Zin
De deurbel gaat. Ik wil niet open doen. Niet nu. Niet nu ik in deze omstandigheden verkeer.
Voorzichtig kijk ik door het raam. Er staat iemand bij de voordeur. Een man. Ik ken hem niet. Ik wil niet weten wie hij is. Ik wil niet met hem praten. Ik wil met niemand praten.
Gelukkig ging mijn zoon vanmorgen vroeg de deur al uit om naar school te gaan. Ik wekte hem, smeerde zijn boterhammen en zette zijn ontbijt klaar. Zonder veel te zeggen at hij zijn yoghurt met muesli en pakte hij zijn tas in. Niet veel later fietste hij weg. Snel ging ik weer naar boven en kroop in bed. Een half uur later voelde ik dat mijn vrouw naast mij wakker werd en opstond. Nog weer drie kwartier later hoorde ik de voordeur dichtslaan. Ik was alleen.
Na vijf minuten sloeg ik het dekbed van mij af. Ik ging douchen en beneden in de keuken maakte ik koffie.
De man bij de deur is weer weg. Ik zucht van opluchting.
Maandag is mijn dag alleen. Dan werk ik niet. Ik doe wat klusjes in en om huis. Het laatste restje was, kaas halen op de markt, de vaatwasser uitruimen en de boodschapjes voor de week. Dat is het. Dan kruip ik achter de computer. Ik schrijf wat aan verschillende columns of verhalen. Vaak werk ik aan meerdere stukken tegelijk. Ik controleer een IRC-kanaal, een forum en wat e-mail.
Maar vandaag kan ik het niet lang volhouden. Het kan me niet eens iets schelen. Tijd voor een lunch. Ik maak twee boterhammen met kaas en eet die op. Het is stil in huis.
Muziek. Een groot deel van mijn leven draait om muziek. Ik ben nooit de virtuoze musicus geworden die ik graag had willen worden. In mijn dromen. Mijn ongeduld maakt dat ik niet lang kan studeren op een wat ingewikkelder passage. Dan maar niet. In een kamertje boven in het huis staan allerlei instrumenten met een dikke laag stof erop. Ik heb mijn passie voor muziek dan maar omgezet in een onverzadigbare verzamelwoede. Besluiteloos sta ik voor de grote kast vol cd’s, dvd’s en elpees. Ik speur de planken af, op zoek naar iets helends. Tien minuten later heb ik nog niets gevonden. Er is helende muziek zat in mijn collectie. Van soundscapes tot wereldmuziekjes, van klassiek tot gitaargepiel. Van Tom Waits tot Peter Gabriel en van Robert Fripp tot David Sylvian, om maar wat namen te noemen. Meteen weer vergeten, die namen. Vandaag kan ik geen keuze maken.
Op maandag werk ik niet. Ik heb een contract van zesendertig uur en werk vier dagen van ieder negen uur. Lange dagen, maar daardoor kan ik op maandag vrij zijn. Maar ik wil nu niet denken aan werk. Dat wordt nog wat. De functie die ik heb, bestaat over vier weken niet meer. Dan ben ik ‘formeel boventallig’. Het is het gevolg van ‘doorontwikkeling’ in onze organisatie. ‘Doorontwikkeling’, dat is managementtaal voor ‘reorganisatie’ en het betekent dat functies verdwijnen en dat ik mijn baan verlies. Niet dat ik daar wakker van lig. Ik lig al wakker van andere dingen.
Ik kan geen keuze maken. Het blijft stil in de woonkamer. Ik ga naar boven. In de slaapkamer ga ik op bed liggen. Ik sluit mijn ogen. Als ik nou maar niet aan iets geils ga denken. Dat doe ik niet. Geen zin in seks, zeker niet met mezelf. Ik wil in slaap vallen, maar dat doe ik ook niet. Dat zul je altijd zien.
Vroeger had ik altijd allerlei meisjes en vrouwen om aan te denken. In gedachten laat ik er een paar voorbijkomen. Dat waren nog eens tijden. Zeer gelukkig getrouwd, en dan toch zoveel meisjes en vrouwen om aan te denken. Niet dat ik ooit ook maar iets met ze heb uitgespookt. Ik was te pas en te onpas verliefd op deze en gene, maar er gebeurde nooit iets. Al die meisjes en vrouwen – ik had ze nodig om mijzelf er steeds maar weer bewust van te houden hoe gelukkig ik het thuis heb. Boeken kan ik erover schrijven. Dat heb ik dan ook gedaan. Ik heb boeken geschreven en ze allemaal weer verscheurd en in de prullenmand gegooid. Die verliefdheden gingen daarmee overigens niet over. Dat kwam later pas. Toen ik veertig werd. Met het ouder worden verdween de behoefte aan andere meisjes en vrouwen om mij heen. Soms zie of ontmoet ik nog wel eens zo’n heerlijkheidje, en dan kijk ik en zucht ik eens, en dat is het dan. Geen gezeik meer met de wijven.
Ik sta weer op en ga naar beneden.
Hoe laat is het? Het is vier uur. Over een uurtje komt mijn zoon thuis; over drie uur mijn vrouw. Ik heb dorst. In de koelkast vind ik flesjes bier. Ik pak er een en maak hem open. Als ik het flesje aan mijn mond zet, klok ik het vocht met grote teugen naar binnen. Het smaakt niet. Gewoon doorgieten.
De telefoon gaat. Gelukkig heb ik mijn antwoordapparaat aanstaan. Stel je voor dat ik nu met iemand zou moeten praten. Dat zou ik niet aankunnen. Niet nu ik in deze omstandigheden verkeer.
Het bierflesje is leeg. Ik laat het los. Het valt op de plavuizen en spat uiteen. Ik zak door mijn knieën en ga tussen de scherven zitten.
Apeldoorn, augustus 2007