft gemaakt dat ik vroeg zelfstandig was.’
Wesley wist duidelijk even niet wat hij nu moest zeggen. Hij krabde in zijn baard en keek mij weer aan. ‘Het jeukt,’ legde hij uit. ‘Ik had me vanmorgen moeten scheren. De hele familie maakte er vandaag rotopmerkingen over. Maar ja, ik was laat op. Wat lach je?’
‘Niks. Een binnenpretje. Scheren.’

Als ik een avondje ga stappen, dan is dat altijd met Daisy en Vanessa. Eerst spreken we bij mij thuis af. Daisy helpt me met opmaken, omdat ik zelf niet zo’n vaste hand heb. Een enkele keer helpt ze me ook met ontharen van mijn oksels. Vanavond was dat ook zo.
‘Moet er nog meer?’ had Daisy gevraagd toen ze klaar was. Ze spoelde het scheermes al af onder de kraan.
‘Wat zou er nog meer kaal moeten dan?’ vroeg ik me af, terwijl ik door de bos krullen op mijn hoofd streek.
‘Je bikinilijn?’
‘Waar is dat voor nodig? Er is toch niemand die het ziet.’ Ik zat te blozen.
‘Heus, Reina. Als je dat zou willen, doe ik het graag voor je.’
‘Dat is lief van je, Daisy.’
‘Vooruit. Uit met die broek en slip.’
We moesten allebei lachen. Ik deed wat Daisy had gevraagd.
‘Oei. Dat lijkt wel een stukje oerbos,’ zei ze. ‘Hoe wilt u het hebben?’
‘Wat zijn de huidige trends?’
Dikke pret, dat begrijp je. Toch ging ze heel voorzichtig te werk.
‘Dank je wel, Daisy,’ zei ik toen het klaar was. ‘Als ik het zelf zou moeten doen, was het een heuse vrouwenbesnijdenis geworden.’
De slappe lach leek niet meer op te houden.

Ik zat zó na te grinniken, dat de druk op mijn blaas snel hoger werd. Over ophouden gesproken, dat werd lastig.
‘Dat moet je delen, hoor,’ zei Wesley.
‘Ech nie.’ Ik proestte het weer uit.
‘Als jij zo in je eentje zit te lachen, voel ik me heel opgelaten.’
‘Het gaat niet over jou, geloof me.’
‘Neem van mij aan dat ik dat niet kan.’ Hij had een rood hoofd gekregen.
‘Je bent heel schattig als je bloost. Maar echt, het had helemaal niets met jou te maken.’ Ik nam snel een slok bier, maar verslikte me. Au, dit ging fout. Ik moest nu toch echt heel snel naar de wc, anders werd het een zootje.
‘Gaat het?’
‘Ja ja,’ hoestte ik. ‘Laten we het over iets anders hebben. Die verjaardag van je moeder of zo.’
‘Geen haar op mijn hoofd die daaraan terug wil denken.’
‘Geen haar op je hoofd? Word je al kaal dan?’ Ik gierde alweer. ‘Kaal!’

Fuck, ik kon niet anders. Ik hield mijn adem in, maar het hielp niet. Ik moest het laten lopen. Mijn gezicht verkrampte.
‘Wat is er?’ vroeg Wesley.
‘Niets,’ piepte ik. Ondertussen werd mijn hele broek nat. En de kruk. Het droop langs mijn schoenen.
‘Jawel. Er is wel wat. Gaat het goed met je?’
‘Het is allemaal helemaal in orde, hoor.’
Wesley snoof. ‘Volgens mij gaat er iets mis.’
Ik brak. De tranen schoten me in mijn ogen. ‘Ik heb een ongelukje. Ik moest zo verschrikkelijk nodig. Ik kon het niet meer ophouden.’
‘Waarom ben je dan niet gewoon even naar het toilet gegaan?’
‘Omdat ik niet wilde dat jij …’
‘… dat ik niet zou zien dat je wat moeilijk beweegt? Luister ‘s. Ik wérk in de gehandicaptenzorg. Ik had al snel in de gaten dat jij een lichamelijke beperking hebt. Geeft niets hoor, dat je een beetje spastisch bent.’
‘Het zal.’
‘Wil je dat ik je help?’
‘Nee, alsjeblieft niet. Ik wil weg. Ik wil naar huis.’
‘Ook goed.’
‘Nee, dat is niet goed. Ik baal verschrikkelijk. Vooral van mezelf. Dus laat me.’
‘Je moet niet zo moeilijk voor jezelf zijn.’
‘Ach, flikker toch op, psycholoog.’
‘Wat je wilt.’ Hij draaide zich om en liep weg.

‘Reina! Wat is er?’ Gelukkig, daar was Vanessa.
‘Het ging helemaal fout.’
‘Ach gut, was het er weer eentje die afhaakte?’
‘Nee, deze keer was ik het.’
‘Wat dan?’
‘Ik ben nat.’
‘Sjesus meid, ik zie het. Kom, we gaan naar huis.’
Ze trok me van mijn kruk af en we liepen naar buiten.

Bij de auto vroeg Vanessa: ‘Wat is er gebeurd?’
‘Ach, ik wilde niet dat hij zou zien dat ik … en toen moest ik heel nodig en … dat klotebier … en die klote-ik … ik deed heel naar tegen hem.’ Ik boog mijn hoofd. Vanessa was opeens helemaal om mij heen en ik begroef me in haar armen.
‘Het komt allemaal goed, Reina.’
‘Lul niet. Het komt niet meer goed.’
‘Er komt wel weer een andere leuke gast voorbij.’
‘Nietes. Ze moeten me niet. Niemand ziet mij zitten.’
‘Ik wel.’
‘Jij bent een pot, Vanessa.’
‘Ja. En?’
‘Zo kan ik het ook. Maar ik wist niet dat je hield van plasseks.’ We moesten alweer lachen.

