bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

11-07-2008

De oorlog? Me reet! – Dodenherdenking 2007

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2007 — bazbo @ 22:57

GrandWazoo
Voor de gelegenheid hadden TheGrandWazoo en bazbo ieder een column gemaakt…



“Wie van jullie opa’s of oma’s hebben nog in het verzet gezeten?”, vroeg meester Joep van groep 8.
Twee vingers schoten de lucht in.
“Mijn opa heeft nog eens een Duitser van de brug geduwd,” riep Ron enthousiast, terwijl hij zijn onderarm overdreven ondersteunde.
“En mijn oma kreeg de loop van een geweer tegen haar slaap aan. De mof vroeg haar waar de onderduikers waren, maar ze deed net of ze doof was,” voegde Kevin er aan toe.

De klas luisterde met ingehouden adem naar de avontuurlijke en ietwat fantasierijke verhalen van de kinderen. Kreten als “moffen” en “vieze, smerige Pruisen” vlogen door het klaslokaal. Ondertussen scheen de flauwe lentezon door de stoffige en gelige gordijnen. De lente kon je ruiken door het raam dat half open stond. Ik hoorde vogeltjes fluiten en bouwvakkers luidkeels met de muziek op de radio meezingen, maar hoorde niet de kwetsende opmerkingen van mijn leeftijdsgenoten. Kwetsend, omdat ik een Duitse moeder heb van wie ik veel houd.
Ik was dol op de lente. De hele dag lekker buiten spelen en voetballen op het trapveldje met mijn vriendjes. Meestal speelde we Duitsland – Nederland. En als Duitsland won, dan was het schuld van die dikke moffen met hun “smerig voetbalspel”. Ik was ondertussen allang van het veld weggelopen om in het gras te gaan liggen, luisterend naar vliegtuigen van de militaire basis die naast ons trapveldje lag.
In de lente mocht ik tussen de middag van mijn moeder ook buiten eten en drinken. Verse karnemelk en broodjes kaas. Het smaakte in de buitenlucht zoveel beter. Maar de gedachte dat ik daarna weer naar school moest, gooide flink roet in het eten. Daar zou ik tijdens de eerste lentedagen opnieuw geconfronteerd worden met de vreselijke verhalen uit de Tweede Wereldoorlog.

“Mam, mag ik vanmiddag thuis blijven?”
“Nee, je moet gewoon naar school hoor … of voel jij je een beetje ziek?”
“Beetje wel, ja …”
“Je hebt zonet anders wel smakelijk je broodje opgegeten.”
“Ben ook niet echt misselijk of zo … ”
“Dan kun je ook gewoon naar school.”
Ik barstte in tranen uit. Had me al veel te lang ingehouden al die tijd. Ieder jaar weer kwam het terug, maar in de laatste klas van de basisschool leek alles veel harder aan te komen of in elk geval pijnlijker.
“Ze gaan straks weer praten over die stomme moffen, mam,” zei ik snikkend.
“Wie heeft het er dan over?”
“De kinderen in de klas en heel soms de meester.”
Dat was niet gelogen. Ook meester Joep kon af en toe zeer grof zijn als het om de ‘vijand’ ging.
“Was opa eigenlijk fout in de oorlog mam?”
“Nee, opa niet. Maar de vader van … nou ja, daar hebben het nog wel eens over. Je moet nu echt naar school.”

Die middag was ik in verwarring. Had mam nu echt gezegd dat er een familielid van haar kant wellicht fout was in de oorlog? Vreemd zou dat niet zijn; ze is immers Duitse. Ik begon me nu wel degelijk misselijk te voelen en met zware benen liep ik het schoolgebouw binnen. Het raam was gesloten en er kwam geen frisse lucht meer binnen. Kon nu dus geen vogeltjes of bouwvakkers meer horen. Op het bord stonden nog de jaartallen ’40-45′ met rood geschreven. Als je eenmaal op je plaats zat, mocht je niet meer naar de wc, tenzij je een vinger opstak en echt dringend moest. Ik zat links vooraan; lezen in een boekje viel veel te veel op. Geen enkele keus: ik moest en zou luisteren naar de vreselijke verhalen.

Die middag ging het over de concentratiekampen. Over de getto’s en de nationalisten, maar ook over de NSB’ers. De hele oorlog in een notendop. Ik hoorde niet meer de verwensingen richting Duitsers, maar luisterde naar het verhaal. Niet bepaald passioneel verteld; de leraar had er al een aantal jaren opzitten. Maar toch klonk het voor mij vers in de oren. Duidelijker en helder. Ik kon niet meer wegkijken of vluchten naar geluiden van buiten. Ik stond volledig in het nu.
Toen de middag om was, liep ik naar buiten, met al die informatie in mijn hoofd. Het enige wat ik kon uitbrengen was: “Heeft hier iemand van onze familie aan meegedaan?”

