bazbo – de wereld van Bas Langereis

Bas Langereis leest u voor!

19-08-2010

De man van nergens (2)

Filed under: Publicaties voor FOK! - 2010 — bazbo @ 21:55

Was ik het? Ik had nog geen idee. De avond zou het uitwijzen. Wat ik wel wist, was dat ik trek had in Korenwolf. Ik bestelde er eentje bij de blonde barmeid. Verveeld tapte ze. Met een chagrijnige smoel gaf ze me mijn witbier. Ik negeerde haar gezicht en liep met mijn glas naar de tuin.

Was ik het? Ik had nog geen idee. De avond zou het uitwijzen. Wat ik wel wist, was dat ik trek had in Korenwolf. Ik bestelde er eentje bij de blonde barmeid. Verveeld tapte ze. Met een chagrijnige smoel gaf ze me mijn witbier. Ik negeerde haar gezicht en liep met mijn glas naar de tuin.
“Hé Bas,” begroetten enkele mensen me daar. “Alles goed nog?”
“Met mij is het goed.”
“Geen last van de hitte?”
“Het gaat. Vies warm is het wel. Ik loop thuis alleen maar rond zonder kleren.”
“Toch fijn dat je voor ons wat hebt aangetrokken,” zei Lex.
“Beter dat ik vóór jullie wat aantrek, dan dat ik me ván jullie wat aantrek.”
Het grinniken kon beginnen.

Lex stond aan de vooravond van een tournee door Frankrijk. Samen met zijn bandje The Bottles maakte hij zich op voor tien dagen jongensdroom. Tien dagen lang van camping naar camping en van bier naar bier. Ze heetten niet voor niets The Bottles. Vanavond was de aftrap met een optreden hier in de tuin van het café.
We zaten in een grote kring rond wat tafeltjes. De overige bandleden Paul, Hans en Martin zaten er ook. Ze bespraken de vrolijke voorvallen van vorig jaar en de valse verwachtingen van dit jaar.
Kijk, daar had je de mooie bardame Esther. Die is altijd vriendelijk en hartelijk. Ze werkt hard. Bij haar bestel ik graag. Zo ook nu weer. Ze bracht me een nieuwe Korenwolf. Soms zit het leven mee.

The Bottles stonden op en maakten zich klaar voor de eerste set.
“Het gebruikelijke openingsnummer?” vroeg Lex aan de band.
Dat betekende dat ik mijn camera in de aanslag moest houden. Het was me nooit gelukt om dit lied behoorlijk op film vast te leggen. Ik hield het aftellen goed in de gaten en daar ging-ie. Binnenkort op Youtube. Morgen of overmorgen al. Het is een mooi lied. Uitgebracht door The Beatles in mijn geboortejaar. De eerste regels zijn a capella.
De couleur locale was bijna idyllisch te noemen. In de zengende zomeravondwarmte stonden vier kerels te zingen en te spelen in de ommuurde tuin van Art Café ‘Sam Sam’. Harmonische samenzang van Paul en Hans, bastonen van Martin en de gitaar Lex. Boven hun hoofd hingen de druivenbladeren. De rosé en het witbier brachten verkoeling. De gemoedelijkheid wasemde alom en de luchtigheid zat hem niet alleen in de weinige kleren. Je waande je in Zuid-Frankrijk.

Er kwam iemand de tuin in. Het was een man van iets over de vijftig met een rond brilletje, een grijzende baard en een voorzichtig kaal wordend hoofd. Hij ging vlak achter mij op een muurtje zitten. Het was de stadsdichter.
“Daar heb je de autobiograaf,” zei hij tegen mij. Ik lachte. “Bas,” zei hij. Hij schudde me de hand en noemde me zijn eigen voornaam. Die wist ik wel. “Jij hebt een mooi T-shirt aan. Kun je mij er ook zo een leveren?”
Ik legde uit dat het een oud shirt was van een Duitse band die de muziek van Frank Zappa naspeelt. “Deze is uitverkocht, meen ik.”
“Hij is heel mooi,” zei hij nogmaals. Hij keek me aan alsof hij me dit shirt van mijn lijf wilde trekken.
“Kijk daar,” zeiden de Bottles, die inmiddels pauze hadden en hun bandnaam aan het vieren waren. “Twee beroemde Apeldoornse schrijvers.”
We lachten allemaal. Ik van verlegenheid.
Er kwamen nóg meer mensen bij zitten. Iedereen praatte met iedereen. Ik keek en luisterde en huiverde en vroeg me weer af of ik het was.