Niet veel later waren we bij mij thuis. Vanessa hielp mij even die natte broek uit te doen, want die plakte nog altijd aan mijn benen.
‘Vanaf hier kan ik het zelf,’ zei ik. ‘Dank je wel, Vanessa.’
‘De boodschap is duidelijk, hoor. Je wilt dat ik ophoepel.’
‘Vind je het erg? Ik schaam me voor mezelf en wil nu graag alleen zijn.’
‘Nou, oké. Doei, dan. Ik ga.’ Ze gaf me een dikke kus, keek me diep in de ogen en zei: ‘Houd jij jezelf maar lekker voor de gek.’
‘Voor de gek? Hoezo? Waarmee?’
‘Dat het went.’

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Het went (4)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 18:59

De jongen stond met zijn rug naar mij toe. Hij ging helemaal op in zijn werk. Met weidse bewegingen veegde hij de troep uit het hok naar zich toe. Steeds weer deed hij een stap naar achteren en zo kwam hij langzamerhand steeds dichter naar mij toe. Ik zat op een bankje in de grote stal en sloeg hem al een tijdje gade. Hij droeg grote werkschoenen, een legergroene camouflagebroek en verder alleen een T-shirt. Zijn krullende haren had hij met gel naar achteren gestreken. Hij leek me van mijn leeftijd. Ik vond het leuk om hem zo geconcentreerd bezig te zien.

Oei. Dit wordt een verhaal met een hoog ‘Lief dagboek’-gehalte. Is dat erg? Ik denk, ik waarschuw vast. Kun je gelijk wegklikken als je niet gediend bent van persoonlijke verhalen. Hallo? Bent u daar nog? Is er nog iemand geïnteresseerd?

Ik kwam terug van een bezoekje aan Nel. Nel heb ik ontmoet op straat, tijdens de storm van een tijdje geleden. Haar boodschapjes rolden over straat en ik hielp met oprapen. Als dank trakteerde ze me op een kop warme chocomel in een lunchroom. Zo is het contact ontstaan. Nel is vierenzeventig en haar appartementje staat propvol spulletjes die iets vertellen over haar leven. Ik hoef maar iets aan te wijzen en Nel vertelt.

Het was een leuke middag geweest en ik fietste terug door het park. Midden in het park ligt de kinderboerderij. Ik stopte en stapte af. Dat doe ik vaker als ik er in de buurt ben. Als kind was ik al dol op beesten en ik vind het nog steeds leuk. Zelf heb ik een zwarte kater in mijn flatje lopen. Hij heet Playroll. Maar eigenlijk vind ik alle dieren te gek. Hier op de kinderboerderij hadden ze geiten, schapen, varkens, kippen, pony’s en koeien. Daarnaast stonden er allerlei hokken met cavia’s en konijnen erin. Na een kwartiertje rondkijken ging ik binnen in de stal op een bankje zitten en ik keek naar de jongen die bezig was met een hok schoonvegen.

‘Je bent er maar druk mee,’ zei ik, toen hij even omkeek.
Hij draaide zich naar mij toe en zei: ‘Joa.’
‘Werk je hier al lang?’ vroeg ik.
‘Neuh. Nog niet zo heel lang. Een week of vier.’
Ik dacht al: ik heb je hier nog nooit gezien. En ik kom hier toch regelmatig.’
‘Oh.’
‘Ben je een vaste medewerker?’
‘Neu.’ Zijn stem klonk wat vlak. Hij keek me ook niet echt aan.
‘Vrijwilliger?’
‘Joa.’
‘Heb je het niet koud? Je staat hier in je T-shirtje.’
‘Neu. Als ik bezig ben, dan heb ik het gauw warm.’ Hij zette zijn bezem tegen de deur van het hok aan en kwam dichter naar mij toe.
‘Jij hebt het wel koud, zo te zien.’
Ik trok mijn gebreide muts wat steviger op mijn hoofd. ‘Ja, ik heb het snel koud. Maar ik vind koud weer en herfst op zich niet erg. Lekker om in te fietsen.’
‘Ik doe ook alles op de fiets.’
‘Heb je een rijbewijs?’
‘Neu. Nog niet. Ik ben nog bezig met lessen.’
‘O.’
Hij kwam naast me zitten en keek voor zich uit. Op zijn rug zat een grote natte plek van het zweet.

‘Het is hard werken hier, of niet?’ vroeg ik.
‘Mwoa. Valt mee.’
‘Heb je een baan?’
‘Ik werk bij een hoveniersbedrijf. Maar in de winter is er niet zo veel werk. Dan zit ik thuis.’
‘Heb je geen vast contract, dan?’
‘Neu. Ik heb bij het UWV gevraagd of ik een cursus kon doen om bij te scholen, maar dat kon niet. Ik heb al werk, zeggen ze dan. En een jobcoach krijg ik ook niet, die mij helpt zoeken naar een baan in de winter. Omdat ik al werk heb.’
‘Raar is dat. Wil je graag werken en dan helpen ze je niet. Is het wel leuk werk als hovenier?’
‘Best.’
‘Jij bent niet echt een prater, hè?’
‘Neu. Niet echt.’ Hij keek naar mij en glimlachte.
‘Dat geeft niets. Ik vind het leuk om met je te kletsen.’
‘Oh.’
‘Nou moet jij iets aan mij vragen. Anders wordt dit een gesprek van niets.’ Ik hoopte dat hij doorhad dat ik een grapje maakte.

