bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

10-08-2019

Het vuur ontketend (4)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 07:05

Ik werd wakker. Dat moet ook gebeuren. Vandaag hoefde ik niet te werken. Op zondag is de supermarkt gesloten. Snel nam ik een douche. Toen kleedde ik me aan en ging ik naar mijn keukentje. Daar bereidde ik koffie. Op de eettafel lag de krant die ik gisteren had gekocht. Ik ging er eens goed voor zitten.
Het gebruikelijke politieke gelul. Er verandert toch niets in dit land. Nee, dan de kleinere berichten over misdaad. Hier, een man die was betrapt bij het jatten van vleeswaren. Wat een loser. Iets verderop stond een stuk over een bankoverval. Dat was het betere werk. Van de vier daders waren er drie nog spoorloos. Ik weet niet wat het was, maar dit soort berichten las ik graag.

Ik had genoeg gezien om er iets vanaf te weten en het fascineerde me. Volgens mij was ‘over de schreef gaan’ iets menselijks. Ik snapte vaak wel dat mensen in een situatie gedwongen werden te handelen. En niet altijd koos men dan de meest verstandige of legale weg. “De mens is niet echt een slecht wezen,” zei ik bij mezelf. “Sommige regels maken het moeilijk om volgens de wet te leven. Kijk naar mijzelf.” Ik schonk nog eens koffie in en mijmerde verder. “Met heel weinig inkomen en weinig kansen op verbetering snap ik maar al te goed dat mensen eens iets stelen. Gewoon om te overleven. De mensen die de wetten maken hebben het vaak heel goed. Ze zitten in hun grote huizen te genieten van het salaris dat de bevolking ze betaalt. Dan is het makkelijk om te oordelen. De vuile ratten.”

– eerlijk. Dat was Franco nog nooit geweest. Niemand deed iets of legde hem ook maar een strobreed in de weg. Bijvoorbeeld als hij halflege sigaretten verkocht. Of andere smerige ongein uithaalde. Franco deed de dingen die hij deed. De drugs maakten hem niet alleen mooier en slimmer, maar ook onoverwinnelijk. Hij wilde niet alleen dat de mensen naar hem opkeken; hij wilde de mensen zelf kunnen bezitten. Wat Franco wilde, nam hij. Desnoods met geweld. Die woede zat in hem. Diep in hem. Diep –

Ik moest denken aan de supermarkt. Een van die jongens in het magazijn verkocht vaak spullen via de achteringang van de winkel. Rachid had veel broertjes en zusjes. Zijn vader was werkeloos en Rachid moest zijn salaris afstaan om het gezin te helpen. De dingen die hij stiekem verkocht, waren spullen die weggegooid werden omdat ze over de datum waren. “Zelf neem ik wel eens brood voor de eendjes mee,” mompelde ik. “En zo verdient Rachid iets bij voor zichzelf, door die spullen niet weg te gooien maar te verkopen.” En dat deed hij ver onder de winkelprijs en alleen aan mensen die normaal de luxe goederen niet konden betalen. Zo zorgde hij voor zichzelf dat hij wat geld over had om te gaan stappen of zijn meisje mee uit te nemen. “Eigenlijk doe ik precies hetzelfde. Ook ik zorg voor wat extra’s om Muriël mee uit te nemen.” En de mensen die krap bij kas zaten, konden ook af en toe genieten van luxe eendenborst en dure groente. “Dat vind ik geen misdaad.”

Twee pagina’s verder stond een verhaal over een man die een relatie had met een meisje van zeventien. “Niks mis mee. Het meisje was er zelf bij geweest, maar nog minderjarig volgens de wet. Toen ze van hem af wilde, hoefde ze alleen maar te gaan huilen dat ze verkracht was door een vieze oude man. En nu is de hele stad in rep en roer. Dat is toch onrecht? Ik zou zo’n griet wel iets kunnen aandoen. Zo’n oneerlijk klotewijf. Heel haar leven nog voor zich en zo dom als een varken. Als haar moeder erachter komt, krabbelt ze terug. Durft ze geen verantwoordelijkheid te nemen en vernietigt ze de reputatie van een eerlijk man.”

Niet alle tienermeisjes waren zo. Neem nou dat kind van Muriël. Gisterenavond was ik in hun huis. Muriël had me gevraagd of ik iets kwam drinken. Het was al laat. Toen ik binnenkwam, stond Muriël in de keuken. Ik vroeg of ik kon helpen met afwassen, maar daar wilde ze niet van weten. Dus zat ik alleen met die dochter van haar. Toen ik tegenover haar op de bank ging zitten, stond ze op en liep ze naar de bijkeuken. Ik ging achter haar aan. Er brandde een lampje aan een kale peer. Kimberley pakte een gootsteenontstopper en ging halfslachtig aan de gang met het ding in de lage zinken afwasbak die daar hing. Ik wist niet zo goed hoe ik moest beginnen.

“Jij moet Kimberley zijn,” zei ik.
“En wat dan nog?” klonk ze. Ze keek me niet aan.
“Je bent nog laat op.”
“En jij bent mijn vader niet.” Ze draaide zich met haar rug naar me toe.
Ik zou het niet willen ook, dacht ik. Tegelijkertijd verwarde haar opmerking me, maar ik zei: “Je hebt gelijk. Sorry.”
“Het is oké.”
“Hier, geef maar.” Ik pakte de ontstopper van haar over en verwijderde het metalen ringetje dat de gootsteen afsloot. “Een echte man kan alles oplossen, toch?”
Ze lachte schamper maar liet me mijn gang gaan.
Ik rolde mijn mouw op en keek haar aan. “Ik heb een trucje voor dit soort gelegenheden. Toen ik klein was, ben ik een keer tussen de deur gekomen. Dat kostte me een aantal botjes in mijn hand die nooit meer goed genezen zijn.” Ik vertelde er maar niet bij dat mijn moeder dat gedaan had en me pas dagen daarna naar het ziekenhuis had gebracht. “Je moeder maakt zich zorgen om je.”
“Ze zou zich beter zorgen maken over zichzelf.”
“Wat bedoel je?”
Kimberley keek op. “Die pooier van haar buit haar uit. En zijn zoon wil mij erbij betrekken.”
“Wat? Wat bedoel je?”
“Of ik een leuk zakcentje wilde verdienen. Op straat.”
“Is hij nou helemaal gék geworden?” brieste ik.
“Maak je niet zo kwaad. Ik kan heus wel voor mijzelf zorgen.”
“Meid, dit is een zaak van volwassenen.”
“Ik ben veertien. Dit los ik zelf op.”
“En wie wil je daarvoor meenemen?”
Ze gaf geen antwoord.
“Je moeder wil het allerbeste voor je. Ze werkt hard, maar het levert haar niet genoeg op.”
“Ik weet het wel,” zuchtte ze. Ze boog haar hoofdje.
“Hé, meisje,” zei ik zacht. Ze duwde haar voorhoofd tegen mijn schouder. Uit het schokken van haar lijfje maakte ik op dat ze huilde. Ik sloeg een arm om haar heen. Ze greep me vast. Ik tilde haar hoofd bij haar kin omhoog, zodat ik haar in haar gezicht kon kijken. Met mijn duim veegde ik de tranen van haar wangen. Haar mascara was uitgelopen. “Joh, niet huilen,” zei ik. “Het komt allemaal goed.” Kimberley klemde zich nog wat steviger tegen me aan.
“En wie wou je daarvoor meenemen?” lachte ze door haar tranen heen.
Ik mocht dit meidje wel. Ze was het type nonchalant en leek een zelfverzekerd kattenkopje, maar in wezen was ze nog erg kwetsbaar. En ze zag er leuk uit. Ze droeg afgetrapte gympies en een vale strakke spijkerbroek met zo’n modieus tuniekje erboven. Ze had nog niet het volledig vrouwelijke figuur, maar al wel een set borsten die een lekker decolleté veroorzaakten. Haar lange blonde haren droeg ze in een paardenstaart. Haar blauwe ogen had ze aangezet met mascara; verder gebruikte ze geen make-up.
“We vinden wel een manier,” probeerde ik rustig te klinken.
“Toen ma van je vertelde, leek je me een stomme eikel,” zei ze. Ik schrok er niet van. “Maar je valt best mee.”
Ik lachte. Zij ook. Volgens mij lagen we elkaar wel.

