bazbo – de wereld van Bas Langereis, het middelpunt der aarde

Bas Langereis leest u voor!

01-07-2008

Lang leve de staafmixer – een culi-column

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:16

De uitvinder van de staafmixer verdient een standbeeld. Wat een prachtig apparaat is het toch. Alleen al de vrouwelijke vormen doen mij het water de bek in lopen. In de winkel zie je ze in allerlei soorten en maten. Ze zijn verkrijgbaar in een strakke moderne vormgeving, maar ook met zachte rondingen. Ga hierbij uit van je eigen smaak.
Kies er een met een hoog vermogen (Wattage). Tachtig Watt is niets. Er zijn er ook met een vermogen van driehonderd en zelfs meer. Niets is zo vervelend als wanneer jouw mooie mixer het begeeft bij het pureren van je asfaltsoep, je toffeepesto, je bitterkoekjessmoothie, het stemmige sinterklaastaaitaaihapje voor de kleine, of de rubbersaus bij je kerstkalkoen.

Vaak heeft een staafmixer meerdere standen. Bij de laagste stand moet je lang wachten tot je gerecht gepureerd is; bij een hoge stand duurt het allemaal wat korter. Heb je veel tijd, dan kies je voor de lage stand. Heb je haast, dan gebruik je de hoge stand.

Er zijn staafmixers verkrijgbaar met allerlei toebehoren. Na aankoop pak je de doos uit en vind je diverse onderdelen waarvan je je afvraagt wat het is en waar het voor dient. Beslagkom, maatbeker, hulpstukken en zelfs een houder voor aan de muur. Allemaal overbodige zooi, want een beslagkom heb je vast zelf wel en een maatbeker ook. Voor hulpstukken zul je even naar het nachtkastje op de slaapkamer moeten en een staafmixer aan de muur gemonteerd ziet er gewoon niet uit. Bewaar het apparaat op een plaats waar je makkelijk bij kunt, bijvoorbeeld in een keukenkastje waarin je ook je tosti-apparaat, blender of frikadellenpletter hebt verstopt. Wikkel bij het opruimen het snoer niet te strak om de mixer heen, want een breuk in de kabel is zo veroorzaakt, hetgeen weer kortsluiting kan betekenen. Een staafmixer is om te pureren en niet om jezelf een ander kapsel te bezorgen. Daar heb je krultangen voor.

Een staafmixer is bijzonder praktisch in het gebruik. Niks geen enorme keukenmachines meer op het aanrecht; nee, onze fijne vriend is klein en compact en verricht al je zware pureerklusjes. Met het grootste gemak maalt hij alles tot pap.
Doe alle ingrediënten in een mengkom of maatbeker. Steek de stekker in het stopcontact, duw het apparaat met de haken in het voedsel en zet het apparaat aan. Je kunt je mixer ook gewoon in een pan gebruiken, ook al staat die op het vuur. (Zie ook het voorbeeldrecept onderaan deze column.)
Zorg er bij het staafmixen voor dat je de mixhaak goed in de te pureren massa hebt zitten. Als je hem namelijk iets te hoog houdt, vliegen de voedingsmiddelen je om je oren. Nu zijn natte oren niet ongebruikelijk bij het eten van een schijf meloen, maar bij het voorbereiden van je soep of saus is het vrij ongemakkelijk. Zeg dat ik het gezegd heb.

Met behulp van je staafmixer geef je de lekkerste soepen, smoothies, sauzen en babyhapjes in een wip een mooie gladde en egale structuur. Ook als je kauw- en slikproblemen hebt, is het een fantastisch hulpmiddel. Heb je je eten gekookt? Doe dan alles in een pan of bak. Trek je stoere staafmixer uit de kast en pureer de hele handel. Nu kun je je voer makkelijk naar binnen werken zonder dat je veel hoeft te kauwen. En doorslikken is helemaal geen probleem meer. De zooi glijdt gewoon zo je keelgat in!

De staafmixer is bijzonder onderhoudsarm. Na afloop gewoon afspoelen onder de hete kraan en goed nadrogen. Persoonlijk wil ik zelf de stekker nog wel eens in het stopcontact laten zitten terwijl ik het apparaat afspoel. Dan zet ik hem even aan, in de veronderstelling dat hij onder de stromende kraan nog wat extra schoner wordt. Denk hierbij wel aan je vingers. Je hebt er weliswaar een stuk of tien, als alles goed is, maar het geeft zo’n rommeltje op het moment dat je er een kwijtraakt. Helemaal lullig als je net je keuken hebt geboend.

Wie heeft de staafmixer eigenlijk uitgevonden? Als iemand voor mij even wil googlen, dan kan ik verder met het voorbereiden van het standbeeld. Voor het mengen van het cement gebruik ik overigens ook een staafmixer. Lekker multifunctioneel, dat ding. Zou hij ook van pas kunnen komen bij obstipatie?

Ikzelf ben ondertussen al toe aan mijn zesde staafmixer. Ik herinner mij nog goed mijn allereerste exemplaar. Een Tomado. In al zijn eenvoud deed hij zijn werk jarenlang prima. Totdat het ding bij het maken van humus (Turkse kikkererwtenpasta) ineens een penetrante doorbrandlucht begon te verspreiden. Even dacht ik dat mijn schoonmoeder op bezoek was gekomen, maar de hitte in mijn hand verried de werkelijke toedracht. Tja, en toen moest ik op zoek naar een nieuwe. Verschillende goedkope klonen heb ik toen in mijn keuken gebruikt, maar die legden allemaal spoedig het loodje. Momenteel ben ik de trotse bezitter van een stoer apparaat van het merk Tomado. Precies, het is er eentje uit dezelfde fabriek als mijn allereerste staafmixer. Hij werd geleverd met allemaal overbodige rommel erbij. Los verkopen ze die krengen niet, die klootzakken van de witgoedwinkels. (Dood moeten ze!) De overbodige rommel heb ik in een doos gestopt voor als ik mijn zoon op kamers schop; misschien dat hij die zooi dan kan gebruiken. De staafmixer heeft een prominente plek op mijn aanrecht gekregen. Wat een fraaie vormgeving, toch. Alleen de vrouwelijke vormen al doen mij het water de bek in lopen. Of had ik dat al eens gezegd?

Tenslotte een fijn winterrecept, waarbij de staafmixer onmisbaar is.

Paprikasoep

Ingrediënten voor vier personen:
4 rode paprika’s – 1 groene paprika – 1 ui – 1 lepel olie – 1 liter bouillon – 1 eetlepel paprikapoeder – peper en zout – peterselie

Maak de paprika’s schoon. Verwijder de zaadlijsten. Snijd de rode in grove stukken en de groene in kleine blokjes. Snipper de ui.
Verhit de olie in een soeppan en fruit hierin de ui. Bak dan ook de rode paprika mee gedurende vijf à tien minuten.
Voeg de bouillon toe en breng alles aan de kook. Laat het geheel zo’n vijftien tot twintig minuten zachtjes pruttelen.
Pureer de soep met de staafmixer!
Voeg het paprikapoeder toe, breng de soep zo nodig op smaak met peper en zout, en roer alles goed door. Laat de soep nog even doorkoken.
Strooi vlak voor het opdienen de blokjes groene paprika en de peterselie over de soep.
Eet smakelijk! En lang leve de staafmixer!

Apeldoorn, november 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Afscheid

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 21:14

“Ik zie jou niet meer, Bas,” zegt ze. “Ik kom je gedag zeggen.” Ze kijkt me aan alsof ze even niet weet wat ze moet doen.
“Dat is lief van je,” zeg ik. “Ik vond het heel leuk om met jou samen te werken.”
Ze geeft me het lachje. Ik sta op en loop naar haar toe.

I

Ze schrikt. Wat me opvalt, is hoe warm haar wang aanvoelt. Haar ogen staan wijd open, een beetje paniekerig. Dit had ze niet verwacht. Ik heb mijn beide armen om haar heen geslagen en buig iets voorover. Niet dat ik zo groot ben; zij is eerder klein.
Vandaag draagt ze haar groene truitje met lange mouwen. Om haar nek hangt een roze sjaaltje. Aan haar vingers zitten een paar ringen. Ze heeft een spijkerbroek aan met wijde pijpen vanaf de knie. Er hangt een brede witte riem los om haar heupen. Ze loopt op gympies. Haar blonde haren staan wat sprieterig opzij. Ze is niet opvallend opgemaakt; alleen haar ogen zijn aangezet met mascara. Als ik haar aankijk, krijg ik meestal het heerlijke lachje van haar.
Wie zou er niet vallen voor dit schitterende meisje? Dit meisje met de prachtige ogen en de warme wang?