‘Jij dan?’ vroeg hij, ‘Heb jij werk?’
‘Ik werk parttime op een kantoor. Vijf tot zes dagdelen in de week. Bij een zorginstelling.’
‘Administratie?’
‘Ja. Klopt.’
‘Dat lijkt me echt helemaal niks.’
‘Ik vind het er leuk. De collega’s zijn aardig en ik voel me erg gewaardeerd.’
‘O.’
‘Jij dan? Heb jij leuke collega’s?’
‘Hier? Of op het bedrijf?’
‘Allebei.’
Hij zuchtte.
Ik lachte.
‘Wat lach je?’ vroeg hij.
‘Je zucht zo diep. Alsof het leven heel zwaar is.’
‘Jij vraagt maar. Het lijkt wel of ik weer op school zit.’
‘Vond je school niet leuk dan?’
‘Mwoa, niet echt,’ zei hij. Hij keek me niet aan.
‘Je ging liever werken?’
‘Joa. Maar dat viel nog niet mee. Gelukkig kon ik aan de slag bij mijn stagebedrijf.’
‘Verdien je goed?’
‘Mwoa. Het gaat. Het bedrijf betaalt maar een stukje van mijn salaris. De rest krijg ik van het UWV.’
‘Je hebt een uitkering?’
‘Een Wajong, heet het.’
‘Wat grappig. Ik ook. Waarom heb jij een Wajong?’
‘Ik werk niet zo snel. Ik heb PDD-NOS. Nogal autistisch ben ik.’ Hij moest zelf lachen.
‘Je maakt niet makkelijk contact, merk ik.’
‘Klopt.’ Hij knikte glimlachend. Toen keek hij naar mij. ‘En jij? Wat heb jij?’
Ik stak mijn linkerarm omhoog. ‘Beetje spastisch.’
‘O? Hoe kom je daar aan?’
‘Hersenbloeding vlak na mijn geboorte.’
‘O. Dat lijkt me niet fijn.’
‘Ik weet er niets meer van. Het is zoals het is. Ik heb ermee leren leven. Ik heb er ook niet echt last van. Ik kan het meeste zelf. Verder ben ik gewoon goed, hoor.’
‘Gelukkig.’
‘Ja. Gelukkig.’
We keken elkaar aan.
Hij keek verlegen weg. ‘Ik moet verder,’ zei hij en hij stond op.

‘Hoe heet je?’ vroeg ik.
‘Dennis.’ Hij wilde weer naar zijn bezem lopen.
‘Wil je weten hoe ik heet?’
‘Is goed.’
‘Dan moet je dat wel vragen,’ lachte ik.
‘Hoe heet jij dan?’
‘Reina.’
‘O.’

Ik bleef een beetje lachend naar Dennis zitten kijken. Hij had zijn bezem gepakt en maakte een ander hok open. Daar stond een kalf. Dennis begon te vegen. Opeens kwam er een hele stroom dunne poep uit de kont van het kalf. Het spetterde over de broekspijp van Dennis.
‘Godfff,’ zei hij.
‘Hihihi,’ giechelde ik. Ik vond Dennis leuk.
‘Lach maar!’ riep hij boos. ‘Nou is m’n hele broek vies.’
‘Ach joh,’ zei ik, mijn lachen onderdrukkend, ‘Het geeft toch niets?’
‘Dat zeg jij. Hier baal ik goed van. Gisteren is m’n andere werkbroek ook al vies geworden.’
‘Het is gewoon vette pech. Tegenslag. Ik weet er alles van.’
‘Ja?’
‘Ja. En weet je?’
‘Wat? Wat weet je?’
‘Het went.’

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Het went (3)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 18:55

‘Hé hoi, leuk je hier te zien.’ Ik keek op. Wie was deze jongen? Ik kende hem niet. Hij mij wel, leek het. Had ik hem ooit eerder gezien? Ik bekeek hem eens goed. Een mooi gezicht met blauwe ogen en een baard van een dag of wat. Daarnaast een beetje ruige krullenbol, zo’n baggy broek en een T-shirt met de naam van een of andere hardrockgroep erop.
‘Hoi?’ Hij bleef me vragend aankijken.
‘Ik heb veel domme openingszinnen gehoord,’ zei ik. ‘De truc van dat je me al eens hebt gezien en net doet alsof we vrienden zijn, die ken ik.’
De jongen trok zijn wenkbrauwen omhoog.
‘Bovendien,’ ging ik verder, ‘hij werkt niet.’
‘Maar …’
‘Ja, nu kun jij wel zeggen dat wij nu wél contact hebben, maar ook die heb ik al gehoord.’
‘Dan niet.’ Hij haalde zijn schouders op, draaide zich om en liep weg.

‘Goed zo, Reina,’ zei Daisy. Ze zat naast me aan de bar. ‘Dat soort opdringerige gasten wil maar één ding.’
‘En dan komen ze bij mij.’ We moesten allebei verschrikkelijk lachen.
Daar had je Vanessa ook. Ze had buiten staan roken en was terug het café in gekomen. ‘Heb ik wat gemist?’ vroeg ze.
‘Niet echt,’ zei Daisy. ‘Een zoveelste mislukte openingszin.’
‘Laat me raden: Ik hoef jou niet te versieren, want je bent al mooi genoeg.’
‘Dan zou hij gelijk hebben,’ zei Daisy.
‘Huh?’ vroeg ik. ‘Hoe bedoel je?’
‘Doe niet zo blond,’ zei Vanessa. ‘Je ziet er hartstikke mooi uit.’
‘Dat komt dan door jullie.’
We moesten alle drie glimlachen. We proostten.

