Het was vandaag de eerste échte herfstdag. En ook nog eens op
maandag. Er was storm verwacht met rukwinden. Inderdaad, het woei hard
bij ons, maar nog niet zo dat ik niet de straat op durfde. Ik had de
wind in de rug, dus het kostte me niet veel moeite om te trappen. Er
zijn veel bomen langs de weg en mijn route gaat voor een stukje door een
park. Er vielen veel bladeren van de bomen. Ze zeilden door de lucht
tientallen meters lang voor mij uit. Ik vond het prachtig. Alarmcode
oranje: heerlijk.
Ik houd van lezen, maar heb niet veel geld om boeken te kopen. Daarom
heb ik een abonnement bij de bibliotheek. Tot voor een paar jaar
geleden was er bij mij in de buurt een wijkbibliotheek, maar die is door
de gemeente wegbezuinigd. (Over dit soort verschraling van
voorzieningen zou ik een boek kunnen schrijven, maar dat is wel een erg
flauwe grap.) Daarom moet ik naar de grote bieb in het centrum van de
stad. Ik kan niet autorijden, dus moet ik op de fiets of met het
openbaar vervoer. Jammer genoeg is de buslijn een tijdje geleden verlegd
en loopt hij nu een heel eind bij mijn flat vandaan, dus ga ik
tegenwoordig altijd op de fiets. (Over verschraling van voorzieningen
gesproken.) Ik doe er twintig tot dertig minuten over. Geen ramp, want
ik fiets ook graag.
Toen ik het park uit was en bijna bij de binnenstad was aangekomen,
hoorde ik lawaai achter mij. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat ik werd
ingehaald door een bromscooter met twee jonge hippe meiden erop. Het
meisje dat achterop zat, lurkte van een pakje drinken. Die scooter
draaide iets bij en reed dwars door de grote plas die ik net wilde
ontwijken. Splatsj, ik werd helemaal ondergespetterd. Mijn broek was
drijfnat.
Ik schrok ervan en slingerde. Dankzij mijn fiets bleef ik
wel overeind. Wat ik echter niet verwachtte: het meisje dat achterop de
bromscooter zat smeet haar pakje drinken weg. Ik kreeg het recht in mijn
gezicht.
Au. Een stukje verderop was het verkeerslicht en de
bromscooter moest stoppen. Even later stond ik ernaast. ‘Stoer, hoor,’
zei ik.
‘Wat bedoel je, kut?’ riep de meid achterop.
‘Dat weet
je drommels goed. Jullie racen expres door een plas. Ik ben helemaal
nat.’ Ik trilde van angst en woede, kwam niet helemaal goed uit mijn
woorden. ‘Daarna gooi je je afval van je af, precies in mijn gezicht. Ik
schrok me rot en lag bijna onderuit.’
‘Nou en? Niet zo’n grote bek, zeg. Bemoei je met je eigen zaken. En je hoeft niet zo te spugen, stomme mongool.’
Even was ik met stomheid geslagen. Voor ik iets kon terugzeggen, werd het licht groen en de bromscooter spoot weg.
Nog weer wat verder liep een mevrouw met een rollator. Omdat de stoep
was opgebroken, moest ze over het fietspad. De bromscooter scheurde er
vlak langs en toeterde keihard. Ik zag dat de oude mevrouw heel erg
schrok. Haar rollator wankelde en ze bleef nog maar net overeind. Er
viel een boodschappentas half open uit haar mandje en allerlei
spulletjes rolden nu over het fietspad.
Ik stak over en stopte bij de oude dame. ‘Gaat het, mevrouw?’ vroeg ik.
‘Ja, ik geloof van wel,’ zei ze. ‘Ik schrok me een hoedje.’
‘Ach, de jeugd van tegenwoordig, hè?’ grapte ik.
‘Ik wou het niet zeggen,’ lachte ze nu.
‘Wacht,
ik help u even met oprapen,’ zei ik. Ik stapte af en bukte me om haar
boodschapjes van de straat te halen. Een rol koekjes, drie losse
sinaasappels en een komkommer. Ik legde ze weer in het rekje.
‘Dank je wel,’ zei de mevrouw. ‘Dat is lief van je.’
‘Graag gedaan, hoor,’ zei ik.
‘Je beweegt zelf ook niet zo makkelijk, zie ik. Blijf jij wel overeind met die wind?’
‘Ik
red me prima. Natuurlijk moet ik opletten en me goed vasthouden, net
zoals iedereen. En gelukkig waait het alleen maar hard en regent het nog
niet.’
‘Ik ben op weg naar huis,’ vertelde de mevrouw. ‘Maar ginds is een lunchroom. Zullen we daar een kop koffie nemen?’
‘Dat is een leuk aanbod, maar ik heb helaas niet veel geld te besteden.’
‘Geeft niets. Ik trakteer. Kom, heb je even tijd?’
Niet veel later zaten we samen aan een tafeltje in de lunchroom.
‘Wat
mag het zijn?’ vroeg de jonge bediende. Het was een knappe jongen met
blauwe ogen. Hij had zijn haren glad gekamd met een scheiding erin en
zijn kin was gladgeschoren.
‘Voor mij een cappuccino,’ zei de mevrouw. ‘En voor eh … hoe heet jij?’
‘Reina.’ Ik stak mijn hand uit.
Haar oude vel voelde zacht aan. ‘Ik ben Cornelia, maar iedereen noemt me Nel.’
‘Dag Nel.’
‘Aangenaam kennis te maken, Reina.’
