bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

24-03-2010

Praagse Lente

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2010 — bazbo @ 22:39

“Hoe lang is het geleden dat jij hier bent geweest?” vraagt Vrouwlief.
“Even denken,” antwoord ik. “Het was met school. Ik zat in de vierde of de vijfde van de Havo. Ik was achttien, dus dat is dik vijfentwintig jaar geleden.”
“Dan zal er wel veel veranderd zijn?”
Ik kijk het Wenceslasplein over. Is er veel veranderd? In mijn herinnering was dit een kille, grijze stad.

“Hoe lang is het geleden dat jij hier bent geweest?” vraagt Vrouwlief.
“Even denken,” antwoord ik. “Het was met school. Ik zat in de vierde of de vijfde van de Havo. Ik was achttien, dus dat is dik vijfentwintig jaar geleden.”
“Dan zal er wel veel veranderd zijn?”
Ik kijk het Wenceslasplein over. Is er veel veranderd? In mijn herinnering was dit een kille, grijze stad. Maar toen was het november, herfst en zwaar bewolkt. Nu is het zonnig en zelfs warm. Het grote Hotel Europa is schitterend opgeknapt. De goudgele gevel spat je tegemoet. Mensen lopen er zomers bij. Hemdjes, korte broeken, slippers, zonnebrillen, petjes. Op het plein is het een drukte van belang. Overal zie je auto’s, verkopers en toeristen. Om de paar meter staat een stalletje waar je gegrilde worstjes kunt kopen.

Het leek wel of er op iedere hoek van de straat een legioen soldaten liep te patrouilleren. De donkergroene uniformen gingen geheel op in de duistere achtergrond van de grauwe stad. Het gaf alles een naargeestige, onheilspellende uitstraling. Ik werd er bang van. Vanuit een ooghoek keek ik naar voorbijgangers. Iedereen liep met zijn hoofd gebogen langs me heen. Dik ingepakt in winterjassen, sjaals en mutsen. Zo voorzichtig en onopvallend mogelijk sloop ik door de kale straten. Ik durfde niet op of om te kijken. Als je een mooi gebouw wilde aanschouwen, moest dat stiekem, leek het wel. Straks werd ik nog opgepakt vanwege mijn nieuwsgierigheid. Spionage!

“We worden in de gaten gehouden!” sis ik tegen Vrouwlief. Boven ons hoofd cirkelt een helikopter. Waarom is dat? De tijden van de Russische overheersing zijn toch voorbij? De helikopter hangt stil. Precies boven ons hoofd. Ik durf geen slok van mijn enorme glas bier te nemen. Straks zien ze het! We zitten op een terras aan de Celetna-straat uit te rusten van het eerste deel van onze wandeling door de stad. We zijn onder de Kruittoren doorgelopen. Iets verderop ligt het Starometské Namestí, het Plein van de Oude Stad. Uit de richting van het plein klinkt lawaai. Geschreeuw. Een menigte, zo lijkt het. Wat is er gaande? Dan komt er een groep jongemannen voorbij. Ze dragen voetbalshirts en Britse vlaggen. Aan het tafeltje naast ons hoor ik dat er vanavond een belangrijke interland gespeeld wordt tussen de lokale voetbalclub en een Britse. Hooligans? Vandaar die helikopter. Maar wat komt daar vanuit de menigte aangedanst? Een hele groep mannen in lichtoranje jurken. Ze hebben hun hoofd kaalgeschoren, op één pluk van achteren na. Met tamboerijn en trommel begeleiden ze hun zang: “Hare Krishna, Krishna!”

De stemming zat er goed in. Het was een bijzonder leuke avond geweest. Wat een pret, daar in het operagebouw. Toen we binnen waren gekomen, schrokken we wel. De bevolking van de stad ging een avond uit en was helemaal in gala gekleed. Wij westerse jochies droegen spijkerbroeken, sportschoenen en slobbertruien. Mochten we zo wel naar binnen? De leraar Geschiedenis had een goed woordje bij de portier gedaan. Toen na dik twee uur de vier muzikanten zich eindelijk door de Strijkkwartetten van Haydn heen hadden gezaagd, mochten we naar buiten. Zó lang stil zitten, dat hadden we zelfs op school nooit gedaan. De onrust moest uit ons lijf. Tijdens de wandeling naar het metrostation werden enkelen erg uitbundig. Er moest gezongen worden. “Vrouw Haverkamp, Vrouw Haverkamp!” klonk het. De trappen leidden ons naar een donkere kale tunnel. Ons gezang galmde. Iedereen zong mee, zélfs de leraar Geschiedenis. Maar wat was dat? Twee militairen met geweren versperden ons de weg. Ze zeiden iets. We verstonden niets. Maar de boodschap was duidelijk. Eruit! Zingen verboden! Angstig draaiden we om en liepen terug naar de trappen. Zouden we in de rug worden geschoten? Nee, zó erg was het ook niet. Terug in de koude nacht sloeg de wind ons in het gelaat. De volgende metrohalte was niet al te ver. Doodstil slopen we ernaartoe.