II

Mijn lippen verlaten haar rechterwang. Ik trek mijn hoofd iets terug en buig dan naar rechts. Recht op het doel af: haar linkerwang. Terwijl ik beweeg, kijk ik in haar ogen. Haar eerste schrik is weg en heeft plaatsgemaakt voor de blik die we al zo vaak hebben uitgewisseld. Ik kijk graag in haar ogen. Die zwartomrande kijkers waarin ik mijzelf al heel wat keren heb verdronken, en die me soms doen verlangen naar dingen waar een getrouwde man van mijn leeftijd eigenlijk niet naar zou moeten verlangen. Het bloed kruipt waar het graag gaat.
Ik wil haar zeggen dat ik wil weten hoe het verder met haar zal gaan. In haar leven, in haar carrière, op school, en op de werkplek die ik vandaag verlaat. Het liefst wil ik haar mijn e-mail adres geven en zeggen dat ze contact met mij moet opnemen als ze me nodig heeft. Maar ik zeg het niet.
Ik wil haar vertellen van mijn droom van enkele nachten geleden, maar ik doe het niet. In de droom zat ze in een bus of trein of tram achter me. We hadden allebei onze dikke winterjas aan. Ze praatte met mij. We lachten. Ineens sloeg ze van achteren twee armen om mij heen. Ik voelde haar adem in mijn nek. Ze gaf me een kus op mijn wang. Ik draaide mijn hoofd naar rechts en keek haar in haar mascara ogen. Ik zoende haar terug op haar wang, maar onze hoofden verschoven en ineens raakten onze vier lippen elkaar. Die van haar weken uiteen en haar warme tong likte langs mijn mond. Ik werd wakker met een gelukzalig gevoel in mijn hele lijf. Toen ik me realiseerde dat het niet echt was, overviel de totale leegte me.
Ik vertel haar niets van mijn droom. Mijn mond is immers druk bezig. Vastberaden gaat hij opnieuw op weg.

III

Nu weet ze wat er gaat gebeuren. Ze heeft zich eraan overgegeven. Uit zichzelf biedt ze mij haar rechterwang aan. Er verschijnt een lach in haar gezicht. Die gaat gepaard met die samengeknepen ogen van haar. Verhip, wat is ze toch mooi zoals ze is.
Ze tuit haar lippen en buigt naar me toe. Gretig, bijna. Het ziet ernaar uit dat ze zich nu op laat gaan in dit moment van intiem samenzijn. Ondanks dat onze werelden en levens elkaar niet overlappen. We verschillen in zoveel. In leeftijd is nog wel het meest opvallende. Ik ben potdomme 23 jaar ouder dan zij en zij is 23 jaar jonger dan ik. Lieve help, zij is 19 en ik ben 42. Dat kan niet. Maar nu kan het even wel. Ik en dit prachtige Mascara Meisje. Een paar maanden slechts hebben we samengewerkt. Ik merkte wel dat er een vonkje oversprong. En wat vond ik het soms moeilijk om professioneel te blijven. O, wat wil ik dit nu allemaal graag tegen haar schreeuwen. Ik open mijn mond, maar er komt niets uit.
Wel voel ik even haar warme adem bij mijn lippen. Haar hele essentie neemt bezit van me. Ik absorbeer als een gek. Gedurende een flits, een ogenblik, een fractie van een milliseconde zijn we onlosmakelijk verbonden, samen en één.
Dan laat ik haar los en neem ik wat afstand. Als ik praat en zeg wat ik moet zeggen, ga ik een heel klein beetje dood.

“Dag meid, ik heb ontzettend van je genoten.”
“Ik ook van jou, Bas. Dag.”
Terwijl ze wegloopt, dringt de verschrikkelijke werkelijkheid nog eens keihard tot me door. Allemensen, wat ga ik haar missen.

Apeldoorn, november 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Kap nou!

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 07:54

Buren, niets dan last heb je ervan.
De deurbel ging. Ik zuchtte. De deurbel gaat altijd net als je zit te eten, of als je op het punt staat om aan tafel te gaan. Dat zul je altijd zien. Vandaag stond ik een rollade te bakken en ik had de tafel net gedekt. Geërgerd deed ik de deur open. Op de stoep stond een mevrouw met kort krulhaar en met een briefje in haar hand. Ik wilde al roepen dat ik niets aan de deur koop en zo, maar ze was me voor.
“Goedenavond,” begroette ze. “Ik woon bij u achter. Nu staat er tussen onze huizen in de gemeentetuin een nogal hoge boom. Wij hebben daar heel veel last van. Zeker in de herfstmaanden komt er erg veel rommel uit de boom vallen.”
“Tja, dat heb je zo met bomen,” mompelde ik voor mij uit.
“Nu ben ik in de buurt handtekeningen aan het verzamelen,” ging ze verder. “Wij willen de boom graag weg hebben. De gemeente gaat wel akkoord, maar dan moet ik een handtekening van alle omwonenden hebben. Wilt u ook tekenen?”
“Nee, het spijt me.”
“O. Dat is jammer.”
“Ik zal u uitleggen waarom. Die boom staat net achter onze tuin. Hij geeft mij veel schaduw in de middag, en een hoop privacy. Wij vinden het lekker om zo min mogelijk inkijk te hebben. Als de boom weg is, kunnen de mensen van de overkant zo onze tuin in kijken.”
“Wij wonen er al zeker zes jaar, en wij gebruiken de kamers boven achter eigenlijk nauwelijks.”
“Of u de kamers nou wel of niet gebruikt, u zorgt niet voor de schaduw,” grapte ik. “Dat doet de boom.” Ze snapte hem niet. “Maar ik weet dat er mensen in de buurt zijn die al eerder hebben geprobeerd om die boom weg te krijgen.”
“Dat zal mijn man geweest zijn,” vertelde ze.
“Ah, dat zou kunnen. Ik ken niet iedereen die hier rond omheen woont. Maar om even terug te komen op de vraag: vooralsnog geef ik mijn toestemming niet.”
“Ziet u,” vertelde ze ineens, “mijn man kan die rommel van de boom allemaal niet meer opruimen. Hij heeft vier weken geleden een beroerte gehad.” Ze keek me aan, alsof ze even tactisch stil viel, zodat ik wel zou moeten reageren. Ik bleef haar afwachtend aankijken. “En ik kan het ook allemaal niet meer zo goed,” ging ze snel verder. “Zelf heb ik last van de gewrichten in mijn hand. Daarnaast ben ik nu best druk met dingen regelen voor mijn man en hem verzorgen waar nodig.”
“Dat klinkt als een heel vervelende situatie, mevrouw,” zei ik.
“Er is misschien nog een andere mogelijkheid,” zei ze. “De gemeente kan een andere boom ervoor in de plaats zetten.”
“Dat lijkt me lood om oud ijzer. Iedere boom geeft wat rommel. Zelf vegen we trouwens alles in de perken. Prima afdekking voor de strenge winter en later wordt het humus. Voeding voor de bodem.”
“Dus u wilt echt niet tekenen? Ik moet echt van iedereen een handtekening hebben. Anders kan het niet doorgaan.”
“Als de gemeente er een andere boom voor in de plaats zet, zal ik tekenen. Ik zal morgen met de afdeling Groenbeheer bellen om het eens te bespreken, maar het lijkt me sterk. Lukt het niet, dan kan ik u niet helpen. Het spijt me.”
“Nou, dat is in ieder geval duidelijk. Dank u voor uw tijd.”
“Sterkte met uw man.”
“Dank u. Het is momenteel een zware tijd. Hij is overdag nog in het revalidatiecentrum. Gelukkig mag hij ’s avonds naar huis. Hij loopt al wel weer, maar de kracht in zijn armen is een stuk minder.”
“En verdere uitval?” vroeg ik. “Spraak? Geheugenproblemen? Karakterverandering?” Ik heb er nogal kijk op.
“Godzijdank kan hij weer redelijk praten. En ik hoop dat zijn geheugen ook weer terug komt. Hij is verbitterd, maar dat kan ook zijn doordat hij in het revalidatiecentrum zit, en niet thuis.”
“Nou, nogmaals sterkte met de hele situatie.”
“Dank u. Een fijne avond.”
“Dahaag.” Ik deed de deur achter haar dicht en ging naar de keuken. Verhip, het was me weer gebeurd. Heel die rollade zwart. Vloekend trok ik mijn jas aan en sprong ik op de fiets. Bij de snackbaar haalde ik versgebakken salmonellafrikadellen.