‘Weet je al wat je wilt drinken?’ vroeg de jongen.
‘Mag ik een warme chocomel?’
‘Met slagroom?’
‘Nee, dank je. Ik moet een beetje aan mijn lijn denken.’
‘Onzin,’ zei Nel. ‘Je bent zo slank als wat. Daar mag best wel slagroom bij, hoor.’
We lachten.
‘Een cappuccino en een warme chocolademelk met slagroom.’ De leuke jongen liep weg.
‘Wat een weer, hè?’ zuchtte Nel.
‘Het is toch gevaarlijker op straat dan ik dacht,’ zei ik. ‘Je zou je niet buiten moeten wagen, Nel.’
‘Nee, jij dan. Ik had boodschappen nodig. En jij?’
‘Ik was onderweg naar de bieb.’
‘De bibliotheek? Bestaat die nog?’
‘Gelukkig
wel,’ lachte ik. ‘Er is er nog maar eentje in de hele stad, maar dat is
dan ook wel een heel grote. Ze hebben alle boeken die je maar wilt
lezen en als ze iets niet hebben, dan bestellen ze het voor je in een
andere stad.’
‘Ik dacht dat mensen geen boeken meer lazen. Tegenwoordig gaat alles toch met knopjes?’
‘Dat is ook alweer ouderwets,’ lachte ik. ‘Een touchscreen moet je hebben.’
‘Een wat? Een totskrien? Wat is dat nou weer?’
Ik legde het uit.
‘Dat is niets voor mijn bibbervingers. Ik ben al vierenzeventig; dat leer ik nooit meer. Hoe oud ben jij eigenlijk?’
‘Tweeëntwintig.’
‘Kun jij er wel mee overweg, met zo’n ding? Ik bedoel: jij beweegt ook niet zo makkelijk.’
‘Met
mijn rechterkant is er niets aan de hand,’ vertelde ik. ‘Links gaat het
minder, maar als ik ontspannen ben, lukt het me aardig.’
‘Heb jij zo’n totskrien, dan?’
‘Nee,
ik heb wel een mobiel, maar dat is een ouderwets dingetje. Ik kan ermee
bellen en sms’en in noodgevallen. Meer heb ik niet nodig. Thuis heb ik
een gewone computer.’
‘Noem het maar gewoon. Ik kan het allemaal
niet bijhouden,’ zei Nel. ‘Soms zie ik dingen op televisie en dan denk
ik dat ik duizend jaar verder in de toekomst leef.’
Ik glimlachte.
Het werd een bijzonder uur. Nel vertelde over haar leven. Ze was
danseres geweest, maar had haar carrière opgegeven toen ze de grote
liefde van haar leven had ontmoet. Er kwam een gezin, ze had grote
zorgen om haar kinderen, haar man verliet haar voor een ander en toen
was ze te oud om haar loopbaan bij het ballet voort te zetten. Ze werd
schoonmaakster, had af en toe korte relaties met een man, vond
uiteindelijk iemand die haar meenam naar Portugal. Daar woonde ze een
paar jaar, maar toen de man stierf, keerde ze terug naar Nederland in de
hoop haar leven hier weer op te pakken en het contact met haar kinderen
te herstellen. Het lukte niet. Ze was nu al tientallen jaren alleen. Ze
had wel wat vrienden en kennissen, maar naarmate ze ouder werd, werden
het er steeds minder. Soms was ze dagen, weken alleen.
‘Maar het went,’ zei ze.
‘Hé, dat zeg ik ook vaak.’
‘Ben je ook alleen?’
‘Ik woon alleen, maar heb fijne mensen om me heen. Vriendinnen, mijn broertje, papa, collega’s.’
‘Dat is mooi. Koester ze, mijn kind. En laat ze dat ook regelmatig weten, dat het fijne mensen zijn.’
‘Dat doe ik ook.’
‘Goed zo.’
Aan het eind van de morgen nam ik afscheid van Nel. We stonden weer buiten, op de stoep van de lunchroom.
‘Dat was een knappe jongen, die van de bediening,’ zei ze. ‘Niets voor jou?’
‘Haha,
het was inderdaad wel een leuke knul,’ zei ik. ‘Maar ik denk niet dat
hij iets met mij zou willen. Of een andere jongen.’
‘Natuurlijk wel.
Jouw tijd komt heus nog. Geloof me, je bent een mooie meid. Je hebt een
prachtige kop met die bos donkere krullen van je. En dan die mooie
bruine ogen en je leuke lach. En je bent prettig gezelschap.’
‘Dank je, Nel.’ Ik werd er verlegen van. ‘En bedankt voor de chocomel.’
‘Dag
Reina,’ zei ze. ‘Ik geloof dat het wel meevalt met de jeugd van
tegenwoordig.’ Ze keek me nog eens dankbaar aan en waggelde toen achter
haar rollator naar de flat aan de overkant van de straat.
Ik fietste de paar honderd meter verder naar de bibliotheek. Daar haalde ik nieuwe boeken. Met dit stormachtige weer zou ik de rest van de dag lekker binnen zitten en fijn veel te lezen hebben. En als mijn boeken uit waren, kon ik altijd nog terugkijken op een bijzondere morgen en een bijzondere ontmoeting.
Het was koud op de fiets naar huis. In mijn kontzak zat het briefje met het adres van Nel. Ik had de harde wind tegen en het regende ook nog eens, maar dat gaf niks. Het went.
Hier lees je ‘m op FOK!.