Het Grote Staren
Aan het eind van de Hoofdstraat sla ik linksaf de Stationsdwarsstraat in. Verhip, de seksshop is dicht. De metalen rolluiken voor de ramen zijn naar beneden. Zo is er niets te zien van de etalage. Jammer. Niet dat ik enige vorm van afrodisiacum of hulpmiddelen nodig heb om tot seksuele bevrediging te komen, hoor. Maar ik ben wel nieuwsgierig naar wat Holland nu weer geil en kinky vindt. Stik, nu moet ik aan uitgebreide seks denken!
“Nou jongens, ik moet gaan.”
“Bas, nu al? Waar is alle rock ’n roll in jou toch gebleven?”
“Mijn wekker gaat om half zeven. En het is nu kwart voor twaalf. Ik moet morgenochtend gewoon werken, hoor.”
“Jammer. Maar: wel thuis.”
“Tot kijk, hè!”
Zowaar, mijn fiets staat op de plek waar ik hem had achtergelaten. Ik hád hem in de bewaakte fietsenstalling kunnen zetten, maar ik ben soms een beetje lui. Pal tegenover het café staat een pand dat al enige tijd niet gebruikt wordt. Je kunt er fijn je fiets tegenaan parkeren.
Ik steek mijn paraplu in mijn fietstas. Het is een grote fietstas, maar mijn paraplu is nóg groter. De punt van de plu gaat achterin de tas en het handvat steekt er van voren uit, onder het zadel. Als ik fiets, heb ik er zo geen last van. En als het dan gaat regenen, kan ik hem zo pakken. Het heeft vandaag de hele dag niet geregend. Toch neem ik mijn paraplu mee. Als ik hem níét meeneem, gaat het namelijk altijd regenen, en als ik hem wél bij me heb, blijft het droog. Dus kan ik hem maar beter altijd bij mij hebben. Want stel nou eens dat het tóch gaat regenen, dan heb ik mijn paraplu dus bij me. De bazbo-wetten zijn nu eenmaal van een verbluffende eenvoud en niet te weerleggen.
Ik ga op het zadel zitten en zet af. Hop, daar ga ik. In het begin een beetje slingerend, maar al snel in een rechte lijn. Mijn tocht gaat door de Hoofdstraat. Overdag is het hier een drukte van belang. Apeldoorn als metropool voor winkelend publiek; laat me niet lachen. Apeldoorn stelt niet zo veel voor, behalve dan de toeristische trekpleisters: familiepretpark Koningin Julianatoren, de Apenheul, Paleis Het Loo en sinds kort ook De Naald. Maar het is de plaats waar ik ben geboren en getogen, en waar ik woon en werk. Dus is het de allermooiste wereldstad van het hele universum. Zeg dat ik het gezegd heb.
Zo druk als het overdag kan zijn, zo leeg is de Hoofdstraat nu. Wat kan een winkelstraat er troosteloos uitzien. Kijk, daar loopt iemand! Hij buigt over een vuilnisbak en graait erin. Een dakloze. Als hij merkt dat er iemand aankomt, kijkt hij op. Hij loopt naar het midden van de straat, houdt zijn hand op en zegt iets.
“Opzij, loser,” mompel ik en ik ontwijk hem. Geen gezeur aan mijn kop rond middernacht.
Aan het eind van de Hoofdstraat sla ik linksaf de Stationsdwarsstraat in. Verhip, de seksshop is dicht. De metalen rolluiken voor de ramen zijn naar beneden. Zo is er niets te zien van de etalage. Jammer. Niet dat ik enige vorm van afrodisiacum of hulpmiddelen nodig heb om tot seksuele bevrediging te komen, hoor. Maar ik ben wel nieuwsgierig naar wat Holland nu weer geil en kinky vindt. Stik, nu moet ik aan uitgebreide seks denken! Ondanks de bloedverdunners die ik de hele avond heb ingenomen, komt de bloedtoevoer naar een zekere erogene zone fors op gang. En dat is lastig tijdens het fietsen. Met mijn benen wijd daal ik het fietspaadje naar de tunnel onder het spoor af.
In de fietstunnel staat een fris windje. Het leidt de aandacht van mijn warme kruis af. Als ik de tunnel uitkom, moet ik even een klimmetje maken. Aan de linkerkant van de weg staat dat malle apparaat dat telt hoeveel fietsers er langskomen en het aantal laat zien op een blauw display. “Een cadeautje van de Gemeente Apeldoorn,” stond er twee jaar geleden in de plaatselijke krant. Leuk. Dank je wel. Nu weet ik dat er vandaag meer dan achtduizend fietsers voorbij zijn gekomen. Aan de achterkant van het apparaat is nog zo’n display, maar dat is afgeplakt met plastic. Voor de hoeveelste keer is het ding al onder handen genomen door vandalen?
Op de Tweede Wormenseweg komen mij fietsers tegemoet. De brave huisvader gaat naar huis; het jonge volk gaat nu pas uit stappen. Niet veel later bereik ik de Kayersdijk en sla ik rechtsaf.