Bij de entrees van de metrostations is het een komen en gaan van reizigers. De metro is de beste manier om je te verplaatsen in de stad. Overal mensen, overal toeristen, overal muziek, overal kabaal.
“Oh, wat mooi,” zucht Vrouwlief. Het Plein van de Oude Stad baadt in het zonlicht. Het lijkt wel of het er rustig is, nu. Kijk daar, het standbeeld van Johannes Hus. Duiven hebben op zijn kop gescheten. Ook sneu voor hem. Eerst op afgrijselijke manier aan zijn eind gekomen op de brandstapel en dan nu ondergepoept door die fuckvogels. De Tynkerk staat in de steigers, dus kun je helaas de karakteristiek Boheemse bouw niet zien. Maar het Stadhuis staat er blakend bij. Er verzamelen zich hordes mensen bij de Astronomische Klok. Is het al tijd? Jawel, bijna. Op ieder heel uur vindt de wereldberoemde voorstelling plaats. Hoor, de klok slaat. Het beeldje van De Dood trekt aan een touwtje. Boven de klok gaan twee deurtjes open en daarachter zien we de processie van De Here Jezus met zijn twaalf discipelen. Na een minuut gaan de deurtjes weer dicht. En daar heeft de menigte honderden kilometers voor gereisd en kwartierenlang voor staan wachten. ’t Is wat. We lopen verder, de Karlova in. De straat met de vele eettentjes en souvenirwinkeltjes.

Uitgaan in de stad was iets nieuws; de disco was een lachertje. In het zaaltje stond een keukentafel met daarop een plastic pick-up met twee boxjes op de grond. Aan het plafond hing een discobol en twee lampen in rood en groen. De muziek was te oubollig voor woorden. Rampestampers uit de jaren zeventig en eerder. Dat leek natuurlijk nergens op. De cola was schrikbarend duur in vergelijking met de prijzen in de gangbare cafés. Als je d’r een sloot rum in wilde, betaalde je het vierdubbele. Iedereen deed de hele avond met één colaatje. Zouden we een plaatje aanvragen? Een durfal uit de klas ging naar de diskjockey. Triomfantelijk kwam hij weer terug. Wat had hij aangevraagd? Het duurde een uur voor we erachter kwamen. Een hit van vier jaar geleden. Dánsen! Maar niet op zijn discootjes; nee, polonaise! Als een stel randdebielen begonnen we over de dansvloer te hossen. De durfal had zijn Go-Ahead-Eagles-paraplu gepakt, opengeklapt en zwaaide er nu als een bezetene mee in het rond. Pats, muziek uit; tl-lampen aan. Einde disco.

Alle winkeltjes zien er hetzelfde uit. Ze verkopen allemaal dezelfde prullaria. T-shirts, mokken, baboesjkapopjes met de koppen van beroemde voetballers erop, zogenaamd exclusief glaswerk, tassen en kerstspullen. De Karlova slingert zich een weg van het Plein Oude Stad naar de Moldau. Je moet niet op ooghoogte kijken, maar naar boven. De gevels zijn prachtig.
“Waren er toen ook zoveel winkeltjes?” vraagt Vrouwlief.
“Nee, het was nog helemaal niet toeristisch. Ik had voor honderd gulden aan Kronen bij me en wist van gekkigheid niet hoe ik er in een week tijd vanaf moest komen. Zó goedkoop was het toen allemaal voor ons.”
De eettentjes serveren allemaal hetzelfde gegrilde voer. Ze zijn onderling uitwisselbaar. Waar vind je de traditionele Boheemse pot van goulash, aardappelsoep uit brood en gebraden eendenbout met rode kool?

Het bezoek aan de middelbare school vond ik doodeng. Straks moest ik nog met leeftijdsgenoten praten. De klas die ons ontving, liet even zien hoe goed ze waren in gymnastiek. Ware acrobatiek op de trampoline, bij het bokspringen en de grondoefeningen. Wij deden iets vaags onder begeleiding van de leraar Drama. Maar wat was dat? Daar in een hoekje zat een leuk meisje. Durfde ik naar haar toe?
“Hallo, wie geht’s?” bibberde ik zachtjes.
“English please,” was haar besliste antwoord. Ze had mooie ogen en halflang donker haar.
“Okay, sorry,” hakkelde ik. Ik wist niet wat ik verder moest zeggen. Een jongen uit mijn klas wist het wel. Voor ik het wist zat hij met haar te fluisteren en pakte hij haar hand. Ik werd misselijk.

Ons schitterende hotel ligt vlakbij het Wenceslasplein. We hebben een heuse suite met twee kamers en een badzaal. Het uitzicht is fenomenaal: als we ’s morgens vroeg de gordijnen open doen, zien we de Burcht in al zijn glorie. Alles is voor elkaar; we hebben niets te klagen. Toch ga ik graag naar de receptie met een lulvraag van niets. Achter de balie zit de mooie jonge vrouw met de schitterende ogen. Met wat voor onnodig gezeur ik ook kom, ze blijft vriendelijk. Ik kijk naar de badge op haar uniformjasje. Leika, heet ze. Voorzichtig stel ik mijn vraag. Waar is hier een geldautomaat in de buurt? Ze glimlacht en overhandigt me een plattegrondje van de stad. Met haar pen wijst ze naar de hoek van de straat. Ik kijk niet naar het kaartje, maar naar haar ogen. Yes, I understand. Dan loop ik naar de bekende weg. Ik weet allang waar de geldautomaat is; ik heb er al ik weet niet hoeveel Kronen uitgetrokken. Potdomme, mijn knieën knikken. Na vijfentwintig jaar ben ik nog altijd zo verlegen als de ziekte.
De stad is in veel opzichten veranderd; ik ben hetzelfde jongetje gebleven.

De Karelsbrug staat ook voor de helft in de steigers. Het barst er van de stalletjes en muzikanten. We omzeilen ze handig. Het zicht vanaf de brug is werkelijk schitterend. Niet voor niets een klassiek beeld: de Moldau en de Burcht bovenop de heuvel. We zijn er stil van. Dat is maar goed ook, want op de achtergrond horen we een fijn muziekje. Morgen gaan we naar huis; terug naar onze eigen grauwe werkelijkheid.

Apeldoorn, maart 2010

(Foto: bazbo – 23 augustus 2009)

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post. | TrackBack URI

Leave a comment