Die nacht werd ik wakker. Buiten klonk het geluid van een tuinhek dat dichtviel. Gefluister en gestommel. Even later hoorde ik wat harde doffe klappen. Ik vertrouwde het niet en stond op. Voorzichtig deed ik het gordijn een stukje opzij en keek ik naar buiten. In het schijnsel van de lantaarnpaal die in het achterompaadje staat, zag ik de schimmen van twee personen onder de boom scharrelen. De een had kort krullend haar en een nachtjapon aan. Een vrouw, dus. De ander was duidelijk een man die in zijn pyjama wat wankel met een bijl stond te zwaaien. Met een onzekere klap kwam de bijl in de boom terecht.
“Wat zullen we nou krijgen?” fluisterde ik. Snel draaide ik het raam helemaal open. De man hief de bijl boven zijn hoofd om de boom een nieuwe houw te geven. Met mijn zware boze-bazbo-stem riep ik: “Hé! Kap daar ’s mee! Het is veel te laat om dit soort lawaai te maken!”
De man die aan het hakken was, schrok enorm. De bijl raakte uit zijn baan en kwam terecht in het hoofd van de vrouw die ernaast stond. Een afgrijselijke schreeuw ontsnapte haar. Het stuk gereedschap bleef recht overeind staan in het kapsel van de vrouw. Ze viel neer. De man wankelde nog en zakte door zijn knieën naast haar.
“Laat het niet nog een keer voorkomen, of ik bel de politie!” riep ik.
Ik sloot het raam en kroop terug naast mijn vrouw in bed. Die mompelde iets in haar slaap.
“Als we morgenavond weer van dit soort geluidsoverlast krijgen,” antwoordde ik haar zonder dat ik zeker wist dat ik haar goed verstaan had, “dan zal ik het aanvechten tot aan de Rijdende Rechter aan toe!”
Buren, niets dan last heb je ervan. Ze kunnen de boom in.

Apeldoorn, oktober 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

De laatste dag (Rituelen 2)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 07:52

“Alles moet altijd hetzelfde gaan. Waar blijf je in het leven zonder rituelen? Als alles volgens een vaste volgorde gebeurt, alles op dezelfde manier, alles automatisch, dan hoeft de mens niet meer na te denken over de eenvoudigste handelingen en gebeurtenissen in het leven. Een gestructureerd bestaan geeft duidelijkheid, overzicht en rust. Rust in het hoofd. Waarom nadenken over dagelijkse gebeurtenissen als ze automatisch gaan? Het geeft ruimte in de kop voor andere, belangrijker zaken. Totdat er iets wezenlijks verandert.”

Ik ben bijna bij de bushalte. Vlak voordat ik de straat kan oversteken, passeren de twee fietsers mij. Ze rijden allebei op hetzelfde model, zij het dat de een op een damesfiets en de ander op een herenfiets zit. De vrouw rijdt voorop en de man rijdt erachteraan. Alsof ze het hebben afgesproken. “Jij blijft achter mij rijden, hoor!” “Ja, stel dat ze ons samen zien fietsen, zeg!” De dame heeft aardig de vaart erin en de heer sukkelt er nog geen halve meter achter. Als ze voorbij zijn, loop ik verder.
Bij de bushalte moet ik nog even wachten. Aan de overkant zie ik de jonge vrouw op de fiets aan komen rijden. Ze komt mijn kant op gereden. Als ze de grote weg is overgestoken, draait ze zich om en zwaait naar iemand in de flat die aan de overkant staat. Ik kan nog altijd niet zien naar wie ze zwaait. Dan is ze verdwenen.
De bus arriveert. De deuren gaan open. Ik stap in. De chauffeur stempelt zes strippen af. Ik ga op een smalle bank zitten. Ik rijd achteruit. Tegenover mij zitten de twee dames die tegen elkaar praten. Nou ja, de een praat tegen de ander. De ander hoort het niet en blijft naar buiten kijken. “Ik doe het niet,” hoor ik de een zeggen. “Ze mogen dan in een verzorgingshuis wonen, maar die ouwe mensjes moeten niet denken dat wij alles maar voor ze doen. Ik moet ook aan mijzelf denken.” Zozo.
De bus is inmiddels bij het grote busstation aangekomen. De chauffeur drukt op een knop en de deuren gaan open. Ik sta op en stap de bus uit. Bij het perronnetje iets verderop moet zo de streekbus aankomen. Ik loop er vast heen. Er staan mensen te wachten. Het zijn de mensen die naar een sociale werkplaats moeten. Ze praten over televisieprogramma’s van gisterenavond die ik niet heb gezien en over werkleiders die niet deugen. Sommigen spreken andere mensen aan en weer een andere vloekt en tiert omdat de bus een halve minuut te laat is. Ik amuseer me kostelijk.
Daar is de streekbus. De Muppets dringen zich naar binnen. Dan stap ik de bus in. De chauffeur controleert mijn strippenkaart. Ik ga halverwege de bus op een lege bank zitten. De autobus begint te rijden. Ik heb de krant van gisteren snel uit. Onderweg stopt de bus een paar keer en dan stappen er nieuwe passagiers in. Die ene vent, bijvoorbeeld. Hij gaat bij die dame zitten. Ze kennen elkaar. Hij mompelt: “Goedemorgen.” Zijn stem is koortsig. Zij begroet hem vrolijk. Dan zwijgen ze. Hij kijkt voor zich uit; zij kijkt naar buiten. Na een kwartier stopt de bus weer eens en staat de man op. “Goedemorgen,” zegt hij nogmaals. “Werk ze!” wenst de dame hem toe. Ik lees een hoofdstuk in een boek van Herman Brusselmans. Bij een andere bushalte stappen de vierenveertig klassen scholieren in. Wat een kwakbollen weer, zeg. Niet een meisje dat mijn aandacht verdient. Of het moet dat ene schoonheidje zijn. Ze is er niet vandaag. Er komt een kwakbol naast mij zitten. Ik lees verder. Dan moet ik eruit. De bus stopt, omdat ik op het knopje heb gedrukt. De kwakbol naast mij moet opstaan om mij door te laten. De deuren gaan open en ik stap uit.
Ik loop de tweehonderd meter. Onderweg passeer ik die meneer. “Goedemorgen,” probeert hij. Ik zeg niets. Als de lokale bevolking je gaat begroeten, is het einde zoek. Ik kom bij het gebouw waarin ik werk. De sleutel zit in mijn broekzak. Als ik de deur heb opengemaakt, piept er iets in de hoek van de hal. Ik loop naar het controlepaneel en toets mijn code in. Vier cijfers. Nu is het alarm eraf. Ik ga naar de keuken en zet drie liter koffie. Dan ga ik naar de teamkamer achterin. In het gebouw is het nog donker. Ik doe geen lichten aan. In de teamkamer trek ik mijn jas uit en doe ik de computer aan. Het is vroeg. Nog geen kwart voor acht. Ik controleer mijn e-mail. Ik ga aan het werk.

Een half uur later is er werkoverleg. De taken worden verdeeld. In de kring zitten een paar collega’s de krant te lezen of onderling een eigen vergadering erop na te houden. “Mag het even centraal?” vraagt de voorzitter van dienst. Met centraal bedoelt ze zichzelf. Ik zeg niets. Als ik mijn koffie op heb, sta ik op en ga ik terug naar mijn teamkamer. Collega’s blijven achter om te kletsen over boodschappen, het weer, televisieprogramma’s, gebeurtenissen in de buurt, de zorgen over onze organisatie, of over muziek.
Ik gooi alle papieren uit mappen en van stapels in de papierbak. Veel ander materiaal gooi ik in de container. De spullen die ik wil bewaren, doe ik in mijn tas. Het is niet veel. Ik lunch in de kantine. Collega’s om mij heen praten honderduit. Zelf blijf ik stil. Als ik mijn brood op heb, ga ik terug naar de computer en doe de klussen die ik nog moet doen. Ik zet alles wat ik moet overdragen in een e-mail en stuur die naar de personen die het aangaat. De dag duurt lang. Ik haal mijn prikbord leeg. De foto’s en kaarten stop ik in mijn tas. Als ik op de klok kijk, zie ik dat het half vijf is. Collega’s gaan naar huis. Ik kijk ze na.

Ik loop een laatste rondje door het gebouw. De deuren van de toiletruimtes staan open. Ik doe ze allemaal dicht. In kantoren zie ik nog beeldschermen van computers aan. Ik druk ze allemaal uit. In verschillende werkruimtes zijn de lampen nog aan. Ik doe alle lichten uit. Alleen in de hal blijft een lamp branden.
Ik trek mijn jas aan en pak mijn tas. Dan loop ik naar buiten en draai de deur achter mij op slot. Vervolgens stop ik de sleutel in een enveloppe en ik gooi die enveloppe door de brievenbus. Ik haal diep adem en loop in de richting van de bushalte.