– had al lang geen meisje van dichtbij gezien. Niet omdat hij dat niet interessant vond, maar omdat het onmogelijk was. Die honden lieten hem niet gaan. En daarom had hij een regeling getroffen met zijn kamergenoot. In ruil voor zijn leven dacht Franco aan mooie grietjes tijdens de nachtelijke uren. Eenmaal buiten zou hij weinig over laten van het poepgat dat aan zo’n snol zat. Franco was altijd uit op bloed. Dat was de leegte in zijn hoofd. Vooral als hij zijn harde –

Ik las verder en vond meer artikelen over een hele serie onopgeloste zaken. Er waren er een aantal in de buurt, waarvan de politie niet vermoedde dat er een verband tussen was. Er stond ook iets over de zwerver. “Ik kan mij niet voorstellen dat je zomaar iemand dood maakt. Als er een reden toe is, begrijp ik het nog wel. Maar dit zijn allemaal brave burgers die een ongelukkige ontmoeting hebben gehad met het lot.”
Ik at een boterham, trok mijn jas aan en ging naar buiten. Het regende weer eens. Toch had ik frisse lucht nodig.
Op de straat zag ik lelijke mensen met honden. Ze maakten me woest. “Waarom gaan brave burgers dood en blijven de klootzakken leven?” Het is allemaal zo oneerlijk. Iemand moest er eens iets aan doen.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Het vuur ontketend (3)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 07:04

“Johan, wat doe je tegenwoordig eigenlijk overdag?” Muriëls vraag sloeg als een bokshandschoen in mijn gezicht. “Wat is er, Johan? Heb je wel werk? Je hoeft je niet te schamen, hoor.”
“Schaamte is sowieso niet iets dat jij kent,” zei ik en ik had daar onmiddellijk spijt van.
“Mijn beroep mag dan niet het meest eervolle zijn dat er bestaat; voorlopig eten we er goed van.”
“Hoe is het met je kind?” vroeg ik om een discussie te ontwijken.
“Dat ‘kind’ heet Kimberley, en die is ondertussen veertien en een vervelende kutpuber,” was Muriëls antwoord.
“Oh, ja, dat had je al gezegd,” verontschuldigde ik me. “Ik wilde alleen maar belangstellend zijn.”
“Ik vroeg je naar je werk.”
“Ik werk in de super op de Azijndijk. Niet veel soeps. Maar het levert geld op en daar is het me om te doen. Ik zoek nog naar iets beters.”
“Hele dagen?”
“Nee, alleen op maandagochtend, woensdag de hele dag en vrijdag- en zaterdagochtend moet ik er zijn. Voor de rest heb ik niet zoveel om handen. Wil jij nog iets drinken?”

Muriël had geknikt. Ik wenkte Rein en vroeg nogmaals hetzelfde.
“Nog altijd niet veel volk hier, Rein,” zei ik, toen hij me het biertje en de witte wijn voor mijn neus had gezet.
“Wrijf het er maar in, Johan,” bromde Rein.
“Maar hoe bevalt het werk je?” vroeg Muriël.
“Het is oké. Ik word grotendeels met rust gelaten door het meeste personeel. En Ton, de manager van het magazijn, is een goeie kerel.”
“Dat is fijn om te horen, Johan.” Even keek ik naar Muriël. Die leek zowaar oprecht geïnteresseerd.
“De baas, international director of hoe ze die ook al weer noemen, die steekt af en toe nog even zijn hoofd om de hoek. Dat voelt wel oké. Al die jongeren kijken meestal schichtig langs me heen. Wat normaal is voor die onzekere gastjes.”
“Maar heb je wel wat aanspraak, dan?”
“Niet zoveel. Een enkel kassameisje of magazijnknulletje praat wel eens met me. Maar veel is het niet. Omdat de managers met elkaar lunchen, zit ik meestal alleen te pauzeren en te eten. De kantine is rommelig en er lopen steeds mensen in en uit. Dat vind ik verwarrend. Zelf zit ik vaak van een afstandje in de opening naar het magazijn te kijken. Op zich wel grappig om te zien, al die kassameisjes en jonge gastjes die hun best doen om indruk te maken.”