Vanessa en Daisy zijn echt schatten. Dat ik er op een stapavond goed uitzie, komt écht door hen. Als we uitgaan, spreken we altijd af bij mij thuis. Meestal begint het met dat ik voor ze kook en daarna gaan we ons voorbereiden. Zo spreken we af wie de Bob zal zijn: Vanessa of Daisy. Ik kan geen auto rijden, als we ’s nachts terug naar huis gaan rijdt er geen bus meer en het is voor mij te ver om te lopen. Soms spreken we af dat we een taxi gaan pakken en de kosten delen. Ik heb niet zo heel veel geld te besteden en de drank in de horeca is voor mij al erg duur. Dus meestal kiezen we niet voor de taxi. Vanavond was Vanessa de Bobbin.
Als we alles hebben afgesproken, helpen de twee meiden me met het uitzoeken van kleren. Ik heb niet zo’n heel uitgebreide garderobe, maar samen komen we tot leuke combinaties. Daarna helpt Daisy me met opmaken. Ik gebruik niet veel make-up, maar het weinige dat ik wel wil gebruiken is voor mij lastig om aan te brengen. Ik heb niet zo’n vaste hand, vandaar. Soms doet Daisy ook mijn haar, maar meestal vind ik dat niet nodig. Ik heb een volle bos donkere krullen en daar ben ik heel tevreden over. Ik hoef er niet veel aan te doen. Een paar keer mijn handen erdoorheen en klaar.

Daisy zelf heeft altijd heel veel tijd nodig. Ze besteedt veel aandacht aan haar uiterlijk en ieder kledingstuk, ieder lijntje op haar gezicht en iedere streng van haar lange blonde haren moet perfect zitten. Zij krijgt dan ook altijd van ons drieën de meeste aandacht van de jongens in de uitgaansgelegenheden. Het is ook wel ’s voorgekomen dat we met z’n drietjes uitgingen, maar met z’n tweetjes terugkwamen, omdat Daisy was verleid door een of andere boy voor iets wat achteraf weer eens een onenightstand bleek.
Vanessa is heel anders. Die vindt uiterlijk niet zo belangrijk. Ze draagt platte schoenen en spijkerbroeken, shirts met lange mouwen en hoodies. Haar haren heeft ze kortgeknipt en soms opgeschoren. Veel belangstelling van kerels krijgt ze niet en dat vindt ze ook niet erg; ze zegt altijd dat het er haar om gaat dat we met z’n drietjes lol maken.

En lol hadden we.
‘Inderdaad, Reina’ zei Vanessa. ‘Als Daisy er niet was en je ging zelf aan de slag met je lipstick, dan had je nu een bek zoals die clown uit die enge film van Stephen King.’ We gierden het uit.
‘Misschien moet ik het voortaan inderdaad maar zelf doen,’ zei ik. ‘Wie weet houd ik dan die opdringerige gozers van me af.’
Zo maakten we nog veel meer grappen. Het werd heel melig allemaal. Vanessa haalde nieuwe drankjes. We proostten. ‘Op de lelijkheid!’

Het werd een ontzettend gezellige avond. We kletsten en lachten. Echt, we kwamen niet meer bij. De slappe lach aan een stuk door. Ken je dat? De tijd vloog voorbij.
‘Wat doen we, nemen we er nog eentje?’
‘Een laatste?’ stelde Daisy voor. Ze draaide naar de bar en stak vingers op.
‘Hoe laat is het eigenlijk?’ vroeg Vanessa. Ze keek op haar horloge. ‘Iets na half twee.’
‘Dan gaan we hierna, goed?’ Daisy deelde drankjes uit.

Er kwam iemand bij ons staan. Het was die ongeschoren jongen met zijn haren door de war. Hij leunde tegen de bar, wenkte de bediening, draaide zich toen om en keek mij aan.
‘Wat denk jij: de aanhouder wint?’ zei ik fel. ‘Nou, dan vergis je je lelijk.’
‘Ik kom mijn rekening betalen. Mag dat niet?’ Hij trok een wenkbrauw omhoog.
‘Ja ja. En dat moet ik geloven. Misschien nog even voor de duidelijkheid: ik ben niet geïnteresseerd.’
‘Dat is me wel duidelijk. Maar mag ik je gewoon iets vragen?’
‘Nou, vooruit.’ Ik deed net of het me geen bal kon schelen wat hij me ging vertellen.
‘Ik heb jou toch gezien in de lunchroom?’
‘Lunchroom? Ik kom daar nooit. Welke lunchroom?’
‘Toch was je daar. Met een oudere dame.’
Wacht. Klopt. Een tijdje geleden was dat. Toen het zo stormde. Het was de dag dat ik Nel ontmoette. Die nodigde me uit voor warme chocomel.
‘Bedoel je de lunchroom bij het park aan de rand van het centrum?’ vroeg ik.
‘Precies.’
‘Ja, daar was ik.’
‘Ik werk daar in de bediening. Ik heb jullie bestellingen geregeld.’
‘Was jij dat?’ Ik moest terugdenken aan de knappe knul.
‘Ja, dat was ik.’
‘Maar, maar …’ Volgens mij kreeg ik een heel rood hoofd. ‘Maar toen zag je er heel anders uit.’
‘Klopt. Als ik werk, zit mijn haar strak in de plooi en ben ik gladgeschoren.’
‘O. Eh …’ Ik kwam niet meer uit mijn woorden.
‘Jij dacht dat ik een vreemde snuiter was die wat van je wilde?’
‘Ja,’ hakkelde ik. Ik sloeg mijn ogen neer. ‘Sorry.’
‘Geeft niks.’
‘Echt. Ik vind het heel vervelend dat ik zo naar tegen je deed. Ik had je niet herkend.’
De jongen glimlachte en stak zijn hand uit. ‘Ik heet Roy.’
Ik beet op mijn lip, pakte de hand en zei: ‘Reina. Je weet wel, die zich zo kapot schaamt.’
‘Heus, het is niet erg.’ Kennelijk had hij door dat ik bijna zat te janken.