“Alles moet altijd hetzelfde gaan.”
Morgen werk ik – na bijna achttien jaar – ergens anders. Weg rituelen; op naar nieuwe.

Apeldoorn, 31 oktober 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Muziekcolumn – David Sylvian / Gone To Earth

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 07:51

Het tentdoek flapperde. Ik keek op van het gasstel en richtte mijn blik op de persoon die de tent binnenkwam. Zij was het.
Het was bloedheet in de kooktent. Buiten was het dik dertig graden en hier binnen misschien nog wel tien graden warmer. Ik was in niet meer gekleed dan mijn zwembroek en een wit T-shirt. Mijn hele lijf was klam van het zweet. Zestig kippenpoten stond ik hier te braden. Vanavond zouden de kinderen nasi eten.
Uit de kleine cassetterecorder klonk de zo vertrouwde muziek en stem van David Sylvian. Het album ‘Gone To Earth’, welteverstaan.
De jonge vrouw in de deuropening droeg haar eeuwige zwarte legging en een ruimvallend jurkje van dezelfde kleur. Ik wilde haar aankijken, maar ze had haar hoofd gebogen.
“Mag ik even bij je komen?” vroeg ze met onvaste stem.
Ik begreep dat er iets aan de hand was.
“Natuurlijk,” antwoordde ik en draaide het vuur onder de grote braadslee zacht. Snel zette ik een stoel naast de mijne en ging ik zitten. Al gauw zat ze links naast me.
Ze had haar ogen neergeslagen en haar hoofd hing op haar borst. Haar handen lagen hulpeloos in haar schoot. Ineens begonnen haar lippen te trillen en vanuit haar ooghoeken liepen tranen langs haar wangen naar beneden.
Ik sloeg een arm om haar heen en ze viel op mijn schouder. Met twee armen hield ze mijn smalle lijf stevig vast. Ze schokte en snikte.
“Hee meisje,” fluisterde ik haar toe. “Huil maar even lekker uit.”
Haar blonde haar kriebelde tegen mijn kin en mond. Met mijn rechterhand streek ik een lange lok uit haar gezicht en veegde ik wat tranen weg.
“Wat is er aan de hand?” vroeg ik. “Wil je er iets over zeggen?” Ik drukte stilletjes een zoen in haar haren, vlakbij de speld, die haar golvende lokken bij elkaar hield.
“Ach, het is alles. Alles van het afgelopen jaar,” zei ze snikkend. “Weet je, ik heb zo’n zwaar jaar achter de rug. Twee keer verhuisd en afgestudeerd. Dat kostte me echt heel erg veel energie. En nu dan deze vakantieweek op de camping en al die kinderen voor wie ik moet zorgen.”
De zachte muziek op de achtergrond was ineens een passende soundtrack bij haar stortvloed van woorden. Ze praatte en praatte en vertelde en vertelde. Ze huilde en huilde en ik kon alleen maar luisteren en luisteren.
“Ik heb zoveel contacten laten verwateren. Er zijn een heleboel mensen die ik uit het oog heb verloren. En het allerergste is, dat ik zelfs een paar goede vrienden ben kwijtgeraakt.”
Opnieuw begroef ze haar hoofd in mijn armen.

Ik kan moeilijk uitleggen waarom de muziek van David Sylvian zo’n bijzondere uitwerking op mij heeft. Het was de band waarin hij zijn carrière startte, die al diepe indruk op mij maakte. Die band heette Japan en hun nummer ‘Art of Parties’ is en blijft mijn lijflied.
Zijn soloplaten zijn stuk voor stuk bijna atmosferisch te noemen, zonder dat het vervalt in fout New Age marketinggezweef. Niks geen stromende bergbeken in je kop moeten fantaseren; dit is muziek die mij introspectief maakt zonder dat het iets opdringt. En dan die stem. Als hij een lage noot zingt, dan valt de hele wereld om mij weg. Of zoiets. Ik zei toch dat ik het zo moeilijk uit kan leggen?
Halverwege de jaren tachtig maakte ik een donkere periode in mijn leven mee. Het had iets te maken met een zeker meisje. En hoe ik haar verloor. Samen draaiden we stapels Japanplaten. Toen ze er niet meer was, stortte mijn wereld in elkaar. Een jaar later bracht Sylvian ‘Gone To Earth’ uit, de dubbelelpee die ik bijna onophoudelijk beluisterde. Het wonder geschiedde. Langzamerhand kwam ik weer terug op aarde.

“Begrijp je wel?” vroeg ze brokkelig.
Het snikken was inmiddels opgehouden. Nog altijd met haar ogen neergeslagen liet ze haar hoofd tegen mijn schouder hangen.
Haar woordenstroom had me gegrepen en meegenomen. De cassette van David Sylvian speelde nog steeds. Er viel een stilte tussen haar en mij. Seconden, minuten lang. De klanken en die stem vulden de kooktent en onszelf. De leegte was er tegelijkertijd ook, maar die was niet pijnlijk. Langzaam werd de jonge vrouw steeds rustiger. Ik had haar begrepen, en wist dat ik iets moest gaan zeggen.
“Ik vind het echt heel verschrikkelijk voor je wat er allemaal is gebeurd. Je hebt je zo ingezet voor je studie en voor alle andere dingen. Het is afschuwelijk als je goede vrienden moet verliezen.”
Het blonde hoofd dat tegen mijn schouder hing, knikte langzaam van ja.
“Maar ik wil dat je iets weet,” vervolgde ik.
Het werd tijd dat ik iets wezenlijks tegen haar ging zeggen. Iets waarmee ik me kwetsbaar zou maken. Het werd tijd. Het werd tijd dat ze ging inzien waar ik was.
Ik haalde diep adem. Mijn stem beefde langs alle kanten, maar toch rolden de woorden zonder hakkelen uit mijn mond.
“Mij raak je voorlopig niet kwijt.”
Even was het stil. Toen kwam haar hoofd langzaam omhoog.
En ineens. Eindelijk dan. Eindelijk gingen haar ogen open.
Voor het eerst deze week keek ze me aan. Indringend, seconden lang. Door haar tranen heen verscheen iets dat op een glimlach leek. Haar hand raakte mijn wang aan en even streek ze door mijn baard.
“Ik weet het,” zei ze zacht.

Apeldoorn, juli 1994 en april 2007

=========================================

David Sylvian – uit ‘Wave’ (van het album ‘Gone To Earth’ – 1986)

I’ll run to you
Nothing stands between us now
Nothing I can lose
This light inside can never die
Another world just made for two
I’ll swim the seas inside with you
And like the waves without a sound
I’ll never let you down

I’d tear my very soul to make you mine

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Carlo Piemol lost het op

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 07:50

Carlo Piemol loopt op straat.
Maar wat gebeurt daar?
Een groep jongens bij de bushalte.
Ze schoppen het bushokje in elkaar.
Een spannend en leerzaam verhaal over jeugdvandalisme.

Vandaag is het mooi weer.
De zon schijnt.
Het is vroeg zomer dit jaar.
Carlo Piemol loopt op straat.
Hij heeft geen haast.
Het is een leuke wandeling.
Van de Apenlaan door de Zweetsokkensteeg.
En dan het Indigestieplein over.
Tot hij bij de Wormkuurweg komt.

Maar wat gebeurt daar?
Even verderop staat een groep jongens.
Bij de bushalte.
De jongens staan niet te wachten op de bus.
Of wel, maar dan zijn ze ongeduldig.
Een jongen slaat met een tak tegen het bushokje.
Een ruit breekt.
Rinkeldekinkel.
Een andere jongen schopt met zijn grote schoen tegen een andere ruit.
Die ruit breekt ook.
Rinkeldekinkel.
Overal liggen scherven.
Op de stoep en op de straat.
Alle jongens lachen en joelen.
Dat kan toch niet!

Voorzichtig komt Carlo Piemol dichterbij.
Hij kijkt goed naar de jongens.
Dan herkent hij twee van de jongens.
Een van hen is Mik, het neefje van Buurman Barman.
De andere is Mak, het andere neefje van Buurman Barman.
Wat kan Carlo Piemol doen?

Even denkt Carlo Piemol na.
Hij vindt dat hij iets moet doen.
Je kunt die jongens toch niet laten gaan?
Straks vernielen ze het hele bushokje.
Kijk, daar ligt het dak er al bijna af.
Carlo Piemol kent twee van de jongens.
Misschien dat ze naar hem willen luisteren.