– indruk maken, dat kon Franco wel, vertelde hij eens. Er was niks dat hem bijzonder maakte. Zoals hij waren er meer op school, in de wijk waar hij woonde, maar hij was gemener en gewetenlozer. Een buurjongetje had het lef gehad om tegen Franco in te gaan. Franco had hem meteen gepakt, opgebruikt en weggeflikkerd. Alsof het een voorwerp was. Een kort pleziertje. Ik haatte hem daarvoor. Ik haatte Franco, omdat hij geen ziel had. Hij was –

“Johan, wat zei je daarna?”
Ik keek café ‘De Lamme Goedzak’ eens rond. Er zat echt helemaal niemand. Behalve Muriël en ik. Waar ze haar klanten vandaan haalde, was me een raadsel.
“Johan?” vroeg ze nogmaals.
“Wat?”
“Wat zei je daarnet?”
“Eh, ik had het over de jongetjes op het werk. Na de eerste week waren ze al aan me gewend. Ze laten me lekker links liggen. En ik doe gewoon mijn werk. Ik heb van niemand last. En het geld dat ik verdien is goed genoeg voor een sober levende man als ik.”
“Jij bent nooit een veeleisende man geweest,” zei Muriël opeens. Ze kwam vervaarlijk dicht bij me en sloeg haar arm om me heen.
Ik rilde en draaide me naar de toog om van mijn bier te nippen. In ‘De Lamme Goedzak’ was ik onder mijn eigen soort mensen. Muriël was er meestal ook.
“Ik begrijp het wel, Johan,” zei ze. “Niet dat ik weet wat je allemaal hebt doorgemaakt, maar ik zal niet meer vragen over je verleden.”
Dat viel me dan weer mee.

“Laten we over de gewone dingen van het leven praten,” stelde ik voor. “Dat kind van je. Hoe houd je dat vol als het zo’n puberende etter is?”
“Ach, Kimberley is meestal op straat,” zei ze.
“Alsof ze dat van een vreemde heeft,” dacht ik. “Die gore kuthoer van een Muriël laat zich verpooieren door een rotte Marokkaan. Niet omdat ze niet van die klaploper af kan, maar omdat ze het lekker vindt om betaald te worden voor seks. En ik wéét wat voor cliëntèle bij goedkope en afgelebberde hoeren als zij langs komt. Het armste en goorste tuig van de stad neukt haar.” Ik probeerde mijn gedachten niet te ver af te laten dwalen.
“Hoe is het met jouzelf?” vroeg ik haar. “Hoe staat het met jouw eigen gezondheid?”
“Ach, Johan,” verzuchtte ze, “vijfentwintig jaar op een tochtige straathoek staan roken is niet goed voor je stem.”

– die demonische lach. Gek word je ervan. Tot brakens toe moet ik ernaar kijken en luisteren. Het is sterker dan ik. Ik zou me ervoor willen afsluiten, maar ik kan het niet. Steeds weer word ik ernaar toe gezogen. Die hoge uithalen die door mijn merg en been snijden. En dan de switch naar de lage tonen. Mijn onderbuik wordt aangeboord. Afschuwwekkend, maar o zo intrigerend. Franco kan er wat van. Ik heb kippenvel –

Weer walgde ik.
“Wat heb je toch?” vroeg Muriël.
“Oh, niks,” loog ik.
“Gaat het wel goed met jóú?”
“Ja hoor. Ik heb mezelf altijd een beetje fit weten te houden door de jaren heen. Als ik de kans krijg, doe ik mijn push-ups en sit-ups. Of ga ik hardlopen. Als het maar even kan, ga ik elke dag minstens een half uur rennen. Dat heeft me al die jaren fit gehouden.”
“Je werk zal ook wel de nodige lichamelijke inspanning vergen.”
“Jij kunt lekker blijven liggen als zo’n kerel op je tekeer gaat,” dacht ik. Maar ik zei: “Er is een hoop sjouwwerk.”
“Hoe bevalt dat?”
“Simpel sjouwwerk, daar ben ik goed in. Er worden nogal wat kratten geleverd. En waarschijnlijk is het goedkoper om mij alles te laten opstapelen dan het over te laten aan een chauffeur of puber. De mensen in de super kijken een beetje op me neer, maar ik vind het niet erg.”
“En wat doe je dan in je vrije tijd?” Het leek wel of Muriël alles wilde weten.
“Vaak ga ik na de ochtenden in de supermarkt naar het park. Daar zijn de vogels en de eenden die me graag zien komen.”
“Kun je wel rondkomen van het loon?” Werd ik hier nu uitgehoord of hoe zat dat?
“Ach weet je, soms vind ik wel eens brood in de restantenbak van de super. Dat gebruik ik om de eendjes mee te voeren. Maar zelf eet ik er ook mijn buikje van rond. Dat spaart me dan weer een dure avondmaaltijd uit. En het geld dat ik ermee bespaar, dat zet ik dan weer opzij.”
Ik vertelde maar niet dat ik aan het sparen was voor een etentje in een restaurant en een bezoek aan de bioscoop. Ik was van plan Muriël te vragen te stoppen met op straat werken. Als ze dat zou volhouden, had ik mijn spaarcenten en een leuke avond.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Het vuur ontketend (2)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 07:03

Wasem kwam van het dak. De felle ochtendzon scheen op de zwarte pannen. Het leek wel of het dak in brand stond. De waterachtige stralen gaven het een spookachtige aanblik.
Ik moest iets gaan doen. Werk zoeken, bijvoorbeeld. Je kunt wel thuis blijven zitten, maar wat schiet je ermee op?
Mijn voordeur deed ik niet eens op slot. Op straat was het een drukte van belang. Auto’s passeerden, fietsers reden over de natte straat en voetgangers stapten driftig voor zich uit met geheven paraplu.
“Waar vind ik een baan?” vroeg ik me af. “Was het wel verstandig geweest dat ik alle ondersteuning heb afgeslagen?”

De deur van café ‘De Lamme Goedzak’ klemde als vanouds. Ik zette mijn schouder ertegenaan en duwde.
“Johan!” riep Rein van achter de toog. Ik stak mijn hand op. “Je hebt je weg weer hiernaartoe gevonden?”
“Het duurt niet lang meer,” zei ik.
“Hoe bedoel je?”
“Ik moet mijn oude leven weer oppakken, Rein. Ik heb geld nodig.”
“Dat wordt werken.”
“Er zit niets anders op. Ik wil niet nog eens meemaken wat ik heb moeten doorstaan.”
“Wat zoek je?”
“Geen idee. Als het maar betaalt. Heb jij niet wat voor me te doen?”
“Je weet dat het in de horeca moeilijk gaat, Johan. Op zich heb ik zat te doen, maar ik kan je niet betalen.”
“Het zijn slechte tijden. Ik heb veel gemist.”
“Ik weet via een vriend dat de kliniek schoonmaakpersoneel zoekt. Maar dat is niet echt iets voor jou, denk ik. Het is eerder vrouwenwerk. Probeer het eens bij de supermarkt op de hoek.”
“Hebben ze daar een vacature?”
“Vast wel.”

Zonder er echt bij na te denken liep ik naar de supermarkt. Het was nog vroeg en het enige volk dat er binnen was leek met dezelfde vaart weer naar buiten te willen. Alsof niemand tijd had om te doen waarvoor ze hier waren. Willekeurig allerlei producten in je mandje gooien is geen boodschappen doen; dat is inladen.
“De mensen weten niet meer wat tijd is. Dat leer je wel als je er teveel van hebt,” dacht ik.

