bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

30-07-2009

Dweilen met de kraan open

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2009 — bazbo @ 22:50

Nou, laten we ’s kijken
wat bazbo nu weer heeft te zeiken.


Als ik mijn tanden poets, dan moet ik altijd ook gelijk plassen. Tanden poetsen, daar doe ik doorgaans meer dan twee minuten over en dan wordt de nood soms heel hoog. Soms zelfs zó hoog, dat ik bijna toegeef aan de verleiding om in de wasbak te plassen. Moet ik wel even op mijn tenen gaan staan en mijn slurf handmatig in de wasbak hangen. Ik doe het natuurlijk nooit. Maar áls ik het zou doen, is er niet langer sprake van een wasbak, maar van een plasbak.

Ik moet ook altijd plassen als ik bezig ben met de vaat voorspoelen. Vrouwlief ergert zich er wel eens aan. Ben ik net halverwege de berg (afwas nóóit stapelen, want anders moet je de achterkanten van de borden ook afspoelen), loop ik plots weg.
“Waar ga jij nou heen?”
“Ben zo terug.”
“Het is nog niet klaar, hoor.”
“…”
“Waar was je nou?”
“Even op het toilet.”
“Het is ook altijd hetzelfde, hè?”
“Tja, een man kan niet altijd spannend onvoorspelbaar zijn.”
“Breek me dáár de bek niet over open.”

“Weet je wat grappig is?” ga ik gewoon verder. “Herinner jij je die eerste blokken in het toilet?”
“Huh?” Vrouwlief schudt niet begrijpend haar hoofd. “Waar heb jij het nú weer over?”
“Die eerste blokjes die je in de pot moest doen om het toilet fris en hygiënisch te houden. Die dingen waren knalblauw. Er was nog geen plastic houdertje omheen waarmee je hem aan de rand van de pot hing. Je moest ze los op de bodem van je toilet leggen. Moest je wel een vlakspoeler hebben, want bij een diepspoeler was je je blok gelijk kwijt. Maar het leukste was … als je eroverheen plaste, dan werd de binnenkant van de toiletpot helemaal groen!”
“Hè bah!”
“Hoe het ging als je eens fors van je af had gekakt, kan ik me niet meer herinneren. Geen idee hoe de kleurcombinatie blauw met bruin zou uitvallen.”
“Bespáár me de details, zeg.”
“Bij een vriendje thuis hadden ze die dingen in de pot liggen. Het was natuurlijk de sport om er steeds weer overheen te plassen. Op het laatst kwam je zeik tekort. Ik heb me trouwens wel eens afgevraagd hoeveel liter ik in de afgelopen vierenveertig jaar bij elkaar heb gepiest. Een halve liter per keer? Geen idee, eigenlijk. En dat dan zes keer op een dag? Laten we een aanname doen: twee liter per dag. Dat is veertien liter per week en zevenhonderd achtentwintig liter per jaar. Dat maal vierenveertig is tweeëndertigduizend en tweeëndertig liter. 32032 liter! Daar kun je heel wat politiek incorrecte figuren in verzuipen.”

“Zit niet zo te zeiken, man,” zucht Vrouwlief wel eens als ik weer eens moeilijk doe. Ik kan erg moeilijk doen. Over de kleinste dingen.
“Ik zit vaak te zeiken,” geef ik toe. “Dat voorkomt maar nare spetters op de rand van de pot of zelfs ernaast en dus een hoop gemopper van de vrouw. Zittend plassen, het is een uitkomst. Wat dat betreft is de anatomie van de vrouw perfect voor het lozen van menselijk afvoerwater. Dat Onze Lieve Heer het niet tot de standaarduitrusting van de gehele mensheid heeft laten behoren, is mij een raadsel. Nu zit de man opgescheept met een slappe slang om mee te piesen. Of beter gezegd: stáát opgescheept. Aan de andere kant: als die slang stáát, is het weer heel lastig plassen. Dan sproei je zo ongeveer tegen het plafond. Wat zei de beroemde dichter François Villon ook weer? ‘Dat wat een man gebruikt om te zeiken, daarmee maakt hij zijn gelijke,’ of zoiets. Nee, ik ga vaak zitten als ik moet plassen. Leve het feminisme! Het is een heerlijk ogenblikje kalmte op ieder moment van de dag. Even uitrusten. Bovendien zie ik dan niet dat ik het achterwandje van de toiletruimte hoognodig moet schilderen.”
“Zie je wel?”
“Wat?”
“Nu zit je alweer enorm te zeiken.”