Plots denk ik aan meisjes. “Meisjes,” zucht ik. “Waar zijn ze gebleven? Een paar jaar geleden zat mijn hoofd vol van de meisjes die ik voortdurend ontmoette. Natuurlijk gebeurde er helemaal niets – daarvoor ben ik veel te gelukkig getrouwd – maar ondertussen zat mijn hoofd er destijds wel goed vol mee.
Ik heb een nieuwe werkplek. Maar ik werk ook nog twee dagen op de oude. En daar zijn leuke collega’s. Allemaal vrouwen. Die zijn leuk. Vooral die ene, die heeft schitterende donkerbruine ogen en altijd haar woordje klaar. Het is fijn werken en ouwehoeren met haar.
Vanavond in het café was de oogst maar karig. Slechts één wonderschone vrouw. Die prachtige Slavische, met haar volle gezicht, lange zwarte krullen, het mysterieuze lachje en de onpeilbare blik in haar bruine ogen. Ze dronk ijsthee en aan haar zijde zat een jonge meid van een jaar of achttien. Hoogstwaarschijnlijk haar dochter. Misschien ook niet. Je weet het maar nooit. Ik durfde niet naar haar toe te gaan of naast haar te gaan zitten om het te vragen. Straks zou ze nog denken dat ik meer geïnteresseerd was in haar dochter dan in haarzelf. Het is wat met die halfzachte angsten van mij. Hoe zou het zijn om met een Slavische te zoenen? Ik heb nog nooit met een Slavische gezoend, maar ja, dat heb ik ook niet met een Chinese, een Italiaanse, een Kaap-Verdische, een Peruviaanse of een Eskimose. Wél ben ik ooit op mijn verjaardag gekust door een vrouwelijke collega uit Kongo. Lekker hoor, zo’n negerzoen. Maar d’r tong in mijn mond stoppen deed ze niet. ’t Is toch altijd wat met die wijven.”
Ginds is het bruggetje over het Apeldoorns Kanaal. Zowaar, ik rijd er niet naast en plons niet in het zwarte water. Wat kan ik toch goed mikken als ik wat gezopen heb!
Als ik de brug over ben, sla ik rechtsaf. De asfaltweg loopt vlak langs het kanaal. Er schijnt licht uit de straatlantaarns. Niet teveel slingeren, bazbo. Zó veel Korenwolf heb ik nou ook weer niet gehad. Er zijn dagen dat ik mijn verantwoordelijkheden wél ken.
Kijk, daar rechts is die vissteiger. Hij is aangepast voor minder validen, zodat je ook in je rolstoel kunt vissen in het kanaal. Ik heb er nog nooit iemand in een rolstoel zijn hengel zien uitgooien. Toch wordt de steiger goed gebruikt. Ook nu weer. Een groepje van zo’n zes à zeven jongeren heeft bezit genomen van de steiger. Er staat zelfs een brommer op. Ik herken een paar jongens; ze staan ook vaak bij het winkelcentrum even verderop. Bijna niemand durft vlak langs het groepje. Het heeft ook wel iets beangstigends: stoere jongens die luidruchtig tegen elkaar op pochen. Je zou ze ervan verdenken dat zij het zijn geweest die ervoor hebben gezorgd dat het apparaat dat voorbijkomende fietsen telt bij de fietstunnel niet meer goed functioneert.
“Moeten die jochies niet allang thuis zijn? Het is al na middernacht!” denk ik. Nee, voor hen is de schoolvakantie nog niet afgelopen, gok ik. Nog even en ik ben de steiger voorbij.
“Hé, daar heb je die man uit de buurt, die een boek heeft geschreven!” hoor ik vanaf de steiger roepen. “Meneer! Heeft u al veel boeken verkocht?”
“Nee, veel te weinig!” roep ik terug. Ik moet hardop lachen. Dan zijn mijn fifteen seconds of fame voorbij.
Na een minuut of wat kom ik bij mijn huis aan. Ik stal mijn fiets onder de carpoort en zet hem zorgvuldig op slot. Als ik binnen kom, brandt alleen de schemerlamp naast de bank nog. Vrouwlief is naar bed. Ik kijk op de klok. Het is nog geen tien over twaalf. Ga ik nog een biertje nemen? Laat ik het niet doen.
Wél pak ik een doosje kaasvlinders. Van de Lidl. Vroeger kon je ook roomboterkaasvlinders bij de Aldi kopen, maar die heeft ze uit het assortiment gehaald. Gék word je ervan. “Die klootzakken van de Aldi,” grinnik ik, “dóód moeten ze.”
Ik zet het beeldscherm van de computer aan en kijk even op de fora of er belangrijke berichten zijn. Die zijn er natuurlijk niet. Er vallen kruimels op het toetsenbord.
Zachtjes leg ik mijn kleren op de stoel naast het bed. Behoedzaam sla ik het laken aan de kant. Ik ga liggen. Naast mij ligt Vrouwlief met haar rug naar mij toe. Even leg ik een hand op haar bil. Ze rilt in haar slaap. Ik draai me op mijn rug en dan begint het Grote Staren naar het plafond.
Apeldoorn, augustus 2009