Tegen het kantoortje van de bedrijfsleider stond een bordje met daarop de tekst: ‘Spiegelaars en magazijnbedienden gevraagd.’ Ik klopte aan en een kerel van ergens begin dertig deed de deur open.
“Hallo.” Hij nam me snel op van top tot teen. Waarschijnlijk om te beoordelen of ik een lastige klant was. “Kan ik iets voor u doen?” Zijn lach leek gemeend en aardig. Misschien iets te professioneel.
“Ik vraag me af of de vacature nog open staat en wat voor werk het betreft.” Met een knik naar het bordje maakte ik duidelijk wat ik bedoelde. Mijn raadgever had me verteld dat ik niet te nors en eenzelvig moest zijn, dus voegde ik er aan toe dat de functie me leuk leek. En dat ik niet wist wat spiegelen was.
“Ah, dan kom je vast voor de magazijnbediende.” Het viel me meteen op dat ik binnen een enkele zin van ‘u’ naar ‘je’ was verworden. Het zou wel te maken hebben met gezagsverhoudingen en dergelijke. Die dingen snapte ik toch al niet, dus ik stoorde me er ook maar niet aan.
“Ja, ik ben een harde werker en ik vind geen enkele klus vervelend.”
Hij nam me weer op. Dit keer keurender. “Kom even binnen, dan krijg je van mij een kop koffie en dan hebben we het erover.”
Aan het tafeltje had ik goed zicht op de hele winkel. De bedrijfsleider – het bordje op zijn bureau zei me dat hij ‘districts manager’ was – ging door een andere deur en liet me alleen. In de winkel zag ik twee kassameisjes en een aantal ouderen. De meisjes verveelden zich en de bejaarden bekeken producten.

– en vol van zweet. “Ik heb dat ouwe kutwijf een mes onder d’r neus gedouwd. Moest je ’s horen hoe ze schreeuwde. Ze verzette zich niet eens. Weet jij dat je niet eens hard hoeft te duwen als je de punt van een scherp mes door een buikwand heen wilt drukken?” Franco vertelde. Hoe meer details hij prijsgaf, hoe meer de bobbel in zijn broek groeide. Hij deed geen enkele moeite om zijn opwinding te verbergen. Elke keer zei ik in mijn hoofd hetzelfde zinnetje als hij zijn verhaal in geuren en kleuren deed: “Ook hij gaat een keer dood, ook hij gaat een keer dood, ook hij gaat een keer dood …” En toch had –

De manager keerde terug met koffie en een formulier. Na wat uitleg over de functie, het salaris en een proeftijd, vroeg hij me naar mijn beweegredenen om te solliciteren. Ik hoefde hem niks te vertellen over mijn verleden, maar wilde niet op verkeerde voet beginnen. Het gesprek liep vlotjes en was bijna prettig te noemen.
“Ach, ik ben een man met nogal wat bagage. Dat betekent dat ik veel heb meegemaakt en overal en nergens heb gezeten. Deze baan lijkt me een goed begin om me hier in de buurt te settelen. Om zo een nieuw leven op te bouwen. Met een schone lei beginnen, noemen ze dat.” Met een lachje knikte ik naar het pas schoongemaakte whiteboard in de kamer.
Het gezicht van de man betrok. Je kon zien dat hij popelde om te vragen wat ‘mijn verleden’ zoal inhield, maar hij deed het niet. Ik zou hem rustig van alles hebben verteld verteld; het kon me niks boeien. Als hij het hier niet mee kon doen, dan ging ik wel verder. Klootzakjes zoals hij hebben niks meegemaakt.
“Nou, het gaat me niet om ’s mans verleden, zei mijn vader altijd, maar om zijn inborst.” Hij stak zijn hand uit naar me. “En mijn vader heeft deze zaak groot gemaakt. Welkom bij onze club.”
Ik schudde de hand en had een baan. Zomaar. De volgende dag om half acht moest ik me melden bij Ton, de magazijnmanager.

– wit weggetrokken. De aders in zijn ogen zijn rood. Knalrood. Zie ik het nu goed? Loopt er een straaltje sputum uit zijn mondhoek? Franco wrijft zijn handen. De engel staat nietsvermoedend in een hoek van de doucheruimte. Het licht is beduimeld. Van de zes peertjes schijnen er nog maar twee. De engel draait zijn naakte lichaam met zijn rug naar Franco. Ik weet wat er gaat komen. Weg moet ik voordat –

Op weg naar buiten hoorde ik de klaterende lach van een van de kassameisjes. Ik keek om en zag dat ze verleidelijk haar hoofd in haar nek gooide, zwaaiend met haar pijpenkrullen. Echt zo’n aangeleerd maniertje om de jongens op te geilen. De tatoeage in haar nek maakte me blind van razernij. Waarom doen die grietjes dat toch? Ik voelde mijn hand samentrekken, maar ik werd afgeleid. Ik hoorde de zwerver bij de deur.
“Hé man, ik snap het wel.” Had hij het tegen mij? Hij knikte naar de kassa’s. “Die grietjes, godverdomme…” En alsof er verder niks aan de hand was, keek hij langs me heen.
“Huh? Zei je wat?” Maar er kwam geen woord meer uit de man.
“Wat een kloterij allemaal,” mompelde ik. Om niet meteen de indruk te wekken dat ik een half afgeschreven alcoholist zou zijn, ging ik naar een andere supermarkt om een kratje bier en wat te eten te halen. Thuis dronk ik in stilte tot het licht uitging.
“Hoe zou het zijn met die zwerver in het steegje naast de winkel?” was mijn laatste gedachte. “Hoe zou die het hebben vannacht?” Vanaf toen wist ik niets meer.

De volgende dag kwam ik aan bij de supermarkt. Het was er een drukte van belang. Ik had dat niet verwacht. Er stonden verschillende politieauto’s en een deel van de steeg was afgezet met lint.
“Let er maar niet teveel op, Johan.” Een man kwam met uitgestoken hand naar me toe. “Ik ben Ton. Welkom. De drukte buiten zal zo wel over gaan en dan hebben we genoeg te doen.”
De rest van de dag merkte ik weinig van de consternatie buiten. Toen ik klaar was met werken, was alles weer als vanouds. Alleen de zwerver was verdwenen. Ik had hard gewerkt en voelde mijn lijf. De mensen in het magazijn hadden eerst vreemd naar me gekeken tot ze me zagen pezen. Toen snapten ze wel wat ze aan me hadden.

