Wolfskers
‘Oei Beitel,’ zei meneer Vuistsnede. ‘Ik weet niet wat me nu overkomt.’
Het hondje trok niet langer aan de riem. Beitel stond stil en draaide zich om. Met zijn kop scheef keek hij meneer Vuistsnede aan, alsof hij wilde vragen: ‘Wat is er aan de hand? Hoe kan ik helpen?’
‘Dat is lief van je, Beitel,’ zei meneer Vuistsnede. ‘Maar je kunt niets doen. Ik word plots duizelig en heb stekende hoofdpijn. Hier.’ Meneer Vuistsnede bukte om de brede band rond zijn hoofd aan Beitel te laten zien, maar met dat hij dat deed, werd het hem bijna zwart voor de ogen. ‘Het gaat niet goed. Ik heb dringend iets nodig. En met spoed ook.’
Meneer Vuistsnede en Beitel waren onderweg naar het park, zodat Beitel daar op z’n gemak rond kon snuffelen en zijn blaas en endeldarm kon legen. De zon scheen en het was buitengewoon aangenaam qua temperatuur. Het park was ginds en de frisgroene bosschages lokten. Het mopshondje begon weer aan de riem te trekken.
‘Het spijt me, Beitel.’ Meneer Vuistsnede bleef met moeite overeind. ‘We moeten op zoek naar een drogist of dergelijke.’
Het park lag een eind van het appartement van meneer Vuistsnede vandaan. Dat was doorgaans geen probleem, want een fikse wandeling deed hen beiden goed. Nu was dat andere koek.
‘Ik ben hier niet zo goed bekend,’ zei meneer Vuistsnede. ‘Veelal haal ik mijn zelfmedicatie bij de apotheek vlakbij huis. Waar is hier een verstrekker in de buurt?’
Op de gok liepen ze een winkelstraat in. Veel kappers, kledingwinkels, schoenenzaken en shops waar je tattoos en piercings kon verkrijgen. Echter geen drogist of apotheek. Meneer Vuistsnede wankelde een smalle zijstraat in. En daar, iets verderop, ter linkerzijde, daar zag hij een ouderwetse gaper aan een gevel. Het leek alsof dit een heel oude zaak was; zat deze er altijd al? Meneer Vuistsnede was heus wel eens vaker door deze straat gekomen, maar hij kon zich niet herinneren ‘m hier ooit te hebben gezien. En hij dacht toch echt de binnenstad redelijk goed te kennen. ‘Wie weet, Beitel.’
De kale deur met het vale melkglas klemde. Meneer Vuistsnede zette een schouder tegen de deur en duwde. Piepend ging hij open.
Binnen was het bijna donker. Toen zijn ogen aan het weinige licht waren gewend, zag meneer Vuistsnede een toonbank met daarachter donkerbruine glazen potten in een open kast. In de zaak bevond zich naast meneer Vuistsnede en Beitel niemand.
Meneer Vuistsnede kuchte. Even later hoorde hij gestommel en een deur achter de toonbank ging open. Er verscheen een oude man met een grijze baard en bijna witte halflange haren. De man leek niet door te hebben dat hij klanten had en begon op de toonbank in vergeelde paperassen te bladeren.
Meneer Vuistsnede kuchte nogmaals.
‘Daar heb ik wel iets tegen,’ zei de grijsaard. ‘Momentje.’ Hij draaide zich om, bukte en pakte een trapje. Beverig beklom hij de treden, zo ver dat hij net bij een grote weckfles kon. Die haalde hij uit het schap. Toen daalde hij weer af. Vervolgens opende hij een lade en haalde daar een bijna verroeste lepel uit, waarmee hij in de weckfles roerde en er iets uit schepte. Toen stak hij zijn arm uit en hield meneer Vuistsnede de lepel voor. ‘Belladonna. Dit helpt.’
Meneer Vuistsnede aarzelde.
‘Neem,’ zei de drogist.
Meneer Vuistsnede boog voorover en hapte.
Een raar goedje, vond meneer Vuistnede. Het voelde stroperig en korrelig aan in zijn mond. Hij drukte het opzij met zijn tong. Even liet hij het in zijn wangzakken zitten. Het leek smaakloos, maar na een paar tellen kwam er een bitterheid naar boven, die hem bijna deed kokhalzen. Toen ademde hij diep in door zijn neus en slikte het door. Hij keek de oude grijsaard aan, maar zijn beeld werd troebel. Alles werd wazig en vaag en draaide en meneer Vuistsnede werd nog duizeliger dan hij al was.
Zwart. Witte schimmen doemen op. Vegen. Wrede vegen. Proef de stilte. En laat. Er komt nog meer. Heel veel meer. Kleuren. Draaien. Alles draait. Niets went. Of wel. Of wel? Vult. Een ruis. Schuimende koppen. Schietende schaduw. Licht. Flits. Duisternis. Lang. Kort. Lang. Lang. Kort. De waas. De ware waas. De wortelende waas. Waarheen? Daar. Op de kop. Binnenstebuiten en achterstevoren. Torsende last. Ballast. Scheel. Loens. Zoemen. Horten. Stoten. Gebrom. Stroboscopisch. Staccato. Stuk. Stil. En weer door. Verdwaald. Verloren. Pandemonium. Paniek. Adem te kort. Zwaar. Alles draait nog steeds. En pijn. Pijn. Of. De snijdende toon. Trommelvliezenscheurend. Oogverblindend. Wezenloos. De hel. En zwart. Doodzwart.
Traag opende hij zijn ogen. Het liefst had hij ze weer dicht laten vallen, maar gesnuffel aan zijn been maakte hem alert. Meneer Vuistsnede keek om zich heen. Hij zat op een metalen bank. Aan zijn voeten zat Beitel en die keek hem nu verwachtingsvol met scheve kop aan.
‘Braaf, Beitel,’ zei meneer Vuistsnede en kroelde het hondje in de nek. ‘Met mij gaat het weer. Maar waar zijn we hier?’ Hij keek om zich heen. ‘Nu zie ik het. Het is de straat waar de drogisterij is gevestigd.’ Hij stond op en begon naar het pand toe te lopen. ‘Kom Beitel.’ Met een korte ruk gaf hij zijn huisdier een teken hem te volgen. ‘Het zou hier vlakbij moeten z…’
De winkel was duidelijk gesloten. De ramen en deuren waren dichtgetimmerd met platen geperst hout, waarop graffiti in diverse kleuren was gespoten.
‘Vreemd,’ zei meneer Vuistsnede. Toen haalde hij zijn schouders op. Ze liepen terug in de richting van het park. Na een klein stukje lopen merkte meneer Vuistsnede iets op. ‘Mijn duizeligheid en hoofdpijn zijn verdwenen.’
Beitel kefte.
–
Apeldoorn, mei 2025
Hier lees je ‘m op FOK!.