Niet veel later begonnen The Bottles hun tweede set. Het was al schemerig. Jawel, ze speelden zowaar iets van Frank Zappa. Ze kennen hun publiek. Ik maakte nog een filmpje en nam meerdere foto’s. Toen ging ik plassen op het herentoilet en haalde ik nog maar eens een Korenwolf. Terug in de tuin zag ik dat alle stoelen bezet waren. Ik ging naast de stadsdichter op het muurtje zitten. Op de achtergrond hielden The Bottles alweer pauze. Het schoot op.

“Je zult met dit weer maar moeten werken,” begon hij.
“Je zult met dit weer maar op een zolderkamertje poëzie moeten schrijven die niemand leest,” zei ik.
“Bas,” keek hij me aan. “Ik neem aan dat jij gewoon moet werken voor je geld. Dat heb ik ook altijd gedaan. Leven van de schrijverij zou mooi zijn, maar is niet reëel. Van welk jaar ben jij?”
“Negentien vijfenzestig.”
“Een jonkie. Ik ben van een jaar of tien ervoor. Maar wat ik wil zeggen is: ik heb samen met mijn vrouw vroeg een keus gemaakt. Werk was nodig voor inkomen – ik heb altijd iets bij de Verzekeringskamer gedaan -, maar ik wilde parttime werken, zodat ik ook tijd had voor wezenlijke zaken. Daardoor moest ik wel een sober leven leiden. Zo heb ik bijvoorbeeld geen kinderen en geen auto. Hoe doe jij dat?”
“Ook ik heb een baan,” vertelde ik.
“Oké, geeft niks. Wat doe je?” De stadsdichter had al een paar biertjes te veel op, was ik bang. Toch was dit geen slechte gast.
“Iets in de gehandicaptenzorg. Twintig jaar op de werkvloer gestaan en nu sinds een tijdje een kantoorfunctie.”
“Zoals ik al zei: geeft niks,” leek het wel of ik mijzelf hoorde spreken.
“Dat schrijven doe ik in de tijd eromheen. Ook ik heb geen auto; sterker nog, ik kan niet eens rijden. Ik ben niet lid van de sportschool. Verre vakanties zitten er helaas niet in.”
“Ameland! Vlieland!” riep de stadsdichter uit.
“Waarom zou je naar Zuid-Frankrijk gaan als je hier kunt zitten?” vroeg ik retorisch.
“Precies.”

Het was helemaal donker geworden. De mooie bardame Esther had wat lampjes in de tuin aan gedaan. The Bottles waren begonnen aan het laatste setje Beatles, Beach Boys, Everly Brothers, Kinks, John Mayall. Steeds meer mensen kwamen om ons heen zitten; het werd druk. Er werd bier gehaald. Niet veel later haalde ik óók bier. Iedereen deelde uit. Grappen met fotocamera’s. De muziek stopte. De stilte niet. Die was er ook niet. Nooit, nergens. Kakafonie van geluid. Iedereen praatte door elkaar. Was dat een zakkammetje? Gelach, eindeloos gelach. Zou iemand weten waarom? Het deed er ook niet toe. Niets deed er nu ook maar iets toe. Een vraag. Of iemand nog bier wilde. Ja, iemand wilde nog wel bier. Dorst op een donderdagavond. Onderschat niet de kracht van de dorst. De dorst naar wat dan ook. De honger en de zucht zijn even niet aan de orde. De macht is aan de rubberen ziel.
De stadsdichter werd nu waarlijk erg bezopen. Hij grinnikte en giechelde manisch. Ook de geestverwant is een man van niets, een man van nooit, een man van nergens.

“Doeg!” riep de mooie bardame Esther. Wat een lach.
“Tot kijk,” zei ik.
Op straat liepen veel mensen. De warmte was drukkend. Onvast bereikte ik de fietsenstalling. Uit mijn broekzak graaide ik mijn sleutel en het bonnetje tevoorschijn. De vent van de stalling liet me mijn fiets meenemen. Dat viel me van hem mee. Ik slingerde me door de Hoofdstraat, dook door de fietstunnel en reed naar de Kayersdijk. Nog heel even en dan zou het zover zijn. Het lukte me zowaar het zwarte kanaalwater te ontwijken, hoezeer het ook lonkte. Iets verderop was mijn woonwijk. En niet veel later mijn straat, mijn stoep, mijn huis, mijn trap naar mijn slaapkamer. In het donker zag ik de contouren van Vrouwlief. Daar waren de tranen. Op het moment dat mijn van angst bezwete lijf de lakens raakte, wist ik dat ik het was.

Apeldoorn, augustus 2010

Hier lees je ‘m op FOK!.

• • •
 

Geen reacties »

No comments yet.

RSS feed for comments on this post. | TrackBack URI

Leave a comment