Ik sloeg de weg in naar ‘De Lamme Goedzak’. De deur klemde als vanouds, maar het kon me niet stoppen. Om meerdere redenen had ik een biertje wel verdiend, dacht ik zo. Het enige waar ik aan moest blijven denken was die zwerver. Die arme zwerver.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Het vuur ontketend (1)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 07:02

Het grote hek sloeg achter me dicht.
“Potdomme, dit lijkt wel een klassieke scène uit een slechte film.” Ik dacht het bijna hardop. Ondertussen dacht ik bijna altijd hardop. “Daar sta je dan, Johan. En daar ga je. De vrijheid tegemoet.”
Langzaam liep ik weg van het hek en het gebouw dat erachter stond. Ik had niet eens het idee dat ik iets vertrouwds achterliet.

“Verende tred, zo noemen ze dit toch?” zei ik, terwijl ik in de richting van de bushalte liep. Aan het hokje hingen posters die reclame schreeuwden voor producten die ik niet kende.
Bij de bushalte stond een man met een lange regenjas aan. Op zijn hoofd droeg hij een geruite boerenpet. Dat ze nog bestonden. De man keek mij aan. Ik zette mijn weekendtas op het bankje en stak een sigaret op. Die smaakte. Een koude novemberwind sneed door mijn te dunne jas.
“Hij is laat,” zei de man.
“Wie?” vroeg ik.
“De bus.”
“Ik heb alle tijd.”
De man antwoordde niet meer. Daar kwam de bus. De man stapte in, liet zijn rode strippenkaart stempelen en liep door naar de invalidenplaats.
“Waar moet u heen?” vroeg de chauffeur, terwijl hij met zijn stempel zwaaide.
“Geen idee,” zei ik. De buschauffeur keek raar op. “Doe maar naar het centrum.”
“Heeft u een kaart?”
“Nee.”
“Dat is dan drie twintig.” Hij scheurde een kaartje van zijn blokje af, legde die neer en stempelde hem af.
“Geld.” Ik graaide in mijn broekzak en vond de vijf briefjes van tien. Ik pakte er een van het stapeltje en gaf die aan de chauffeur. Een briefje van vijf en wat losse muntjes kreeg ik terug.
“Bedankt.” Iets verderop was een plekje vrij. De bus ging rijden. Ik zette mijn tas op de bank en ging ernaast zitten. Vlak achter de boerenpet.

Hier herkende ik het. We kwamen in het centrum. Ik drukte op het knopje. Niet veel later stopte de bus. Ik stapte uit. Een miezerregentje was begonnen. Met een zwaai hing ik de weekendtas over mijn schouder.
“Goed. Dorst.” Ik keek om mij heen het plein rond. “Waar is ook weer … ? O ja, daar.”
Ik passeerde mensen. Mensen passeerden mij. Het deed me niets. Ik voelde me opgelucht, maar ook wat wezenloos. De regen was weer gestopt en de zon scheen nu. Ik had nog iets meer dan zesenveertig euro.

– Franco had spullen binnen weten te laten smokkelen. Hij deed zich eraan tegoed. Wat leek op een gewoon sjekkie, zat boordevol ander spul. Het maakte hem helemaal gek. Ik heb nog nooit iemand zo door het lint zien gaan. Hij schopte en sloeg zijn slachtoffer. Koert was wekenlang uitgeschakeld. Hoe ik het voor elkaar kreeg, weet ik niet, maar ik wist bij Franco uit de buurt te blijven –

De deur klemde. Ik zette mijn schouder ertegenaan en duwde. Zuchtend ging hij open. Het café was grotendeels leeg. Aan een tafeltje zat een jong stelletje zachtjes te praten. Er klonk een Nederlandstalig lied door het lokaal. Achter de toog stond Rein. Hij was ouder en dikker geworden.
“Nee maar!” riep hij. “Wie we daar hebben? Als dat Johan Huiskamp niet is! Goed je weer te zien.”
“Het genoegen is geheel wederzijds,” zei ik. Hij kwam achter de toog vandaan en sloeg me op de schouders. We keken elkaar aan en knikten.
“Biertje?”
“Het is nog wat vroeg, maar vooruit.”
Rein ging weer achter zijn toog en deed daar zijn werk.
“Hoe staan de zaken hier?” vroeg ik.
“Alles is minder,” was zijn antwoord. Hij zette een pilsje voor mijn neus. “Maar ik mag nog niet klagen.”
“Het is hier wel stil.”
“Ja jongen, de mensen blijven weg. Het begon al met die euro. Toen gingen ze allemaal thuis zitten zuipen. Maar gelukkig heb ik genoeg vaste klanten om het hoofd boven water te houden.”
“Mooi. Een café als dit is toch een soort thuis.”
“Vroeger was alles beter,” zei Rein.
“Dat durf ik niet te beamen.”
“Wat ga je doen?”
“Geen idee nog,” zei ik. “Eerst maar eens wat zaken op orde brengen.”
“Johan! Jij hier? Hoe gaat het met jou?” klonk plots een stem naast mij. Ik keek en was niet eens verbaasd.
“Muriël.” Ik heb dat altijd een belachelijke naam gevonden.
“Lang niet gezien, zeg! Waar zat je al die tijd?” Het leek of haar stem oprecht opgetogen was.
Ik haalde mijn schouders op.
“Je bent toch niet weggevlucht uit angst om dingen te moeten goedmaken?”

– Kon ik iets goedmaken? Kan ik überhaupt nog iets goedmaken van wat ik in mijn leven allemaal fout heb gedaan?
Franco. Kokhals. De liefdeloze manier waarop hij met seks bezig was. Obsessief. Het voor elkaar krijgen werd een doel op zich. Er kwam geen vrouw aan te pas. Als je vroeg of hij op mannen viel, keek hij je aan met een blik die verried dat hij aan het uitzoeken was wáár hij het bestek in je gezicht zou planten. Ik heb het nooit gevraagd. Je moet niets zeggen. Iedereen die iets zegt, heeft iets te verbergen. Dat weet ik nu. Maar vóórdat ik dát wist.
Ik heb ondertussen geboet voor Franco. Lang geboet. Lang genoeg geboet. –

Ik schudde mijn hoofd. “Jij zit nog altijd hier in dit café, Muriël?”
“Ja. Ik ben een hoop klanten kwijtgeraakt. Ahmed heeft voorlopig een nieuw meisje in het huis gezet en ik moet op straat werken nu. Dat is wel even wat anders.” Er zat lippenstift naast haar mond. “Tegenwoordig moet ik iedere avond aan de bak om de kost te verdienen.”
“Hoe is het met je kind?”
“Kimberley is ondertussen alweer veertien. Het wordt een mooie meid. Ik heb een boel met haar te stellen. Eigenlijk moet ik veel meer thuis zijn om haar op te vangen, maar ’s avonds ben ik aan het werk.”
“Kinderen.”
“Johan? Wil je ’s kijken hier in mijn hals? Er zit daar iets, volgens mij.”
Ze trok haar blouse wat opzij. Ik legde mijn handen rond haar hals. Zo strak als haar vel op haar gezicht was, zo afstotelijk waren de rimpels en plooien in haar nek. Ik walgde van haar aanblik. Onmiddellijk voelde ik een neiging om haar keel dicht te knijpen, maar ik kon mij beheersen.
“Wat is er, Johan?” vroeg ze.
“Niets.”
“Jawel, ik merk het aan je.”
“Het is niets. Je deed me even aan iemand denken.”
“Ach zo.” Ze schikte haar kleding. “Jij nog wat drinken?”
“Nee. Ik moet gaan.”