Toen boog hij zich naar me toe, zodat Daisy en Vanessa het niet konden horen. ‘Weet je,’ fluisterde hij in mijn oor. ‘Ik ben vorige week getrouwd.’
Ik kon wel door de grond zakken.
‘Dus wees niet bang,’ glimlachte hij. ‘Toch ben je wel leuk.’
Ik kreeg een kus op mijn wang.
‘Joehoe!’ gierden Vanessa en Daisy. ‘Zoe-nen! Zoe-nen!’
Ik bloosde.
‘Dag,’ zei Roy. ‘Wie weet tot een volgende keer.’ Hij knipoogde, draaide zich om en liep weg.

‘Zo!’ riep Daisy. ‘Volgens mij had jij echt sjans! Zag je hoe hij naar je keek?’
Vanessa sloeg een arm om mij heen. ‘Hij vindt je leuheuk!’
‘Twee dingen,’ zei ik. ‘Ten eerste: hij is vorige week getrouwd.’
‘Nou en?’ lachte Vanessa.
‘En ten tweede?’ vroeg Daisy.
‘Ten tweede wilde hij niets van me. Hij herkende mij en wilde alleen goeiedag zeggen. Ik met mijn stomme vooroordelen ook.’
‘En nu? Hoe gaat het verder?’
‘Nu? Nu nog maar hopen dat het went.’

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Het went (2)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 18:51

Het was vandaag de eerste échte herfstdag. En ook nog eens op maandag. Er was storm verwacht met rukwinden. Inderdaad, het woei hard bij ons, maar nog niet zo dat ik niet de straat op durfde. Ik had de wind in de rug, dus het kostte me niet veel moeite om te trappen. Er zijn veel bomen langs de weg en mijn route gaat voor een stukje door een park. Er vielen veel bladeren van de bomen. Ze zeilden door de lucht tientallen meters lang voor mij uit. Ik vond het prachtig. Alarmcode oranje: heerlijk.

Ik houd van lezen, maar heb niet veel geld om boeken te kopen. Daarom heb ik een abonnement bij de bibliotheek. Tot voor een paar jaar geleden was er bij mij in de buurt een wijkbibliotheek, maar die is door de gemeente wegbezuinigd. (Over dit soort verschraling van voorzieningen zou ik een boek kunnen schrijven, maar dat is wel een erg flauwe grap.) Daarom moet ik naar de grote bieb in het centrum van de stad. Ik kan niet autorijden, dus moet ik op de fiets of met het openbaar vervoer. Jammer genoeg is de buslijn een tijdje geleden verlegd en loopt hij nu een heel eind bij mijn flat vandaan, dus ga ik tegenwoordig altijd op de fiets. (Over verschraling van voorzieningen gesproken.) Ik doe er twintig tot dertig minuten over. Geen ramp, want ik fiets ook graag.

Toen ik het park uit was en bijna bij de binnenstad was aangekomen, hoorde ik lawaai achter mij. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat ik werd ingehaald door een bromscooter met twee jonge hippe meiden erop. Het meisje dat achterop zat, lurkte van een pakje drinken. Die scooter draaide iets bij en reed dwars door de grote plas die ik net wilde ontwijken. Splatsj, ik werd helemaal ondergespetterd. Mijn broek was drijfnat.
Ik schrok ervan en slingerde. Dankzij mijn fiets bleef ik wel overeind. Wat ik echter niet verwachtte: het meisje dat achterop de bromscooter zat smeet haar pakje drinken weg. Ik kreeg het recht in mijn gezicht.
Au. Een stukje verderop was het verkeerslicht en de bromscooter moest stoppen. Even later stond ik ernaast. ‘Stoer, hoor,’ zei ik.
‘Wat bedoel je, kut?’ riep de meid achterop.
‘Dat weet je drommels goed. Jullie racen expres door een plas. Ik ben helemaal nat.’ Ik trilde van angst en woede, kwam niet helemaal goed uit mijn woorden. ‘Daarna gooi je je afval van je af, precies in mijn gezicht. Ik schrok me rot en lag bijna onderuit.’
‘Nou en? Niet zo’n grote bek, zeg. Bemoei je met je eigen zaken. En je hoeft niet zo te spugen, stomme mongool.’
Even was ik met stomheid geslagen. Voor ik iets kon terugzeggen, werd het licht groen en de bromscooter spoot weg.

Nog weer wat verder liep een mevrouw met een rollator. Omdat de stoep was opgebroken, moest ze over het fietspad. De bromscooter scheurde er vlak langs en toeterde keihard. Ik zag dat de oude mevrouw heel erg schrok. Haar rollator wankelde en ze bleef nog maar net overeind. Er viel een boodschappentas half open uit haar mandje en allerlei spulletjes rolden nu over het fietspad.
Ik stak over en stopte bij de oude dame. ‘Gaat het, mevrouw?’ vroeg ik.
‘Ja, ik geloof van wel,’ zei ze. ‘Ik schrok me een hoedje.’
‘Ach, de jeugd van tegenwoordig, hè?’ grapte ik.
‘Ik wou het niet zeggen,’ lachte ze nu.
‘Wacht, ik help u even met oprapen,’ zei ik. Ik stapte af en bukte me om haar boodschapjes van de straat te halen. Een rol koekjes, drie losse sinaasappels en een komkommer. Ik legde ze weer in het rekje.
‘Dank je wel,’ zei de mevrouw. ‘Dat is lief van je.’
‘Graag gedaan, hoor,’ zei ik.
‘Je beweegt zelf ook niet zo makkelijk, zie ik. Blijf jij wel overeind met die wind?’
‘Ik red me prima. Natuurlijk moet ik opletten en me goed vasthouden, net zoals iedereen. En gelukkig waait het alleen maar hard en regent het nog niet.’
‘Ik ben op weg naar huis,’ vertelde de mevrouw. ‘Maar ginds is een lunchroom. Zullen we daar een kop koffie nemen?’
‘Dat is een leuk aanbod, maar ik heb helaas niet veel geld te besteden.’
‘Geeft niets. Ik trakteer. Kom, heb je even tijd?’