“Hee daar!” roept Carlo Piemol.
“Hou daar mee op!
Dat is jullie eigendom niet!
Vandalisme is zó kinderachtig!”
Een grote jongen komt op Carlo Piemol af.
“Wat moet je nou, eikel?
Kijk uit, of we rammen jou ook in elkaar!”
Carlo Piemol schrikt toch wel een beetje.
Kom op, Carlo Piemol! Houd moed!

“Hee, Mik en Mak!” roept Carlo Piemol.
De neefjes van Buurman Barman schrikken.
Iemand kent hun namen!
De neefjes willen weg rennen.
Maar Carlo Piemol is ze voor.
Hij roept: “Waarom doen jullie zo ondeugend?
Dingen kapot maken is verkeerd.
Er zijn zoveel andere leuke dingen.
Leuke dingen om te doen!”
“O ja?” vragen de neefjes Mik en Mak.
“Welke dingen dan?”
Carlo Piemol weet wel wat leuke dingen.
“Nou, je zou bijvoorbeeld kunnen gaan rolschaatsen!”

De hele groep jongens moet lachen.
“Rolschaatsen?
Laat ons niet lachen!”
Behalve de neefjes Mik en Mak.
“Dat is helemaal zo’n gek idee nog niet!”
De andere jongens zijn ineens stil.
“Maar ik kan niet rolschaatsen,” zegt er een.
“Ik ook niet,” zegt een ander.
Maar de neefjes Mik en Mak weten een oplossing.
“Kom, wij leren jullie het wel,” zeggen ze.

“Goed zo,” zegt Carlo Piemol.
“Dank u wel, meneer,” zeggen alle jongens.
“Graag gedaan,” zegt Carlo Piemol.
“Ga maar fijn rolschaatsen.
Dat is goed voor jullie conditie.
Niemand heeft er last van.
En alle spullen blijven heel.
Doe de groeten aan Buurman Barman!”
“Dat zullen we doen,” zeggen Mik en Mak.
Snel rennen ze de bocht om.

Carlo Piemol gaat weer terug naar huis.
Hij voelt zich opgelucht en tevreden.
Met een glimlach loopt hij de Wormkuurweg uit.
Terug het Indigestieplein over.
Door de Zweetsokkensteeg naar de Apenlaan.

Apeldoorn, september 2007

Dit is deeltje 5 uit de Carlo Piemol serie.
Meer deeltjes zijn in voorbereiding.

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Mandarijnen zijn gezond

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 07:36

De letter ‘r’ is weer in de maand. En dat zie je op de markt, met name in de groentekramen. De zomerse bladgroentes maken plaats voor de herfstproducten. Meer koolsoorten, knollen en paddenstoelen. Ook het aanbod van fruit verandert. Weg zijn de aardbeien en meloenen. In plaats daarvan ineens weer mandarijnen.
Op maandagmorgen is er een grote markt in het centrum van mijn woonplaats Apeldoorn. En die dag werk ik niet, dus heb ik alle tijd en gelegenheid om er eens rond te snuffelen. Als ik bij de groentekramen kom, ben ik blij verrast door de mooi uitziende stukken groente en fruit. Er is een kraam die echt heel uitgebreid is. Je wordt er vlot geholpen.

In de kraam liggen kistjes met verschillende soorten mandarijnen. Neem nou deze gele hier. Ze kosten drie euro per vijfentwintig stuks. Tenminste, dat zegt het bordje. Ernaast staan andere kistjes, met daarin mooie oranje grote mandarijnen. Ze liggen netjes gerangschikt; sommigen zijn gewikkeld in bedrukt papier. Er is een rood netje over de kistjes heen gespannen.
“Zoet en zonder pit. 18 voor €3.50” vertelt het bordje. De mandarijnen zien er echt heel lekker uit. Het water begint me al bijna uit de mond te lopen.
Er is een mevrouw voor mij, en die wordt nu geholpen. De dame achter de kraam is van middelbare leeftijd. Het is duidelijk de bedrijfsleidster. Ineens duikt er een andere bediende achter haar op.

“Wordt u al geholpen?” vraagt deze vriendelijk kijkende blonde schone.
“Eh, nee, nog niet,” hakkel ik een beetje. Ik vind haar mooi om naar te kijken.
“Zegt u het maar,” zegt ze vakkundig.
“Mag ik achttien van deze?” vraag ik, terwijl ik naar de mooie oranje mandarijnen wijs.
Het meisje pakt mandarijnen uit een kistje dat onzichtbaar achter de schuin opgestelde mandarijnen staat. Ze doet ze in een doorzichtige plastic tas. De mandarijnen zijn knalgeel.
“Zijn dat wel de goede?” vraag ik.
“Jawel hoor,” zegt het meisje. “Het zijn dezelfde als die in deze kistjes zitten.”
“Waarom zijn die mooie mandarijnen hier dan oranje, en de mandarijnen die jij in die tas stopt knalgeel?” wil ik weten.
“Ze komen toch echt uit dezelfde lading, hoor.”
“Ik wil die mooie mandarijnen uit deze kistjes,” zeg ik.
“Dat kan helaas niet. Ik moet eerst de aangebroken kistjes opmaken.”
“Die knalgele lijken trouwens verrekte veel op die goedkope mandarijnen uit de kistjes hiernaast. Hier kijk, die van vijfentwintig voor drie euro.”
De jonge vrouw krijgt een kleurtje. “Nee hoor,” houdt ze vol. “Dat zijn heel andere. Veel goedkoper en van een heel andere kwaliteit.” Volgens mij word ik hier genaaid waar ik bij sta.
“Volgens mij word ik hier genaaid waar ik bij sta,” breng ik uit. “Ik zie toch dat de mandarijnen die je mij mee wil geven heel andere zijn dan die mooie die hier in deze kratjes zitten?”
“Meneer, wilt u die mandarijnen nog of niet?” De mooie meid vind ik ineens een vervelende trut geworden.
“Of je verkoopt mij mooie oranje mandarijnen, achttien voor drie vijftig; óf je verkoopt me niets,” zeg ik. “Ik heb het idee dat ik hier belazerd word en dat accepteer ik niet. Ik houd niet van oneerlijke handel.”
“Dan heb je een probleem. Ik heb niet zoveel trek in klanten met een grote bek.”

Ik krijg zin om de woorden van een collega-columnist te gebruiken: “Kijk, dan haak ik af.” Maar ik doe het niet. Ik buig mij over de kistjes heen. Terwijl ik de meid diep in haar ogen kijk en trakteer op de beruchte boze-bazbo-blik, bijt ik haar toe: “Ik ben niet gediend van de manier waarop je tegen me praat. Barst met je zaakje, hiero.” Ze is geschrokken en blijft trillend staan. Ik draai me om en wil weglopen.
“Wat is hier gaande?” vraagt een wat oudere meneer die naast mij is komen staan.
“Gaat u hier mandarijnen kopen?” vraag ik hem. “Let u er dan wel op dat u de goede krijgt? Deze jongedame probeert mij af te schepen met goedkope rommel, terwijl ik voor dure mandarijnen betaal.”
“Het is een schande,” zegt de meneer hardop.
“Ja!” roept ineens een mevrouw met een jengelend kind aan de hand. “We worden genept!”
“Hoe lang moeten we dit soort praktijken nog dulden?” schreeuwt weer een andere meneer.
“Ik pik het niet langer!” Er komen steeds meer mensen bij de kraam staan. Een man heeft een sinaasappel gepakt en gooit die naar het meisje achter de kraam. De vrucht raakt haar vol in haar gezicht. Ze wankelt en valt om.
“Wat zullen we nou krijgen?” brult de bedrijfsleidster die is komen aanlopen. “Blijf van mijn koopwaar af!” Veel kans om nog meer te zeggen krijgt ze niet. Verschillende mensen hebben peren, appels, mandarijnen en druiventrossen gepakt en smijten die in haar richting.
Ik begrijp dat dit volkomen uit de hand gaat lopen. Langzaam stap ik weg. Bij de kraam is inmiddels een waar voedselgevecht gaande. Fruit en groente vliegt over en weer tussen klanten en verkopers. De tegenoverliggende kraam van een concurrerende groentehandel is er nu ook bij betrokken. Ik bekijk het van een afstandje. Een koopman begint op een klant in te slaan met een plastic groentekrat.

Ik besluit dat ik genoeg heb gezien. Ik pak mijn fiets en rijd terug naar de veilige warmte van mijn woning. Daar luister ik naar het geluid van de muren die op me af komen.
Ik heb zin in een mandarijn, maar ik heb er geen.