De sleutel kraakte in het slot. Er was niet veel veranderd. Langzaam opende ik de deur, alsof ik verwachtte dat er iets bijzonders achter zou zijn. Dat was er niet. Alles zag er nog hetzelfde uit als jaren geleden toen ik het huis had achtergelaten.
Ik gooide mijn tas op een stoel in de gang. Mijn jas hing ik op de kapstok. Ik liep naar de woonkamer en plofte neer in de luie stoel. In huis was het stil. Ik sloot mijn ogen. Om mij heen klonk geen geluid. “Overal waar ik ben is het stil. De stilte wordt zo langzamerhand een voorwaarde voor mijn omgeving.” Ik luisterde naar niets. Toen ik weer om mij heen keek, was het buiten al langzaam gaan schemeren.
“Ik heb zin in een biertje.” Ik stond op en ging naar de keuken. In de ijskast stond nog wat, maar het was allemaal ver over de houdbaarheidsdatum.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

28-07-2011

Het zeepverhaal – de oorsprong

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 21:35

Iemand bij FOK! (tuvokki) kwam in de zomer van 2007 op het idee om een soap-column te beginnen. We verzinnen een verhaal en een zooi karakters, en dan schrijven we iedere week gezamenlijk één deel van het verhaal. Fantastisch idee. Maar er gebeurde aanvankelijk niet veel mee. Dat werd in 2011 iets anders.

(more…)

• • •
 

22-05-2011

SOA:p (1936) (Slot)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 20:18

Vorige keer in ‘SOA:p’:

Leopold heeft een rolladetang ingeslikt. Gelukkig komen de hulpdiensten nog net op tijd. Willy drinkt wat veel gin-tonics en moet nogal overgeven. Dat vindt Astrid niet leuk; zeker niet over haar nieuwe nachtjapon. Bo heeft jeuk aan die plasbuis. Barman Ter Ziele heeft het ook niet gemakkelijk. De vishandel van Van der Tong doet goede zaken, maar het vuur staat de eigenaar na aan de schenen. Sjaak doet een regendans die Albert erg dun doet poepen. Anita en Tineke proberen het aloude gebruik van fistfucken eens uit, maar vergissen zich in elkaars anus. En dan is daar nog Tinus. Als dat maar goed gaat!

(more…)

• • •
 

15-05-2011

SOA:p (381) – ‘Soppen’

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 21:23

Vorige keer in ‘SOA:p’:
Sjaak koopt een biologische bos wortelpeterselie met wurmen erin. Bo doet zijn eerste heteroseksuele ervaring op, terwijl Anita haar teennagels lakt. Voorts heeft barman Van der Ziel een lastige aandoening aan zijn linkeroor, waardoor hij de noodkreet van zijn vrouw Pruttie niet hoort. Het onechte kind van Tinus blijkt een negertje te zijn, dat door niemand wordt geadopteerd. Tineke ondergaat een tepelcorrectie. Leopold heeft tijdens zijn pelgrimstocht naar Talinn een stormachtige relatie met de plaatselijke heilsoldate. Albert kakt zijn broek vol.

(more…)

• • •
 

09-05-2011

SOA:p (47) – ‘Kleffe boel’

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 04:58

Vorige keer in ‘SOA:p’ :
Astrid heeft haar tenenkaas laten verwijderen, terwijl Tineke snode plannen maakt. Daarnaast blijkt Leopold de vader te zijn van het nog ongeboren kind van Nicolien. Tevens zoekt Sjaak naar het geluk des levens. Zomaar. Een stinkend zaakje, dat is wel duidelijk. Dat belooft wat.

(more…)

• • •
 

22-04-2011

SOA:p (1) (piloot-aflevering)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 21:58

Uitleg: in juni 2007 oppert columnist tuvokki het idee om met alle columnisten gezamenlijk een soap te schrijven. Goed idee, maar er kwam even niets van terecht.
Uw eigen bazbo nam razend enthousiast het voortouw. Hij ontwierp een locatie, personages en een duister plot.
Hieronder zijn pilot-aflevering uit 2007, die door alle columnisten werd afgewezen. Gelukkig maar. Maar wordt vervolgd!

(more…)

• • •
 

14-08-2008

bazbo’s verklaring (kassameisje)

Filed under: Publicaties voor FOK! - overig — bazbo @ 01:00

Oké,

We schrijven het jaar 2007, en we bevinden ons ergens in mei of juni. Het is de tijd dat er iedere dag één column geplaatst wordt op de VoorPagina van FOK!. Door uitval van een paar vaste columnisten vallen er gaten in het rooster. We kunnen onder leiding van eindredacteur TheGrandWazoo dúsdanig schuiven, dat de hele week gevuld is, behalve de zondag.
Dan doet tuvokki zijn voorstel voor een vervolgverhaal. Een heuse soap op FOK! Na een hoop heen-en-weer brainstormen ontwerpt tuvokki de hoofdlijnen voor ‘Regensburg’. Iedereen is enthousiast, maar na twee afleveringen wordt het volledig ’t kindje van tuvokki en mij. We plaatsen in totaal vijf afleveringen. De eerste vier worden slecht gelezen en de reacties zijn negatief. De eindredacteur twijfelt. Dan komen tuvokki en ik met de vijfde aflevering en TheGrandWazoo vindt hem zó goed, dat hij toezegt dat er vierentwintig afleveringen geplaatst mogen worden en dán kijken we wel verder.
Tuvokki en ik zijn enthousiast en we maken binnen een dag of tien nóg vijf extra afleveringen. De vakantieperiode komt er aan en die moeten we zien te overbruggen. Inmiddels is de vijfde aflevering van ‘Regensburg’ verschenen en wederom: lage kijkcijfers en bedroevende reacties.
TGW overlegt met boven. Het oordeel is onverbiddelijk: stoppen met die soap. Tuvokki en ik zijn teleurgesteld, zeker omdat we op basis van de toezegging nog zo hard hebben gewerkt aan de nieuwe afleveringen die nu niet meer geplaatst gaan worden, maar we kunnen leven met de uitleg. De lezers vinden het gewoon niet leuk, dus laten we iets nieuws verzinnen.
In een post in het columnistenforum legt [de grote FOK!baas] Danny het nog eens uit en erachteraan zegt hij: “Wie zit er trouwens te wachten op dit soort literaire diarree?”

