De kutkat Mo (2)
Voortdurend verscheen hij met allerlei trofeeën. En als het mooi weer was en wij de tuindeur open hadden staan, kwam hij ze persoonlijk aan mijn voeten leggen. Niet zelden waren het mussen, kikkers of muizen. Maar het was ook wel eens anders.
Hij bleek de schrik van de buurt te zijn. Soortgenoten die zijn territorium betraden, moesten het zwaar bekopen. Zelf bleef hij ook niet altijd ongeschonden. Het gebeurde wel eens dat hij op schoot kwam zitten en ik bij het strelen krab- en bijtwonden op zijn lijf ontdekte. Harde korsten herinnerden aan eerdere gevechten. Maar altijd kwam hij als overwinnaar uit de strijd.
Voortdurend verscheen hij met allerlei trofeeën. En als het mooi weer was en wij de tuindeur open hadden staan, kwam hij ze persoonlijk aan mijn voeten leggen. Niet zelden waren het mussen, kikkers of muizen. Maar het was ook wel eens anders.
“Mauw!” blèrde Mo. Ik keek op van mijn boek. Het zwarte gevaarte was aan mijn voeten komen zitten. Ik had hem niet horen binnenkomen.
“Wat heeft hij nou meegebracht?” vroeg Vrouwlief.
Alle aandacht van Mo was op mij gericht. Hij keek me aan met ogen die zeiden: “Kijk eens! Alsjeblieft. Dit heb ik te pakken. Ik breng het nu speciaal voor jou.”
“Het lijkt wel een goudvis,” zei Vrouwlief.
“Dat lijkt me sterk,” zei ik. “Die zijn nooit zo groot.”
“Waar zou hij die vandaan hebben?”
“Geen idee. De buren hebben wel van die joekelaars in het vijvertje.”
Vrouwlief sloeg haar hand geschrokken voor haar mond.
“Mogen we nog blij zijn,” ging ik verder, “dat de buren van een bijstandsuitkering moeten rondkomen.”
“Hoezo dat?”
“Nu weten we in ieder geval zeker dat het geen Japanse koikarper van duizend ballen is.”
Ander avontuur. We hoorden gegil.
“Er is iets gaande buiten,” zei ik.
“Moeten we gaan kijken?” vroeg Vrouwlief onzeker.
Ik ben nogal angstig aangelegd, dus ik liet mijn echtgenote graag voorgaan. Voorzichtig deed ze de deur naar de achtertuin open. Onmiddellijk hoorden we het gegil nóg luider.
“Oooh! Help!” klonk het.
Een vrouw! Een vrouw in nood! Plotseling kwam er iets heldhaftigs in mij naar boven. In een opwelling duwde ik Vrouwlief opzij en ging ik haar voor. Tussen de oude coniferen door zag ik de mooie buurmeid, die onthutst de handen voor haar mond had geslagen.
“Help!” riep ze nog eens. “Doe iets!”
“Wat kan ik doen?” zei ik met stoere stem. “Wat is er gebeurd?”
“Hij heeft die vogel gepakt! Die kwam laag over onze tuin vliegen en hij greep hem zó uit de lucht!”
Er ritselde iets tussen de struiken en daar verscheen Mo. In zijn bek droeg hij zijn vangst. Die legde hij voor mijn voeten neer en toen keek hij trots omhoog.
Weer een trofee. Een vlaamse gaai, dit keer.
Andere keer.
De avondzon was ondergegaan. Ik had de keukendeur open laten staan en was in de woonkamer iets aan het opruimen.
“Mauw!” meldde ons huisdier zich.
“Je tweede kind roept je,” zou Vrouwlief nu zeggen, maar Vrouwlief was er nu even niet. De opmerking verwees naar hoe we ooit in het bezit waren gekomen van de kutkat Mo. Zij had hem liever niet gehad; mijn vlees was zwak. Vrouwlief maakte de opmerking trouwens meestal als ik vergeten was Mo naar buiten te laten en hij midden in de nacht naast ons bed stond te mauwen dat hij naar buiten wilde.
“Mauw!” jengelde Mo nogmaals vanuit de keuken.
Ik keek de keuken in. Mo was binnengekomen en zat me afwachtend aan te kijken. Hij had iets meegenomen en voor zich neergelegd.
“Het is weer zover,” was ik bang. “Eens zien wat hij me dit keer cadeau geeft.”
Ik liep naar de keuken. Het was er schemerdonker en ik kon nog steeds niet zien wat er op de tegels lag. Dan maar het licht aan.
“Krijg nou wat,” zei ik hardop. “Waar heeft-ie dát nou weer vandaan?”
De rauwe moot zalm was zeker vier centimeter dik en zes bij tien centimeter groot. Ik liep de tuin in om te horen of er ergens in de buurt toevallig een barbecuefeestje was. Het was echter doodstil.
“Nou Mo,” sprak ik tegen het zwarte monster, “deze keer mag je je eigen prooi opeten.” Ik pakte het stuk vis op en legde het in het bakje met kattenvoer. Maar zo werkte het niet. Mo pakte zijn trofee opnieuw in zijn bek en legde het weer aan mijn voeten.
“Voor jou,” leek hij te mauwen.
“Nog wat bijzonders gebeurd, vanavond?” vroeg Vrouwlief toen ze weer thuis was.
Ik vertelde een verhaal over tekorten aan barbecuevlees.
“Oooh, het is toch wat!” riep Vrouwlief uit. “Dat mormel bezorgt ons nog eens talloze klachten en schadeclaims van buurtbewoners!”
Mo lag op mijn schoot. Ik streelde hem over zijn kop en krabbelde hem op zijn rug, net iets boven zijn staart.
“Ach,” zei ik schouderophalend, “het blijven roofdieren, hè?”
Mo knorde alsof hij het wilde bevestigen.
Apeldoorn, april 2009