Niet veel later zaten we samen aan een tafeltje in de lunchroom.
‘Wat mag het zijn?’ vroeg de jonge bediende. Het was een knappe jongen met blauwe ogen. Hij had zijn haren glad gekamd met een scheiding erin en zijn kin was gladgeschoren.
‘Voor mij een cappuccino,’ zei de mevrouw. ‘En voor eh … hoe heet jij?’
‘Reina.’ Ik stak mijn hand uit.
Haar oude vel voelde zacht aan. ‘Ik ben Cornelia, maar iedereen noemt me Nel.’
‘Dag Nel.’
‘Aangenaam kennis te maken, Reina.’
‘Weet je al wat je wilt drinken?’ vroeg de jongen.
‘Mag ik een warme chocomel?’
‘Met slagroom?’
‘Nee, dank je. Ik moet een beetje aan mijn lijn denken.’
‘Onzin,’ zei Nel. ‘Je bent zo slank als wat. Daar mag best wel slagroom bij, hoor.’
We lachten.
‘Een cappuccino en een warme chocolademelk met slagroom.’ De leuke jongen liep weg.

‘Wat een weer, hè?’ zuchtte Nel.
‘Het is toch gevaarlijker op straat dan ik dacht,’ zei ik. ‘Je zou je niet buiten moeten wagen, Nel.’
‘Nee, jij dan. Ik had boodschappen nodig. En jij?’
‘Ik was onderweg naar de bieb.’
‘De bibliotheek? Bestaat die nog?’
‘Gelukkig wel,’ lachte ik. ‘Er is er nog maar eentje in de hele stad, maar dat is dan ook wel een heel grote. Ze hebben alle boeken die je maar wilt lezen en als ze iets niet hebben, dan bestellen ze het voor je in een andere stad.’
‘Ik dacht dat mensen geen boeken meer lazen. Tegenwoordig gaat alles toch met knopjes?’
‘Dat is ook alweer ouderwets,’ lachte ik. ‘Een touchscreen moet je hebben.’
‘Een wat? Een totskrien? Wat is dat nou weer?’
Ik legde het uit.
‘Dat is niets voor mijn bibbervingers. Ik ben al vierenzeventig; dat leer ik nooit meer. Hoe oud ben jij eigenlijk?’
‘Tweeëntwintig.’
‘Kun jij er wel mee overweg, met zo’n ding? Ik bedoel: jij beweegt ook niet zo makkelijk.’
‘Met mijn rechterkant is er niets aan de hand,’ vertelde ik. ‘Links gaat het minder, maar als ik ontspannen ben, lukt het me aardig.’
‘Heb jij zo’n totskrien, dan?’
‘Nee, ik heb wel een mobiel, maar dat is een ouderwets dingetje. Ik kan ermee bellen en sms’en in noodgevallen. Meer heb ik niet nodig. Thuis heb ik een gewone computer.’
‘Noem het maar gewoon. Ik kan het allemaal niet bijhouden,’ zei Nel. ‘Soms zie ik dingen op televisie en dan denk ik dat ik duizend jaar verder in de toekomst leef.’
Ik glimlachte.

Het werd een bijzonder uur. Nel vertelde over haar leven. Ze was danseres geweest, maar had haar carrière opgegeven toen ze de grote liefde van haar leven had ontmoet. Er kwam een gezin, ze had grote zorgen om haar kinderen, haar man verliet haar voor een ander en toen was ze te oud om haar loopbaan bij het ballet voort te zetten. Ze werd schoonmaakster, had af en toe korte relaties met een man, vond uiteindelijk iemand die haar meenam naar Portugal. Daar woonde ze een paar jaar, maar toen de man stierf, keerde ze terug naar Nederland in de hoop haar leven hier weer op te pakken en het contact met haar kinderen te herstellen. Het lukte niet. Ze was nu al tientallen jaren alleen. Ze had wel wat vrienden en kennissen, maar naarmate ze ouder werd, werden het er steeds minder. Soms was ze dagen, weken alleen.
‘Maar het went,’ zei ze.
‘Hé, dat zeg ik ook vaak.’
‘Ben je ook alleen?’
‘Ik woon alleen, maar heb fijne mensen om me heen. Vriendinnen, mijn broertje, papa, collega’s.’
‘Dat is mooi. Koester ze, mijn kind. En laat ze dat ook regelmatig weten, dat het fijne mensen zijn.’
‘Dat doe ik ook.’
‘Goed zo.’

Aan het eind van de morgen nam ik afscheid van Nel. We stonden weer buiten, op de stoep van de lunchroom.
‘Dat was een knappe jongen, die van de bediening,’ zei ze. ‘Niets voor jou?’
‘Haha, het was inderdaad wel een leuke knul,’ zei ik. ‘Maar ik denk niet dat hij iets met mij zou willen. Of een andere jongen.’
‘Natuurlijk wel. Jouw tijd komt heus nog. Geloof me, je bent een mooie meid. Je hebt een prachtige kop met die bos donkere krullen van je. En dan die mooie bruine ogen en je leuke lach. En je bent prettig gezelschap.’
‘Dank je, Nel.’ Ik werd er verlegen van. ‘En bedankt voor de chocomel.’
‘Dag Reina,’ zei ze. ‘Ik geloof dat het wel meevalt met de jeugd van tegenwoordig.’ Ze keek me nog eens dankbaar aan en waggelde toen achter haar rollator naar de flat aan de overkant van de straat.