Apeldoorn, oktober 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Boventallig

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 07:34

Vanaf vandaag ben ik formeel boventallig. Wat betekent dat precies?
“Een gevolg van doorontwikkeling in de organisatie,” zei de Grote Directeur. “We willen anticiperen op wat er op onze dynamische markt gebeurt. Daarvoor moeten we efficiënt en slagvaardig leiding geven. Hierdoor zullen bepaalde functies gaan verdwijnen.”
‘Doorontwikkeling’, dat is gewoon managementtaal voor ‘reorganisatie’. Hopla, weg is mijn functie. Achttien jaar hier gewerkt en me uitgesloofd. Collega’s en meerderen nemen nu mijn werkzaamheden over. Ik ben boventallig aanwezig. Totdat mijn leidinggevende samen met mij het loopbaanontwikkelingstraject afgerond heeft en ik een andere werkplek heb. Maar nu ben ik nog hier.

Ik loop deze morgen de afdeling op. Gelukkig, mijn bureau staat er nog. Ik hang mijn jas op de kapstok, zet mijn tas op de tafel en begin uit te pakken. Ik haal een paar cd’tjes tevoorschijn. Die ga ik straks lekker draaien in mijn pc. Ik druk op de ‘power’ knop van de computer en ik ga op de bureaustoel zitten.
Wat zal ik eens gaan doen? Ik kom hier altijd als eerste binnen, dus is er nog niemand om tegenaan te praten. Eerst maar eens koffie halen.
De koffie is weer goed vandaag. Ik ga op de bureaustoel zitten en open ‘Word’ en ‘Outlook’. Geen mail vandaag weer. Het witte lege scherm van ‘Word’ doet pijn aan mijn ogen, dus sluit ik het tekstverwerkingsprogramma weer af. Uit ‘Excel’ open ik een of andere oude spreadsheet, zodat het net lijkt alsof ik ergens mee bezig ben. Jammer dat ik hier geen internetaccount heb. Even kunnen kijken op FOK!, dat zou nu wel prettig geweest zijn.

Ondertussen zijn de collega’s binnengekomen. “Goedemorgen,” begroet ik ze. Ze knikken of brommen wat en gaan aan het werk. Ik open nogmaals mijn tas en haal mijn broodtrommel tevoorschijn. Zo, die staat alvast klaar voor straks. Zou er nog koffie zijn? Zowaar.
Als ik de beker leeg heb, ga ik hem omspoelen. Ik loop naar het keukentje. Onderweg terug valt me op dat de deur van een toilet op een kier open staat. Wat slordig, zeg. Moet ik echt overal op letten? Hoe moet dat nou als ik er ooit eens niet meer ben? Ik doe de deur dicht. Ik ben benieuwd hoe het met de andere toiletdeuren in het gebouw is. Voor de zekerheid maak ik een rondje over de verschillende verdiepingen. Gemiddeld zitten negen van de tien toiletdeuren niet goed dicht, ontdek ik. Ik doe wat ik moet doen en sluit alle deuren zorgvuldig.
Een uur later ben ik terug op de afdeling. Tijd voor een kopje koffie, nietwaar? Terwijl ik een slokje neem, moet ik constateren dat de koffie van 11.00 uur beduidend slechter is dan die van 09.00 uur. Ik zit hier toch geen oude pleur te lurken, hè? Morgen toch maar eens een klachtenmailtje naar de facilitaire dienst maken. Ik ga naar het keukentje en prepareer een verse pot koffie. Heerlijk. Als ik van het keukentje terugloop, bezoek ik het toilet. Ik ben een nette jongen en wil niet knoeien. Dus open ik mijn broek, stroop hem naar beneden en ga ik zitten. Met dat ik plas dienen zich ook wat fecaliën aan. Veel is het niet. Ik reinig mijn gat zorgvuldig. Daarna was ik mijn handen.

Op de afdeling staat het beeldscherm van mijn computer op de beveiliging. Oei, nu kan iedereen zien dat ik een tijd niet aanwezig ben geweest. Snel druk ik op een toets en daar verschijnt mijn spreadsheet weer. Ik ga naar het configuratiescherm en stel het moment van beeldschermbeveiliging in op oneindig. Dan stop ik een cd in het laatje. Leuke muziek. Zonnige Afrikaanse klanken. Niet te hard, want collega’s hebben al eens geklaagd. Ik begrijp dat niet goed. Je kunt toch pas fijn werken als alle omgevingsvoorwaarden goed zijn? Je moet het jezelf comfortabel maken. Gave muziekjes horen daar zeker bij.

Om mij heen staan collega’s op. Ah, het is lunchtijd. Zal ik met ze meegaan? Nee, het lijkt me beter van niet. Voor je het weet krijg ik lastige vragen over mijn boventalligheid. Ik kan die vragen niet beantwoorden. Dat moet de Grote Directeur doen. Ik open mijn broodtrommel. Een boterham met kaas. Hoop sla zit erop, vandaag. Lekker. Ik kauw goed. Dat is beter voor mijn spijsvertering. Kijk daar eens! In mijn trommel zit nóg een boterham met kaas en sla. Wie had dat gedacht? Ook deze boterham eet ik met smaak. Heerlijk. Morgen neem ik weer kaas mee. Wat kan een boterham met kaas toch smaken, zeg. Is er nog wat te drinken? Ik heb niets bij me. In het keukentje is vast wel wat. Ik loop erheen. Met de waterkoker maak ik thee. Ik doe het gekookte water in een thermoskan en pak een theezakje. In totaal beweeg ik het zakje tien keer op en neer in de kan. Dan doe ik het zakje in de vuilnisbak. Ik neem de kan en een schoon glas mee naar mijn werkplek.
Zo’n bakkie thee kan toch deugd doen. Inmiddels zijn de collega’s weer terug van hun pauze. Men is weer geconcentreerd aan het werk. Ik typ iets in de spreadsheet en daarna haal ik het ook weer weg. Ik bewaar de nieuwe versie.

Druk op mijn blaas kondigt een verse plas aan. Ik loop naar het toilet. Na de gedane zaken was ik mijn handen grondig. Als ik de toiletruimte verlaat, kom ik langs het zitje. Het is de wachtruimte voor bezoekers van onze afdeling. Op tafel liggen wat tijdschriften. Niet netjes op een stapel, maar kris kras over de tafel verspreid. Dat staat toch niet representatief, vind ik. Ik pak alle bladen en leg ze op elkaar. Hee, wat is dat? De Aktueel zit erbij. Eens kijken of er nog lekkere tieten te spotten zijn. Snel blader ik naar het midden. Ene Manuela heeft een bijzonder smakelijk uitziende set bij zich. Voor de rest is het aanbod in het blad maar matig. Zijn er nog meer van dat soort tijdschriften in de stapel? Een Libelle zie ik; eens kijken of er nog intieme vragen aan Mona gesteld worden. Het valt tegen. ‘Hoe moet ik met mijn lastige schoonmoeder?’ “Van de trap af duwen,” mompel ik. “Of bonbons aanbieden. Met scheermesjes erin.” Waar zijn de Aktueels van de afgelopen weken? Naast de tafel staat een bak met daarin de oudere leesmappen. Tjonge. Ik vis alle bladen met serienummer 9 eruit. Titia, Romana, Marlies en Patricia, allemaal hebben ze mooie memmen, zeg. Die van Sylvia zijn me te plat en die van Moniek lijken wel op plastic meloenen. Nog maar eens kijken naar Titia, Romana, Marlies en Patricia. Lekker, hoor.

Oei, het is al bijna half vier. Snel ga ik terug naar de afdeling en ga op mijn stoel zitten. Het beeldscherm van mijn computer laat nog steeds de spreadsheet zien. Ik gaap en open ‘Word’ nog maar eens. Laat ik mijn mail even controleren. Verhip, ik heb elektronische post! Een bericht van de facilitaire dienst. “Een vriendelijk verzoek aan iedereen die zijn auto parkeert op de grote parkeerplaats. Wilt u uw auto niet voor het hek naar de nooduitgang zetten? Deze plek moet zoveel mogelijk vrijgehouden worden, aangezien in een noodgeval de brandweer erdoor moet kunnen. Wij danken u voor de medewerking.” Wat een gezeur, zeg. Snel typ ik mijn antwoord. “Gaan jullie dan ook extra parkeerplaatsen aanleggen voor de auto’s die daar niet meer mogen staan? Als je hem in de straat zet, krijg je gedoe met de buurtbewoners. Zelf kom ik altijd op de fiets of met de bus, dus voor mij geldt het sowieso niet, maar ik bedoel maar. Ik hoop op een spoedige oplossing voor dit probleem. Groeten, bazbo.”
Zo, alweer een essentiële klus afgehandeld. Ik heb nog veel te doen. De verjaardagspot van het personeel bijhouden, bijvoorbeeld. Morgen eens bekijken of iedereen inmiddels al betaald heeft voor de komende maand. En dat klachtenmailtje over die slechte koffie van 11.00 uur maken.
Hoe zit het ondertussen met die spreadsheet? Ik gaap nogmaals. Verder geen mail. De thee is koud. Ik stop mijn broodtrommel terug in mijn tas, sluit ‘Excel’ af en open ‘Word’ nog maar eens.