Een aantal weken later mochten twee kinderen op 4 mei een bloemenkrans leggen op het oorlogsmonument. De hele klas diende aanwezig te zijn. Van een afstandje keek ik toe hoe Paul en Kevin vol trots het boeket droegen.
Ik voelde me wat ongemakkelijk. Geen schuldbesef, maar de wetenschap dat de vader van mijn opa vroeg in de oorlog naar Rusland trok om daar zijn vrienden bij te staan. De wetenschap dat hij veel veldbrieven had nagelaten en amper wist van wat er wérkelijk gebeurde in de rest van de wereld, en wat het nationalisme écht inhield. Het was een man die liever naar buiten staarde en luisterde naar vogels en bouwvakkers. De realiteit ontsnapt aan het verlangen om vrij te zijn. Samen met zijn vrienden een ideaal nastreven, zo troebel en vaag.
Het volkslied werd ingezet en ik keek omhoog. De avondzon verdween achter een handjevol wolken.

bazbo

BazboHet ging thuis nergens anders over. Vooral aan tafel, onder het eten. Sowieso (überhaupt, an sich, ins Blaue hinein, es ist kaus bausen) kon ik er bij mijn lieve moeder geen speld tussen krijgen. Áltijd was ze aan het woord. Altijd. Knappe jongen die haar kon onderbreken en iets zinnigs kon zeggen waar ze naar luisterde.

De oorlog ligt als een grijze deken over mijn jeugd. Ikzelf ben van mei 1965. Mijn moeder is geboren op 30 januari 1933, de dag dat in Duitsland Adolf Hitler aan de macht kwam. Ik heb lang gedacht dat er enig verband bestaat tussen beide gebeurtenissen. Ik weet het nog steeds niet zeker. Mijn vader is van februari 1934. Mijn jeugd bestaat voor een groot deel uit het aanhoren van verhalen over de oorlog. Van mijn moeder, dan. Het gezin waaruit ze komt woonde destijds in Amsterdam. De verhalen gingen over het luchtalarm dat afging, dat ze in de schuilkelders moesten. Of dat er vliegtuigen overvlogen. Of dat er een bom viel. Straten verderop.
Papa hield meestal zijn mond. Hij zei niet veel.

In 1977 was ik elf of twaalf jaar. De film ‘Een brug te ver’ werd gemaakt. De film gaat over de brug bij Arnhem, maar werd gefilmd bij Deventer. Ik woon in Apeldoorn. Voor de film moesten grote zwermen bommenwerpers vliegen. Vanuit de klas konden we de vliegtuigen boven ons horen langs komen vliegen. Een reden voor mijn moeder om tijdens het avondeten te praten. En voor mijn vader om te zwijgen.

Dodenherdenking. Het hele jaar hoorde ik verhalen over de oorlog. Op 4 mei moest je je bek dicht houden. Twee minuten lang. En kijken naar de televisie. De Waalsdorpervlakte. Of een ander braakliggend terrein. Weet ik veel. Het zei me niks. En als de trompet begon te spelen, moest ik me altijd inhouden om niet keihard “Ivanhoe!” te roepen.
(Toen Ronald Giphart begin jaren negentig een verhaal publiceerde waarin hij tijdens dodenherdenking inderdaad “Ivanhoe!” riep, overstroomde een gevoel van herkenning mijn bliksem.)

En toen was mijn papa jarig. Dit jaar in februari. Hij werd 73 jaar oud. Er was ’s avonds niet veel bezoek. Ik was er wel. En ineens vertelde hij.
Over hoe hij als jongen van elf jaar oud met zijn kleine zusje vanuit Amsterdam naar Friesland werd gestuurd, om daar de Hongerwinter door te komen. Over hoe hij uiteindelijk bij zijn tante Rie in Appingedam in Groningen terecht kwam. Over hoe hevig er daar werd gevochten in 1945, toen de Duitsers zich terugtrokken. Over lijken in het Damsterdiep. Over de puinhopen in de straten. Over hoe hij werd geëvacueerd naar een boerderij dorpen verderop. Hoe hij na dagen weer terug moest lopen. Hoe dat ook weer dagen duurde. Hoe Appingedam er gehavend bijlag. Hoe de lijken in de straten lagen. Hoe het huis waarin hij woonde beschadigd was. Over de reis terug naar Amsterdam halverwege mei 1945. Over hoe hij de Sluisstraat inliep, terwijl daar nog diverse festiviteiten plaatsvonden. Hoe zijn vader hem vanaf het balkon begroette.
Het was een bijzonder verhaal, dat een heel nieuw licht wierp op mijn vader en mijn Dodenherdenking.

Mijn vrouw las het verhaal. En zij zei: “Mijn ouders hebben in de oorlog ook heel vreselijke dingen meegemaakt. Leeftijdsgenoten zien fusilleren, en zo. Daar praatten ze vroeger nooit over.”

Mijn god, dit is iets waar je juist wél over moet praten. Zo veel mogelijk. En over moet schrijven. Zoveel mogelijk. Hoe onbeholpen de column ook is.

mei 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post. | TrackBack URI

Leave a comment