Ik heb een nieuwe werkplek. Had ik dat al eens verteld? Op mijn oude werkplek ben ik de enige man. Ik werk er nog maar twee dagen in de week. Leuk hoor, om met al die vrouwen samen te werken. Vooral die ene. Maar over haar wil ik het nu niet hebben. Waar wil ik het wél over hebben? O ja, ik weet het weer. Er is maar één medewerkerstoilet. Dus moet ik bijzonder voorzichtig zijn met het gebruik ervan. Eén spetter op de bril of vloer en men weet wie er gemorst heeft. Dat het ook wel eens kwijl zou kunnen zijn dat ik verloor bij de gedachte aan die ene vrouwelijke collega, dat bedenken die wijven natuurlijk niet. Die gillen meteen dat de bril omhoog moet! Maar ik doe de bril niet omhoog, want ik ga altijd zittend kwijlen. Gelukkig ben ik op het werk impotent, anders zou ik met mijn harde plasser zo ongeveer tegen het plafond sproeien. Ik heb mijn paraplu niet bij me op het toilet. Ik vind een erectie op het werk sowieso ‘not done’.

“Wil jij nog wat drinken?”
“Graag. Een wijntje, alsjeblieft.”
Zelf neem ik in het café altijd bier, en als ze Korenwolf hebben doe ik mijzelf een plezier met Korenwolf.
“Citroentje erin?” vraagt bardame Anja.
“Nee, dank je wel. Bij Korenwolf hoeft dat niet. Die is van zichzelf al lekker zurig.”
Ik giet het lekker makkelijk naar binnen. De eerste anderhalf à twee uur is dat geen probleem, maar dan moet ik toch echt even naar het toilet. En als ik eenmaal gá plassen, dan blijf ik lopen. Nu hebben ze in sommige café-urinoirs zo’n ‘vlieg’ geplakt. Dat is tegen het knoeien, zeggen ze. Nou, met mijn stevige straal vliegen de spetters alsnog in het rond, hoor. Nog een reden om zittend te gaan plassen.
“Dus dames, doe de bril niet omhoog, want ik kom met hoge nood van de toog.”

Heb ik hier nu trouwens ook nieuwe mogelijkheden tot zoutwinning ontdekt?

De volgende morgen sta ik enigszins bekaterd in de badkamer. Het is weer eens zover. Ik poets mijn tanden. Slaapdronken sla ik aan het schrobben. Het gevoel dat ik aandrang heb om te plassen dringt niet tot mij door. Ik laat het lopen, maar hang mijn slurf niet in de wasbak. Zonder na te denken draai ik de kraan open en breng ik mijn hoofd naar de waterstraal. Ik spoel mijn mond met koud water en voel warmte langs mijn benen lopen.
“Getsie,” denk ik hardop. “Heb ik nou van me af gepiest? Valt dit onder wildplassen?”
Terwijl de kraan nog loopt, kijk ik om mij heen. Ginds ligt een dweil. Die pak ik. Dan loop ik terug naar het plasje dat voor de wastafel ligt. Ik ga op mijn knieën zitten en maak de vloer schoon. Plots ben ik mij ervan bewust dat ik de kraan niet heb dichtgedraaid. Een schaamtevolle gedachte maakt zich van mij meester: “Die zeikerd zit hier te dweilen met de kraan open!”

Apeldoorn,  juli 2009

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post. | TrackBack URI

Leave a comment