Ik tuur naar het lege beeldscherm. Met moeite houd ik mijn ogen open. Lang houd ik het niet vol. Mijn oogleden zakken naar beneden. Ik voel dat mijn hoofd zwaar wordt. Even dan. Heel even buig ik voorover. Zachtjes leg ik mijn voorhoofd op mijn toetsenbord. “jhuynnnnnnnnnnnnnnnnnnn,” verschijnt er in beeld, maar dat zie ik niet.
Vanuit de verte hoor ik vertrouwde stemmen van collega’s afkeurende dingen zeggen. “Die is zijn geld ook niet meer waard.” “Waarom ontslaan ze hem niet gewoon? Zonde van het salaris.”
Ik doe een oog open en zie nog net het grijze kostuum van de Grote Directeur de afdeling binnenkomen. Mijn oog valt weer dicht en ik verlies mijn evenwicht. Ik glijd onderuit van mijn stoel af. In een reflex grijp ik de stapel papier beet. Die geeft geen houvast. Met mijn andere hand graai ik naar het beeldscherm. In een wilde beweging sla ik het ding van het bureau. Het valt in stukken op de grond uiteen. Ook het toetsenbord en de muis zijn op de vloer terechtgekomen. Het is een flinke kabelbrij. Intussen lig ik zelf languit tussen de snoeren, brokken, splinters en vellen papier. Energie om overeind te komen heb ik niet. Tegen de tijd dat het grijze kostuum bij mijn bureau is aangekomen, breng ik alleen nog maar luide snurkgeluiden voort.

Apeldoorn, oktober 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Een stekelige kwestie

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 07:33

Schrijven over het huisdier is hip!
Hier uw fijne dierendag-column!

Papa ging de voortuin anders inrichten. Mama had er heel lang over gezeurd. In de voortuin lag een flinke lap gras, die overliep naar de buren op de hoek. Bij ons stond aan het eind van het tuinpad, vlakbij het stenen muurtje en de stoep, een berkenboompje. Tenminste, het was een boompje toen ik een klein jongetje was. Inmiddels was hij al bijna net zo hoog als het huis. De boom moest eruit. Papa zaagde hem om; de stronk stond nog jaren in de tuin. Het gras verdween. In plaats daarvan liet papa grote grindtegels komen waarmee hij een zitkuil maakte. Eromheen lag nog een klein perkje waar wat eenvoudige plantjes in stonden. Het gezin eiste nogal wat op van papa; een onderhoudsarme tuin was kennelijk nodig.
Niet dat we ooit gebruik hebben gemaakt van die zitkuil. Hoe ze op het idee zijn gekomen, is me nog altijd een raadsel. Modieus zijn mijn ouders nooit geweest en een zitkuil is wel erg jaren zeventig.

De enigen die veel met de zitkuil te maken kregen, waren onverwachte gasten.
‘Hee Bas,’ riep mijn broer Maarten op een ochtend. Hij kwam enthousiast mijn slaapkamer ingelopen. ‘Moet je eens kijken wat er in de zitkuil zit!’
Snel holden we naar beneden en deden we de voordeur open.
In de stenen kuil lag een donker bolletje. Met stekels.
‘Wat is dat?’ vroeg ik mijn grote broer.
‘Een egel,’ zei hij.
‘Hoe komt die nou hier? Het bos is honderden meters verderop.’
Hij wist het ook niet.
We mochten van mama een schoteltje melk neerzetten. Voorzichtig bleven we op een afstandje wachten tot het stekelige bolletje zich zou ontvouwen tot een egel. Het duurde uren. Maar ons geduld werd beloond. Nieuwsgierig dribbelde het diertje de stenen bak door. Soms probeerde hij tegen een tegel op te klimmen. Tevergeefs.
Maarten haalde de grote werkhandschoenen van papa uit de schuur. Hij trok ze aan en wilde de egel in een kartonnen doos tillen. Onmiddellijk had het beestje zich weer opgerold tot een prikkelig balletje. Maarten kon hem niet optillen; de stekels staken gewoon door de handschoen heen. Toen legde hij de kartonnen doos naast het bolletje met de open kant naar de egel toe. Met korte bewegingen rolde hij de prikbal de doos in. Toen zette hij de doos weer rechtop. De egel zat erin.
‘Wat doen we er nu mee?’ vroeg ik.
‘We moeten hem weer terugbrengen naar zijn vaste woonplaats,’ antwoordde Maarten.
‘Helemaal naar het bos?’
Maarten knikte.
We pakten de fiets, zetten de doos achterop en reden naar het Orderbos. Toen we een paar honderd meter het bos in waren gereden, stapten we af. We zetten de doos aan de kant van het pad en legden hem op de zijkant. De egel wilde zich nog niet ontrollen.
Maarten hield de doos schuin en het bolletje rolde op de bladeren. We wachtten een paar minuten op afstand en toen begon de egel te bewegen. Ineens was hij onder de struikjes verdwenen.

Dit voorval stond niet op zichzelf.
Het gebeurde met grote regelmaat dat we ’s morgens opstonden en bij de eerste blik uit het slaapkamerraam eenzelfde donker bolletje in de zitkuil zagen liggen. Snel gingen we kijken. Jawel hoor, het was er weer een. En iedere keer kwamen de werkhandschoenen van papa tevoorschijn, en brachten we het egeltje terug naar de plek waar hij vandaan kwam. Althans, de plek waar we dachten dat hij vandaan kwam.

Pas jaren later realiseerden we ons wat we hadden gedaan.
In een dierenencyclopedie las ik dat egels niet alleen in het bos leven, maar ook in boom- en struikrijke tuinen. Die had je veel bij ons in de buurt. Wij brachten de diertjes naar het bos, en rukten ze dus zo uit hun ‘natuurlijke’ leefgebied. Wie weet hoeveel egelfamilies wij hebben verscheurd. Of hoeveel jonge egels we bij hun moeder hebben weggerukt, terwijl die nog niet zelfstandig genoeg waren om voor zichzelf te zorgen.

Soms slaap ik slecht.