Deze uitspraak maakt tuvokki en mij furieus.
We vinden dat verhalende columns – noem ze ‘literaire diarree’ – een wezenlijke plaats verdienen en in moeten nemen op de VoorPagina van FOK! We gaan alles op alles zetten om dát te bereiken.
Vanaf dat moment plaatsen we zelf alleen nog maar literaire diarree, zo nemen we ons voor. Tuvokki houdt dat heldhaftig vol tot op de dag van vandaag; ik zit anders in elkaar en moet steeds op zoek naar nieuwe vormen, maar blijf overwegend trouw aan ons voornemen.

Wat ‘Regensburg’ in ieder geval wél oplevert, is dat tuvokki en ik ontdekken dat wij samen ontzettend goed en efficiënt kunnen schrijven. We vullen elkaar op een heleboel vlakken aan en de samenwerking is vlot en subliem. Zonder aarzelen spreken we af dat we dóór gaan.
In een poep en een scheet schrijven we een nieuw verhaal. Tuvokki doet het plot en de venijnige wending; ik lucht de boel op met dialogen en onzinnige woorden. ‘Automechanisch’ noemt tuvokki het.
“Wat doen we er nu mee?” is de volgende vraag. Tuvokki komt met een gewaagd plan.

“We sturen het in als submit onder een andere naam, en dan kijken we of het eruit wordt gevist. Dan schrijven we een nieuw verhaal en proberen we het nog eens. We wachten af hoe lang het duurt tot we worden gevraagd om bij de columnistenploeg te komen.”
We beraden ons op het profiel van deze ‘andere naam’, de kloon. In een paar dagen tijd bouwen we aan het karakter van een jonge vrouw. Ik heb zojuist een luchtig verhaaltje geplaatst over de caissière van mijn supermarkt en tuvokki is ook al bezig met iets dergelijks, dus dat onze kloon een kassameisje moet zijn, staat al vroeg vast.
Tuvokki maakt de kloon aan. Ik krijg al gauw ook de gegevens, zodat ik stukken kan plaatsen en reacties kan geven onder kassameisjes naam.

Helaas is TheGrandWazoo ondertussen niet meer onze eindredacteur. Superworm neemt tijdelijk zijn taak over, en hij pikt ‘Automechanisch’ er onmiddellijk uit. Het wordt geplaatst als submit en krijgt goede reacties.
Ik schrijf een tweede verhaal, waarin kassameisje langs een bouwput loopt, haar enkel verzwikt en door een stoere bouwfucker een bouwkeet in wordt gelokt. Aan het eind dringt deze lompe werksman zich nogal op en vóórdat kassameisje zijn hersens inslaat met een koevoet, spreekt ze voor het eerst de woorden: “Kijk, dan haak ik af.” Het verhaal staat op een servertje van tuvokki, dat jammer genoeg de geest geeft vóórdat het stuk ingestuurd kan worden. “Kijk, dan haak ik af,” blijft echter een sleutelkreet in de verhalen van haar.

Superworm wordt vaste eindredacteur (augustus/september?) en mij staat bij dat één van zijn eerste acties is om kassameisje te vragen als vaste columniste. Dat weigert ze natuurlijk. Wél blijft ze verhalen insturen, die bij de lezers wisselend worden ontvangen: de één vindt het helemaal niets, de ander vermaakt zich kostelijk.
Ondertussen misdragen tuvokki en ik zich op MSN in gesprekken met superworm. We voeren hele conversaties en stippen terloops de nieuwe bijdrage van kassameisje aan. Om een lang verhaal kort te maken: we naaien superworm nogal op om haar verhalen toch maar vooral te plaatsen.

Superworm vraagt kassameisje voor een tweede keer als vaste columniste en deze keer hapt ze toe.
Tuvokki en ik vieren in stilte feest: literaire diarree op de VoorPagina.
Tuvokki krijgt een pm van Danny: “Is kassameisje een kloon van jou?”
Tuvokki antwoordt: “bazbo en ik schrijven samen onder de naam kassameisje verhalen. Mogen we de eindredacteur nog een tijdje voor de mal houden?” Danny gaat akkoord.
Tuvokki ontwerpt het ‘plaatje’ van kassameisje: de kreet ‘My Litle Pony’ over een achtergrond van de atoombom.

Ondertussen beginnen we ‘signalen’ uit te zenden. Ik zet verborgen aanwijzingen in mijn verhalen en in kassameisjes verhalen zitten verwijzingen naar mij.
De allergrootste grap is kassameisjes verhaal ‘Hij is lief voor mij’. Aanvankelijk wilde ik het plaatsen als eigen column van mijzelf. Het leek me leep om eens vanuit een stagiaire bij mij op het werk iets over mijzelf te schrijven. Over hoe geweldig ze me vindt. Ik legde hem aan tuvokki voor en die zei dat het wel iets voor kassameisje was. Het kostte niet veel tijd om de bewonderde man in kwestie héél iets te veranderen zodat ikzelf onherkenbaar zou zijn. Kassameisje plande hem in, en nog geen dag later kreeg ik een MSN-bericht van superworm: “Hee bazbo, moet je kassameisjes laatste bijdrage zien; het lijkt wel of ze het over jóú heeft!” Wat superworm niet wist, was dat het ook écht over mij ging. U begrijpt dat we achter de schermen dubbel lagen.

Op 1 oktober 2007 ontmoet ik tuvokki voor het eerst in levende lijve. Tijdens een etentje in Eindhoven bepalen we de verdere strategie rondom ons eigen duivelinnetje kassameisje. TheGrandWazoo is later op de avond óók aanwezig, maar hem vertellen we niets, ook al maken we een flink aantal toespelingen.

Tuvokki begint vanaf dan in het columnistenforum met linke grappen. In een post van kassameisje in het forum schrijft hij ineens iets dergelijks als: “O ja bazbo, laten we inderdaad eens iets afspreken.” Plotseling krijg ik allerlei pm’s van collegacolumnisten in de trant van: “Zo? Stiekem daten met kassameisje?”

