Stel dat Evert
Stel dat Evert wél met een deugdelijk werkende sluitspier was geboren, dan hadden we nu geen verhaal gehad om te vertellen.
Stel dat Evert wél met een deugdelijk werkende sluitspier was geboren, dan hadden we nu geen verhaal gehad om te vertellen.
‘Dag Bas,’ begroet de stadsdichter mij. ‘Mag ik Bas zeggen?’ Hij schudt druppels van zijn natte jas.
‘Sommige mensen noemen mij God,’ antwoord ik. ‘Dan zeggen ze: “God, hou toch ’s op met je gezeik,” maar dan hoor ik altijd alleen maar ‘God’ en niet wat ze verder zeggen. Is dat erg?’
‘Integendeel,’ zegt de stadsdichter. ‘Als je maar gezond blijft.’
‘Net wat ik zeg.’
‘Nietes. Ik zei het. Jij niet.’
Ik werp een blik op de kalender die aan de muur hangt. Het is nu maandag. Ik slaak een diepe zucht en sluit mijn ogen. In mijn hoofd komen de beelden terug van de afgelopen vier dagen.
‘Gezellig,’ zegt De Vrouw. ‘Zit je een beetje naar die meid te kijken of zo? Ben je jaloers op zulk jong geluk?’
‘Ik? Jaloers? Laat me niet lachen!’
‘Gaan wij trouwens nog iets doen aan Valentijnsdag?’
‘Dat doen we toch nooit? Dat hebben wij toch niet nodig?’
‘Dat is waar.’
‘Waar hadden we het over?’
‘Over onze vaste lasten.’
Ik vraag me af hoe lang ik hier nu al opgesloten zit. Voor mijn gevoel is het al eeuwen, maar dat kan natuurlijk niet zo zijn. Hoe veel malen heb ik het donker zien worden? Een keer of vier kan ik mij voor de geest halen, maar misschien ben ik ook wel een aantal keren gewoon vergeten. En weer licht?
Ik wacht. Ik sluit mijn ogen en zie jou.
Hoe heb ik zo dom kunnen zijn?
(more…)
Ik word wakker van Peter Gunn. ‘Dada-nana-nana-DADA, pieuw pieuw, pieuw PIEUWpieuw.’ Heel mooi, maar nu even niet. Ik draai me naar het nachtkastje, doe de telefoon uit en blijf liggen. Naast mij ligt Vrouwlief. Die kent haar plicht en verlaat het bed. Even later hoor ik de kraan van de douche opengaan. Ik doezel nog wat, maar schrik op van gestommel op de brandtrap buiten. Wat is dat?
Worden we wakker? Of is dit een droom? Het is de harde werkelijkheid. Ik spoel hem af onder de douche. Om negen uur zijn we klaar voor het ontbijt.
In the breakfastroom treffen we onze Noorse vrienden Jan, Anne en Erik. Wat gaan jullie doen? Zij willen iets van de stad zien, zeggen ze. We kennen ze: dat zijn vooral de cafés en de wijnhuizen.
‘Hier moet ergens een ingang zijn naar het Belvedere,’ zeg ik. ‘Maar waar is die ingang?’ Op de kaart in mijn reisgids kan ik het niet zien. ‘Volgens mij, als we hier rechts aanhouden, komen we een ingang tegen.’
Dat blijkt uiteindelijk wel te kloppen, maar ondertussen zijn we zeker twee kilometer verder de Prinz-Eugen-Strasse in en via een vals platte helling ook nog een fiks stuk omhoog gelopen.