Apeldoorn, oktober 2007

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Rituelen

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2008 — bazbo @ 07:32

“PIEP! PIEP! PIEP!” zegt de wekker. Ik draai me om naar het nachtkastje en druk op de grote knop. Het apparaatje is stil. Ik doe mijn ogen iets open om te kijken hoe laat of het is. Het is 05.45 uur. Ik sluit mijn ogen en val opnieuw in slaap.
“PIEP! PIEP! PIEP!” zegt de wekker weer. Ik open mijn ogen opnieuw en druk het schuifknopje van het apparaatje van me af. Nu staat hij echt uit. Het is 05.54 uur. Met een zwaai trek ik het dekbed van mij af. Ik ga zitten op de rand van het bed en sta op. Zachtjes loop ik de overloop op. Ik ga de badkamer in, maar doe het licht niet aan. De toiletbril is al naar beneden. Ik ga zitten en plas. Dan sta ik weer op en ga over de overloop in de richting van de trap. De houten treden voelen koud aan mijn blote voeten.
In de keuken doe ik het licht boven het aanrecht aan. Ik pak het waterreservoir van de Senseomachine af en vul hem onder de kraan. Ik druk op de grote knop om het water op te laten warmen. Ik haal de koffiepadhouder uit de machine en schud de gebruikte pads in het papieren zakje vol groen afval, dat op het aanrecht staat. Dan haal ik de bus met koffierondjes uit het aanrechtkastje, ik doe de houder weer terug in de machine en leg twee pads in de houder. Met een klik open ik de vaatwasser. Ik druk het apparaat uit en trek het bovenste rekje iets naar voren. Ik pak mijn vaste mok met de Swedish Cook van de Muppets uit de vaatwasser. Die mok staat altijd helemaal vooraan. Ik zet hem onder de Senseo. Dan schuif ik het onderste rek van de vaatwasser iets naar buiten. Ik pak de kunststof broodplank en de kaasschaaf, die voor in het bestekmandje staat. Zo kan ik er altijd snel bij. De vaatwasser is altijd op dezelfde vaste manier ingeruimd. Ik leg broodplank en kaasschaaf op het aanrecht. Het lampje van de Senseo knippert niet meer; het water is warm. Ik druk op het knopje met het symbool van twee kopjes koffie. De machine maakt een brommend lawaai.
Ik loop weer naar boven en ga de badkamer in. Ik pak de elektrische tandenborstel en druk er een borsteltje op. Ik knijp wat tandpasta uit de tube op het borsteltje. Dan breng ik het borsteltje in mijn mond en doe ik het apparaat aan. Ik poets mijn tanden. In de wasbak zie ik klodders tandpasta. Die zijn niet van mij. Met mijn natte vinger peuter ik de klodders weg. Na dik twee minuten doe ik de borstel weer uit en ik spoel hem onder de kraan schoon. Ik zet het borsteltje weer in de houder. Vervolgens loop ik naar de douchebak. Ik schuif het douchegordijn opzij en stap in de wasbak. Ik schuif het gordijn achter mij dicht. Met twee ringetjes tegen elkaar aan tegen de muur; zo spettert er geen water op de badkamervloer. Ik doe de warme kraan aan. Daarna draai ik de koudwaterkraan ook open. Ik voel of het water niet te heet of te koud is. Nee, nu is het lekker en ik ga onder de straal staan. Eerst was ik mijn haar en spoel ik het uit. Dan draai ik de douchekop opzij tegen de tegeltjeswand aan. Het water heeft nu de juiste temperatuur; als ik de kraan uitdoe, moet ik straks eerst weer zoeken naar de goede warmte. Ik pak de fles met douchegel en knijp een kwak op mijn handpalm. Ik smeer de gel uit over mijn hele lichaam. Dan draai ik de douchekop weer boven mijn hoofd en spoel het schuim van mijn lijf af. Ik doe de kraan uit, schuif het douchegordijn opzij en pak de grote handdoek. Ik droog eerst mijn haar af, dan mijn gezicht en hals en de voorkant van mijn romp. Vervolgens mijn armen en benen. Ik til een voet op, droog hem af en zet hem op de badkamervloer. Dan til ik mijn andere voet op en droog die af. Tenslotte droog ik mijn rug. Ik hang de handdoek terug op het haakje. Op de overloop hangt het wasrekje en ik haal er een schone onderbroek vanaf. Ik trek hem aan. Als ik de slaapkamer in loop, is het er nog donker. Op de stoel naast ons bed heb ik gisterenavond mijn kleren klaargelegd. Een spijkerbroek en een T-shirt vandaag. Als ik die aanheb, ga ik terug naar de badkamer. Ik borstel mijn haren. Ik peuter wat achtergebleven haren uit de borstel en gooi die in de toiletpot. Ik was mijn handen en ga naar beneden. Ik doe het luik in het trapgat achter mij dicht, zodat mijn slapende gezin geen last van mij heeft.
In de keuken neem ik een slok koffie. Dan loop ik door de woonkamer naar het halletje. Daar staat mijn tas. Ik pak hem op, ga ermee naar de woonkamer en zet hem op de driezitsbank. Ik open de tas en haal de broodtrommel eruit. Die leg ik naast de tas op de bank. Dan draai ik mij om naar de kast met de muziek erin. Ik kies vier cd’s uit. Voor sommige moet ik even op het kleine trapje staan om ze helemaal van de bovenste plank af te halen. Ik stop de cd’s in mijn tas. Ik haal de krant van eergisteren uit de tas en leg die op de salontafel. Bij de salontafel staan de schoenen van mijn zoon. Met mijn voet duw ik de schoenen onder de tafel, zodat ik er niet over kan struikelen. Ik pak de krant van gisteren van de salontafel en stop die in de tas. Met de broodtrommel in mijn hand loop ik weer naar de keuken. Ik leg de broodtrommel op het aanrecht. Uit de diepvries haal ik vier sneeën donker brood. Ik pak de kaas uit de koelkast. Met de kaasschaaf snijd ik stukken harde korst van de homp. Ik zie kroonkurken op het aanrecht liggen. Zuchtend pak ik ze op en wil ze weggooien, samen met de kaaskorsten. Ik open de prullenbak. “Verhip, die vuilniszak zit niet goed in de bak. Er zit veel lucht tussen de zak en de bak, zodat er bijna niets in kan.” Ik maak de zak los van de rand en druk de lucht tussen de zak en de bak uit. Nu kan er weer veel afval in. Met de kaasschaaf snijd ik plakken kaas. Ik pak ook sla, komkommer en tomaat. De boterhammen beleg ik met de kaas en het groenvoer. Ik stop alles in mijn broodtrommel. Ik neem nog een slok koffie. Als ik naar de woonkamer ga, neem ik de broodtrommel en de koffie mee. Ik zet de mok op het bureau naast de computer. Ik doe de broodtrommel in mijn tas en rits die dicht.
Terug bij de computer. Ik druk het beeldscherm aan. Dan open ik de mailbox. Geen nieuwe berichten. Ik open het tabblad van FOK! en controleer of er nieuwe reacties bij mijn column staan. In het forum voor columnisten kijk ik naar de laatste posts. Ondertussen drink ik mijn koffie verder op. Ik kijk of de downloads binnen zijn. Na de laatste teug sta ik op en doe ik het beeldscherm uit.
Ik ga naar de hal en doe de deur van het toilet open. Ik knoop mijn broek los en stroop hem naar beneden. Zachtjes ga ik zitten op de bril.
“Shit, de wc-rol hangt verkeerd om.” Ik haal de rol van de houder en draai hem om. “Het eerste velletje moet naar mij toe hangen, zodat ik hem meteen kan grijpen als ik hem nodig heb.” De afvalstoffen verlaten mijn lichaam.

“Alles moet altijd hetzelfde gaan. Waar ben ik in het leven zonder rituelen? Als ik alles volgens een vaste volgorde doe, alles op dezelfde manier, alles automatisch, dan hoef ik niet meer na te denken over de eenvoudigste handelingen in mijn leven. Een gestructureerd bestaan geeft me duidelijkheid, overzicht en rust. Rust in mijn hoofd. Waarom zou ik nadenken over dagelijkse handelingen als ik ze ook automatisch kan doen? Het geeft me de ruimte in mijn kop voor andere, belangrijker zaken. Maar dan moet iedereen wel meewerken. En de afwas een beetje netjes stapelen. Zo’n vaatwasser bouw je van achteren naar voren vol. De spullen die ik ’s morgens vroeg als eerste nodig heb, de kaasschaaf en mijn vaste mok, die moeten helemaal vooraan staan. Die rol pleepapier moet ook handig hangen, met het eerste velletje naar mij toe. De vuilniszak goed in de bak gedaan. Geen tandpastaklodders in de wasbak. Schoenen wegzetten in de hal en niet bij de salontafel. De kroonkurken niet op het aanrecht, maar in de prullenbak; je hoeft je alleen maar om te draaien en daar staat de vuilnisbak. En het allerergste wat er kan gebeuren is als ik ’s avonds bij het koken het gas wil aansteken. Dan open ik het doosje lucifers en kom tot de verschrikkelijke ontdekking dat iemand gebruikte lucifers heeft teruggestopt in het doosje! Het is maar goed dat ik niet in het bezit ben van een BIJL!!!”

Waarom zit ik hier ineens zo te schreeuwen op het toilet? Ik reinig mijn anus. Als ik opsta, kijk ik niet achter mij in de pot naar wat ik heb achtergelaten. Ik trek door. Dan hijs ik mijn broek op en knoop hem dicht. Terug naar de keuken.
Onderweg kom ik langs de computer. Ik pak de mok van het bureau en neem hem mee. Bij de gootsteen was ik mijn handen. Ik spoel de mok om, zet hem op het aanrecht en ga naar boven. In de slaapkamer leg ik een hand op de schouder van mijn vrouw. “Tot vanavond,” fluister ik. Ze draait zich naar mij toe. Ik geef haar een zoen. Ik wacht geen antwoord af, maar ga weer naar beneden naar de keuken. De klok op de magnetron zegt dat het 06.35 uur is.
De mok vul ik met tomatensap uit de koelkast. Met een teug drink ik de mok voor de helft leeg. Dan ga ik naar de hal. Ik trek mijn sandalen en mijn vest aan. Met een hand voel ik in mijn linkerbroekzak of mijn sleutelbos daar zit. Hij zit er. Met de andere hand controleer ik in mijn rechterbroekzak of mijn strippenkaart erin zit. Hij zit er. Ik loop weer naar de keuken. Met een teug drink ik de mok leeg. Ik spoel hem af onder de kraan en zet hem op het aanrecht. Ik loop terug naar de woonkamer. Bij de bank pak ik mijn tas en hang die over mijn schouder. Ik ga naar de hal en doe de voordeur open. Met een stap ben ik buiten. Ik trek de deur achter mij dicht.
De dag kan beginnen.

Apeldoorn, augustus/september 2007

• • •
 
« Vorige paginaVolgende pagina »