Ik fietste de paar honderd meter verder naar de bibliotheek. Daar haalde ik nieuwe boeken. Met dit stormachtige weer zou ik de rest van de dag lekker binnen zitten en fijn veel te lezen hebben. En als mijn boeken uit waren, kon ik altijd nog terugkijken op een bijzondere morgen en een bijzondere ontmoeting.
Het was koud op de fiets naar huis. In mijn kontzak zat het briefje met het adres van Nel. Ik had de harde wind tegen en het regende ook nog eens, maar dat gaf niks. Het went.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Het went

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 18:47

Ik ben echt gezegend met vriendinnen zoals Daisy en Vanessa. We hebben veel contact via Facebook en ze nemen me vaak mee uit. Zelf durf ik niet zo goed alleen te gaan, dus als ze me vragen ga ik maar wat graag mee.
Waar waren we nou laatst? Het was zo’n tent met voorin een cafégedeelte en achterin ruimte om te dansen. Ik vind dansen fijn, maar ben er niet goed in. En als die twee meiden erbij zijn, dan is het toch leuker om te kletsen. We bleven dus voorin de kroeg zitten. Daar was het best druk; alle tafeltjes waren bezet. We gingen bij de bar hangen. Er was nog een kruk leeg en die pakte ik.
Vanessa ging gelijk aan de wijn. Ha, ze lust ‘m graag. Daisy was vanavond de Bobbin, dus die bestelde een glas water. En ik? Ik drink niet zo heel vaak. Soms pak ik een biertje en heel af en toe een goede whisky, maar nu had ik gewoon zin in cola.

We kletsten en lachten. Toen Vanessa haar derde wijn had gekregen, vroeg ze of we met z’n allen gingen dansen. Daisy knikte, maar ik was niet zo in de stemming. ‘Ga maar,’ zei ik. Of ik het niet vervelend vond om alleen te zitten. Nee hoor, er was genoeg te zien. Er kwamen regelmatig leuke jongens voorbij. Daar gingen ze. Dahaag.
Ik nipte van mijn cola en legde een elleboog op de bar. ‘Zo, hallo,’ hoorde ik rechts naast mij. ‘Wie we daar hebben.’
Ik keek half op. Het was een knul en hij had het tegen mij. ‘Ik geloof niet dat ik je ooit eerder heb gezien,’ zei ik.
‘Maar nu wel,’ was zijn antwoord.
Ik bekeek hem eens. Hij was lang, droeg een wijde sportbroek en een wit shirt. Op zijn kin zag ik een beginnend baardje. Wel schattig. Verder blauwe ogen die me indringend aankeken. Zijn haren stonden omhoog, maar het was boven zijn oren en achterop zijn hoofd heel kort geschoren. Wat een jochie. Ik keek weer voor me.
‘Nou moet je niet zo arrogant doen,’ hoorde ik hem zeggen.
‘Arrogant?’ vroeg ik. ‘Dat maak jij ervan. Ik ben alleen niet geïnteresseerd.’
‘Je kent me geeneens.’
‘En jij mij wel? Met je: wie we daar hebben?’
Hij lachte. Wat nu volgt, is een sterk staaltje kroegpraat.

‘Wat lach je?’
‘Ik hou daar wel van, zo’n wijffie dat van zich af bijt.’
‘Wijffie?’
‘Hoe wil je dat ik je noem?’
‘Het gaat je niet zo goed af, hè?’ vroeg ik.
‘Wat? Hoe bedoel je?’
‘Contact maken.’
‘We hebben toch contact?’
‘Dat is waar,’ lachte ik. ‘Vooruit: je mag me Reina noemen.’
‘Ik heet Jos.’ Ook dat nog.
‘Dag Jos.’
‘Wil je iets drinken? Biertje?’
‘Nee, dank je. Ik heb nog cola.’
‘Ben je alleen?’
‘Nee.’
‘O. Is er een vriendje?’
‘Nee. Ik ben met twee vriendinnen.’
‘Zijn die net zo knap als jij?’
‘Ze zijn nog knapper dan ik.’ ’s Kijken hoe hij hier mee omging.
‘Waar zijn ze dan?’
‘Op de dansvloer.’
‘Moet jij niet dansen?’
‘Nee. Even geen zin in. Jij dan?’
‘Ze draaien kutmuziek, vanavond.’
‘Jij komt hier kennelijk vaker?’
‘Ik ben kind aan huis. Bijna alle avonden tref ik hier m’n maten.’
Ik trok mijn wenkbrauwen omhoog.
‘Ik ben geen homo of zo, hoor.’
‘Zei ik dat dan?’ vroeg ik.
‘Nee, maar zo keek je wel.’
Ik wilde me weer naar de bar draaien, maar hij vroeg: ‘Hoe oud ben je?’
‘Is dat belangrijk?’
‘Niet echt.’
‘Nou dan. Hoe oud ben jíj?’
‘Achttien.’
Ik lachte.
‘Wat?’
‘Zoiets vermoedde ik al.’
‘Hoezo? Hoe oud ben jij dan?’
‘Dat was toch niet echt belangrijk?’
‘Klopt. Jij bent een vreemde, weet je dat?’
Ik keek hem weer aan. ‘Dank je,’ zei ik.
‘Nee, echt.’ Hij kwam dichterbij mij staan. ‘Je maakt me nieuwsgierig.’
‘O? Hoezo dat?’
‘Gewoon. Je bent aantrekkelijk.’
‘Tweeëntwintig. Ben ik te oud voor je?’
Even was hij stil. Als hij ging zeggen dat je het op een oude fiets moet leren, dan had hij ruzie. ‘Nee.’ zei hij. ‘Leeftijd doet er toch niet toe?’
‘Je lijkt me een verstandige jongen,’ zei ik.
‘O ja?’ vroeg hij. ‘Waar maak je dat uit op?’
‘Ik moet even plassen,’ zei ik. Een beetje onhandig gleed ik van mijn kruk. Dat doe ik altijd. De jongen zette grote ogen op. Dat doen ze altijd. ‘Schrik je?’ vroeg ik.
De jongen keek een andere kant op. ‘Laat maar,’ zei hij. ‘Ik moet weg.’ En weg wás hij.