In een MSN-gesprek met superworm vertelt tuvokki dat ik kassameisje in levende lijve heb ontmoet. Prompt krijg ik bericht van superworm en hij daagt mij uit tot het schrijven van een verslag van de ontmoeting. Ik maak het verslag daadwerkelijk en plaats het onder de titel ‘Geheime ontmoeting’ begin januari 2008. De reacties zijn ongemeen goed en leuk. Niemand weet dat ik alles van begin tot het eind uit mijn duim heb gezogen.
Priscilla heeft dan al meegewerkt aan de sinterklaas- en de oudjaarsspecial. Ze bouwt een heuse schare fans op, maar er is ook nog steeds een groep die het niets vindt. Een enkeling roept zelfs dat ze een in damesondergoed verklede kerel is, maar niemand neemt dat serieus.

Dan, rond februari en maart 2008, krijgt tuvokki het druk in zijn persoonlijk leven. Hij stopt tijdelijk met het schrijven van columns, maar wil wel tijd vrij blijven houden voor kassameisjeverhalen. Het is echter niet anders, en het duurt niet lang of zelfs zijn bijdragen aan kassameisje beperken zich. Hij maakt nog wel wat opzetjes of bewerkt enkele verhalen die bijna af zijn, maar echt veel kan hij tot zijn grote spijt niet doen. Ik doe mijn best en blijf me fanatiek verplaatsen, maar het eind komt in zicht.

Langzaam beginnen we ons te beraden op het einde. Pris’ laatste column moet alles verklaren, maar moet ook de allermooiste ooit worden. We besluiten om langzaam toe te werken naar haar afscheid.
De wisselende thematiek, de wisselende stemming in haar verhalen helpen ons. Het ene moment is ze lief en bezorgd om de mensen om haar heen, het andere moment spant ze mensen voor haar karretje of is ze ronduit extreem gewelddadig. Er is iets mis met haar.
Dan wordt ze ziek. Voorzichtig vertelt ze zijdelings over haar hoofdpijn. In het columnistenforum heeft ze het over ‘onderzoeken’. Ik wens haar openlijk veel sterkte met haar strijd, hetgeen veel vragen oproept (ik krijg nogal wat pm’s van collegacolumnisten).

Ondertussen heeft superworm in zijn laatste dagen als eindredacteur een klooncheck gedaan en hij ontdekt dat ik kassameisje ben. Hij zegt dat hij het werk van haar erg leuk vindt en wenst me succes bij het verdere kassameisjewerk.
Begin juli lekt her en der uit wie kassameisje is. Lezers weten van niets, maar de nieuwe eindredacteur en de ouwe én Danny zetten druk erop. Ze vinden dat het niet kies is dat kassameisje dood gaat. Dat is spelen met emoties van lezers, vinden ze, en dus mag het zo niet doorgaan.
Ikzelf vind het zieke einde (er komen ook posts in het columnistenforum dat ze zo ziek is) heel mooi. We hebben hier al een half jaar naar toe gewerkt. De wisselende stemmingen en sferen, het harde geweld, de heftige seks, de plotse emoties, het hoorde bij haar nedergang. Zoals we hardop dachten: “De kanker in haar kop maakt dat ze gek is geworden. Ze weet het verschil tussen werkelijkheid en fantasie niet meer; ze vraagt zich af of die heftige seks en al dat extreme geweld nu echt gebeurd is of dat ze het verzonnen heeft. Ze kiest ervoor om niet geopereerd te worden. Sterker nog: omdat ze niet wil lijden, vraagt ze om actieve euthenasie.”

Aanvankelijk komen we er niet uit.
Echter, het is ons de rel niet waard en dus besluiten we dat we de spanning wel opvoeren, maar dat in het laatste verhaal blijkt dat kassameisje het zich allemaal ingebeeld heeft.
Superworm schrijft de basis van het verhaal ‘Nu Niet’, waarin ze in een CAT-scanner gaat. De keer erop krijgt ze de uitslag (in het verhaal ‘Rotkop’), maar dat blijkt later een verzinsel.
‘Rotkop’ wordt geplaatst, mét spannend eind (zonder kanker), en dan is het laatste deel ‘Kijk, dan haak ik af’ inmiddels ook al af. Inderdaad, in het verhaal blijkt dat kassameisje alles verzonnen heeft. Ze kiest ervoor om te leven op een óngecompliceerde manier zónder wilde fantasieën. Het is haar allerlaatste column, waarin ze emotioneel afscheid neemt en vertelt over haar fantasieën en hoe die haar leven beheersen. Ze beseft dat ze in een fantasiewereld heeft geleefd. Alles wat ze geschreven heeft, is verzonnen. Nu kiest ze ervoor om een werkelijk leven te gaan leiden en dus moet ze stoppen met schrijven. Haar laatste zin is, hoe toepasselijk: “Kijk, dan haak ik af.”

Het laatste deel ‘Kijk, dan haak ik af’ is geplaatst op woensdag 13 augustus 2008.

Heb je er achteraf spijt van?
Het enige dat ik betreur is dat ik op een aantal momenten superworm zo staalhard heb voorgelogen. Hij heeft zijn werk als eindredacteur zó goed gedaan; eigenlijk verdient hij het niet om zo grof misleid te worden. We hebben gesold met zijn integriteit en achteraf ben ik daar niet trots op.
Ik heb echter geen enkele spijt dat we het project ‘kassameisje’ ooit zijn begonnen. Ons doel was: literaire diarree heeft een essentiële plaats op de VoorPagina, omdat literaire diarree het verdient. Dat doel hebben we bereikt. Literaire diarree HEEFT INMIDDELS ÉCHT een wezenlijke plaats veroverd bij de columns en is niet meer weg te denken.

En: hoe gek het ook moge klinken: in de loop van de tijd dat ik meehielp met het schrijven van kassameisjeverhalen, ben ik meer en meer van Priscilla gaan houden. Genoeg om te mogen verklaren dat ze, hoe onwaarschijnlijk het ook lijkt, ondanks alles toch een afsplitsing van mijzelf is.

Groet,

bazbo
Apeldoorn, augustus 2008

Naschrift:
De geest van kassameisje heeft nog enige tijd rondgespookt door mijn eigen verhalen op FOK!. Zo is daar het verhaal De man en zijn fluit en in het bijzonder het verhaal Ik moet kakken.
De invloed van Wouter (tuvokki) op mijn schrijfstijl is enorm: niet langer slechts absurde vertellingen en dromerig gezwijmel, maar ook zijn er de plots gewelddadige wendingen en bruuske taal. Weer wat geleerd.


Apeldoorn, augustus 2019

• • •
 
« Vorige paginaVolgende pagina »