Ja, ik glijd raar mijn barkruk af. Ik ben dan ook nogal spastisch. Vooral links is het goed zichtbaar. Ik trek met mijn linkerbeen. Tijdens het lopen kan ik mijn knieën niet zo ver uit elkaar doen en dus beweeg ik nogal vanuit mijn heupen. Dan wiebel ik dus heel erg met mijn kont. Ik weet dat veel kerels dat op zich wel leuk vinden, maar zoals ik het doe is het vast veel te overdreven voor hen. Dingen pakken met mijn linkerhand gaat me ook niet zo goed af. Als ik een glas drinken wil inschenken, dan gaat het nog wel eens mis. De huidige flessen cola zijn vaak die van anderhalve of twee liter en die moet ik met twee handen vasthouden. En dan heb ik niet echt een vaste hand. De rommel op het aanrecht is niet te overzien. Maar het went.
Ook in mijn gezicht kun je het merken, als je aan mijn linkerkant staat. Ik trek soms met een mondhoek en ik slis en lispel wat. Als ik je iets enthousiast wil vertellen of als ik heel gespannen ben, kun je beter een stukje uit de buurt blijven, want ik spuug je aardig onder. ‘Je spreekt vloeibaar Nederlands’ is wel de oudste grap die ik ken. Maar het went.
Ondanks mijn beperking zit ik toch lekker in mijn vel. Ik ben verder gewoon goed in de kop, woon zelfstandig, red mezelf goed, heb een deeltijdbaantje op een kantoor en mag me gelukkig prijzen met meiden zoals Vanessa en Daisy, die me af en toe meenemen voor een avondje stappen.

Toch verlang ik wel naar iets meer in het leven. Een leuke jongen, die teder en lief voor me is. Die me vasthoudt en warm wrijft als ik het koud heb (en dat is nogal vaak). Die samen met mij lacht en die de traan van mijn wang veegt als ik me moedeloos voel. Andersom kan ik het niet doen, want met die grove motoriek van mij krab ik zijn hele wang open. Als hij wil knuffelen, zal ik handschoenen aan moeten trekken. Lach maar. Doe ik vaak ook. Maar ondertussen blijf ik verlangen. Noem me naïef. Soms ben ik eenzaam en voel ik me onbegrepen. Dat went nooit.

Maar goed, ik ging dus plassen. Waar waren de toiletten? Dat zul je altijd zien: helemaal achterin de kroeg. Uiteindelijk vond ik ze. Toen ik mijn handen waste en in de spiegel keek, slikte ik een traan weg. Diepe zucht. Tegen mezelf zei ik maar weer eens dat het went. Ik lachte naar mijzelf en vond mijn scheve mond mooi.
Ik ging het toilet uit en zag Vanessa en Daisy op de dansvloer staan. ‘Kom je ook?’ gilden ze. Ze trokken me ieder aan een hand mee. Vooruit dan maar. We dansten en lachten.
Door het dansende volk heen zag ik plots Jos. Hij stond aan de kant en met een elleboog stootte hij een andere jongen naast hem aan. Ze keken naar ons. Er kwamen nog twee andere knullen bij staan. Jos wees. Ze moesten lachen. Ik had geen zin meer in dansen en draaide me om.
Daisy en Vanessa hadden gemerkt wat er aan de hand was. We hadden zoiets wel vaker meegemaakt. Ik wilde geen spelbreker zijn en gebaarde dat ze konden blijven dansen als ze dat wilden.
‘Ben je gek?’ riep Daisy. ‘Voor ons is de lol er ook af, hoor.’
Ik gaf ze beiden een kus. Toen keek ik verleidelijk naar de vier jongens. Wie weet zouden ze denken dat we een triootje waren. Whatever.

We gingen terug naar de bar. Mijn kruk was nu bezet, dus moest ik blijven staan. Vanessa haalde nieuwe drankjes.
Terwijl ik voorzichtig een slokje van mijn cola nam, merkte ik dat er mensen naar ons toe kwamen. Het was Jos met zijn drie vrienden in zijn kielzog. Van een afstandje bleef hij staan kijken. Z’n maten keken met hem mee.
‘Je was toch zo nieuwsgierig naar mij?’ vroeg ik hem. ‘Je mag heus wel dichterbij komen en met mij praten, hoor. Dan kun je het gelijk goed zien.’
Hij keek om naar zijn vriendjes, lachte stoer en kwam toen naar mij toe. ‘Ik heb vroeger paardrijles gehad,’ zei hij. ‘Maar nu ben ik te groot voor zo’n oud hobbelpaard.’
‘Stakker,’ sliste en lispelde ik. Mijn spuug spoot over zijn sportschoenen. Toen gooide ik mijn arm omhoog. De inhoud van mijn glas cola kwam recht in zijn gezicht.
‘Wat flik je me nou?’ brulde hij. Vanessa en Daisy lachten hardop.
‘Oeps,’ zei ik. ‘Sorry. Spasme. Kon ik niets aan doen.’

Die gast droop af. Letterlijk.
Soms, hè? Soms voel ik me heel sterk. Alsof het went.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 
Volgende pagina »